ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3379

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372474 - HA ZA 10-2747
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil over aanvaarding van de nalatenschap en de geldigheid van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de tweede echtgenote van de erflater en zijn zonen uit een eerder huwelijk. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 31 augustus 2011 geoordeeld dat de zonen de erfenis beneficiair hebben aanvaard. Dit betekent dat er geen sprake is van een zuivere aanvaarding door feitelijk handelen van een van de zonen. De erflater had bij leven een woning aangekocht, die gefinancierd was met gelden waarop een uitsluitingsclausule rustte. De rechtbank oordeelt dat de bepalingen in de wijziging van de huwelijkse voorwaarden, waarin de woning in een beperkte gemeenschap met de tweede echtgenote werd gebracht, nietig zijn. De tweede echtgenote kan bovendien geen beroep doen op de cautio socini, een juridische bescherming die in bepaalde erfrechtelijke situaties kan worden ingeroepen. De rechtbank heeft de vorderingen van de zonen in conventie toegewezen, waarbij de tweede echtgenote werd veroordeeld om de woning te ontruimen en de proceskosten te vergoeden. De vorderingen van de tweede echtgenote in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 372474 / HA ZA 10-2747
Vonnis van 31 augustus 2011
in de zaak van
1.[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2.[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H.C. Morshuis te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] (meervoud) en [gedaagde] genoemd worden en eisers ook afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2].
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juli 2010;
- de akte houdende overlegging producties van 4 augustus 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van 15 september 2010, met producties;
- het tussenvonnis van 29 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de (ambtshalve) beschikkingen van 29 november 2010 en 17 december 2010 ter bepaling van een comparitiedatum;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 10 februari 2011, met producties;
- de akte vermeerdering van eis van 10 februari 2011 van de zijde van [gedaagde], met productie;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 februari 2011 en het daarin genoemde gedingstuk;
- de akte van 13 april 2011 van de zijde van [gedaagde], met producties;
- de akte van 11 mei 2011 van de zijde van [eisers c.s.], met producties.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 25 december 2006 is [A] (hierna: erflater) overleden. Hij is - met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen - gehuwd geweest met mevrouw [B] (hierna: [B]). Uit dit huwelijk zijn [eisers c.s.] geboren. Het huwelijk is ontbonden door het overlijden van [B] op 17 september 1991. Erflater en [eisers c.s.] zijn benoemd tot enige en algehele erfgenamen van de nalatenschap van [B]. In het testament van [B] is voorts - onder meer - het volgende opgenomen:
"VI. Ik bepaal dat al hetgeen mijn voornoemde echtgenoot en mijn kinderen uit mijn nalatenschap verkrijgen, alsmede de vruchten daarvan, nimmer zullen vallen in enige vermogensrechtelijke gemeenschap, waarin zij gehuwd zijn of zullen huwen, noch betrokken kunnen worden in enig deelgenootschap of enig verrekenbeding."
2.2.Erflater is op 12 maart 1994 hertrouwd met [gedaagde], met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
2.3.Op 12 juni 1998 heeft erflater een woning gekocht in [A-straat te plaats A], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [sectie, nummer], groot 1 are, 79 centiare (hierna: de woning), vrij van hypotheek voor een bedrag van f 640.000,- (€ 290.419,34).
2.4.Erflater en [gedaagde] hebben op 30 december 2002 een notariële akte laten opmaken waarin - onder meer - is opgenomen:
"WIJZIGING HUWELIJKSE VOORWAARDEN
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal behalve gemeenschap van het hierna te omschrijven registergoed geen enkele gemeenschap van goederen bestaan.
(...)
Artikel 5.
Het registergoed, plaatselijk bekend [A-straat te plaats A], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [sectie, nummer], groot één are en negen en zeventig centiaren, vormt een gemeenschappelijk vermogen, ook al is dit registergoed verworven met goederen aan één van de echtgenoten persoonlijk toebehorende."
