ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3656

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
401256 JE RK 11-2361
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2011 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige. Het verzoek was ingediend op 8 augustus 2011 en betrof de belangen van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld en een gezinsvoogd had. De rechtbank overweegt dat een minderjarige in beginsel onbekwaam is om in rechte op te treden, zoals vastgelegd in artikel 1:234 BW. Dit artikel stelt dat een minderjarige rechtshandelingen kan verrichten mits hij toestemming heeft van zijn wettelijk vertegenwoordiger. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige in rechte wordt vertegenwoordigd door degene(n) die met het gezag over hem zijn belast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende feitelijke aanknopingspunten zijn die erop wijzen dat de belangen van de minderjarige niet adequaat worden behartigd door de ouders. De advocaat van de minderjarige heeft ter zitting het woord gevoerd, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarige afzonderlijk te horen. De rechtbank concludeert dat de minderjarige in voldoende mate de consequenties van zijn verzoek heeft kunnen overzien.

De rechtbank wijst het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator af, omdat er geen wezenlijk conflict is aangetoond tussen de ouders en de minderjarige. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving, zoals artikel 1:250 BW en artikel 12 van het IVRK, in overweging genomen. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de betrokken partijen. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: JE RK 11-2361
Zaaknummer: 401256
Datum beschikking: 22 september 2011
Verzoek benoeming bijzondere curator
Beschikking op het op 8 augustus 2011 ingekomen verzoek van:
mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen,
advocaat te [woonplaats A], optredende namens
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
de minderjarige.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. E. Scheepers-Adriaanse te Amstelveen,
en
[moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. C.C. Peterse te 's-Gravenhage en
Als informant wordt aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
belast met de uitvoering van de voorlopige onder toezichtstelling van na te melden minderjarige,
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de advocaat d.d. 5 augustus 2011, waarin de advocaat verzoekt haar te benoemen als bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige].
Op 22 september 2011 is het verzoek ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat, de ouders, bijgestaan door hun advocaten, alsmede
mevrouw E.K.M. Bakker (namens de Raad voor de kinderbescherming; hierna: de raad) ex artikel 810 Rv en de heer F.J. Knoppen (namens Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden; hierna: Bureau Jeugdzorg) als informant.
Feiten
- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum huwelijk] tot
[datum scheiding].
- Uit dit huwelijk is bovengenoemde minderjarige geboren.
- Bij beschikking d.d. 5 juli 2010 van deze rechtbank is de hoofdverblijfplaats van de
minderjarige bij de moeder bepaald.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit
Beoordeling
De advocaat heeft het verzoek gebaseerd op artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) subsidiair artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20-11-1989 (IVRK).
De rechtbank stelt voorop dat een minderjarige in beginsel onbekwaam is om in rechte op te treden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 1:234 BW, waarin is geformuleerd dat een minderjarige bekwaam is rechtshandelingen te verrichten, mits hij met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger handelt, voor zover de wet niet anders bepaalt, in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 1:245, vierde lid BW, op grond waarvan de minderjarige in rechte wordt vertegenwoordigd door degene(n) die met het gezag over de minderjarige is belast. De minderjarige heeft dus geen zelfstandige procesbekwaamheid, tenzij de wet hem deze toekent.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:250 BW benoemt de rechtbank (of indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter), wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 1:250 BW behoort ook de minderjarige tot de kring van belanghebbenden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit, naar analogie van het bepaalde in artikel 1:377g BW, dat bij minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, geldt dat de minderjarige in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.
De advocaat heeft ter terechtzitting namens de minderjarige het woord gevoerd. De rechtbank merkt op dat zij in dit licht geen aanleiding heeft gezien de minderjarige afzonderlijk in raadkamer te doen horen in het kader van het onderhavige verzoek. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de minderjarige in voldoende mate de consequenties van zijn verzoek heeft kunnen overzien. De rechtbank neemt het verzoek derhalve in behandeling.
Uit de parlementaire geschiedenis betreffende artikel 1:250 BW blijkt dat beoogd is te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen die, indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, zo nodig in een door deze aanhangig te maken procedure zullen moeten worden beslist.
De advocaat heeft onder meer gesteld dat in dezen sprake is van een uitzonderlijke situatie en het belangrijk is dat een neutraal persoon de belangen van de minderjarige behartigt. De minderjarige heeft het onplezierig gevonden dat hij niet eerder is gekend. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij dit standpunt onderschrijft en in het belang van de minderjarige handelt. De vader heeft zich verzet tegen de benoeming van een bijzondere curator. De gezinsvoogd en de raad hebben verklaard dat, gezien de bemoeienis van Bureau Jeugdzorg, het voor de minderjarige niet ingewikkelder dient te worden gemaakt dan het al is en niet nog meer personen betrokken dienen te worden bij kwesties rond de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank stelt vast dat de minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld en een gezinsvoogd over de minderjarige is benoemd. Deze omstandigheid in aanmerking genomen, zijn er naar haar oordeel geen, althans onvoldoende feitelijke aanknopingspunten die nopen tot de conclusie dat, voor zover sprake is van een belangenstrijd, dan wel van een wezenlijk conflict tussen de met het gezag belaste ouders enerzijds en de minderjarige Beau anderzijds, onder meer in verband met de zaken met zaak- en rekestnummers 399440/FA RK 11-5744 (gezag), 399706/FA RK-5845 (gezag), dat de belangen van de minderjarige in dezen in- en buiten rechte onvoldoende worden behartigd. Artikel 12 IVRK maakt dit niet anders, dit omdat het door deze bepaling beschermde belang van het kind naar het oordeel van de rechtbank in het bepaalde in artikel 1:250 BW is verdisconteerd.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het voorliggende verzoek afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2011.