2.5.Op 30 december 2002 heeft erflater bij notariële akte zijn testament laten opmaken. In het testament is - onder meer - opgenomen:
"(...)
Legaten.
Ten Derde.
Mede ter voldoening aan mijn verzorgingsplicht jegens mijn echtgenote, mevrouw [gedaagde], hierna te noemen: mijn echtgenote, beschik ik als volgt:
A. Ik legateer aan mijn echtgenote alle goederen welke tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren of wel zovele en zodanige daarvan als zij zal verkiezen, zulks onder de last van inbreng in mijn nalatenschap van de waarde van het aldus door haar verkregene, te bepalen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming op de wijze als is voorgeschreven voor boedelverdelingen als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
B. Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan mijn echtgenote, af te geven binnen drie maanden na mijn overlijden, de volgende inboedelzaken:
(...)
C.1. Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan mijn echtgenote het recht van vruchtgebruik van de woning of mijn aandeel daarin aan de [A-straat te plaats A], welke woning valt in de beperkte gemeenschap, zoals deze is opgenomen in de tussen mijn echtgenote en mij overeengekomen huwelijkse voorwaarden.
2. Ten aanzien van het sub 1 gelegateerde vruchtgebruik gelden de volgende regels:
a. Het vruchtgebruik wordt geacht aan te vangen bij mijn overlijden en eindigt door het overlijden van de vruchtgebruikster.
b. De vruchtgebruikster voert het beheer over de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, is vrij in de wijze van belegging en herbelegging en is vrijgesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid.
c. De vruchtgebruikster is bevoegd zelfstandig, zonder toestemming van de hoofdgerechtigden, over de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te beschikken. De vruchtgebruikster is niet bevoegd op de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen in te teren.
d. Het stemrecht op aan het vruchtgebruik onderworpen aandelen, certificaten en obligaties komt uitsluitend toe aan de vruchtgebruikster, zomede de eventuele aan die stukken verbonden bijzondere machtsrechten en het keuzerecht bij zogenaamd keuzedividend. De vruchtgebruikster bepaalt voorts of claim- of andere rechten worden uitgeoefend dan wel worden verzilverd.
Ik bied mijn echtgenote aan de natuurlijke verbintenis uit hoofde van voormelde verzorgingsplicht om te zetten in een rechtens afdwingbare.
Erfstellingen.
Ten Vierde.
Onder de last van voormelde legaten benoem ik tot enige erfgenamen van mijn nalatenschap mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel, zulks met toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf waarbij de plaatsvervulling zal werken vóór de aanwas.
Legitieme portie.
Ten Vijfde.
Ik bepaal dat diegene van mijn legitimarissen die om welke reden dan ook de in dit testament opgenomen beschikkingen of enig onderdeel daarvan betwist danwel weigerachtig of nalatig blijft in deze beschikkingen schriftelijk te berusten binnen drie maanden na aanmaning of verzoek, tengevolge van het enkele feit hiervan uit mijn nalatenschap niet meer zal genieten dan zijn legitieme portie, indien en voorzover hij daarop, gelet op de verzorgingsplicht jegens mijn echtgenote, nog recht mocht blijken te hebben; in verband hiermee vermaak ik het hierdoor beschikbaar komende gedeelte van mijn nalatenschap aan mijn echtgenote, die ik voor dat gedeelte als erfgename benoem.
(...)
(Vrijstelling) verplichting van inbreng.
Ten Achtste.
Ik stel diegene van mijn afstammelingen tevens erfgenamen die mijn uiterste wil volledig eerbiedigen, vrij van de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van alle door mij tijdens mijn leven aan hen gedane schenkingen, tenzij en voorzover bij het doen van de schenking uitdrukkelijk anders is bepaald.
Ik bepaal dat diegene van mijn afstammelingen tevens erfgenamen die mijn uiterste wil niet volledig eerbiedigen, verplicht is tot inbreng in mijn nalatenschap van alle door mij tijdens mijn leven aan hem gedane schenkingen.
(...)
Nieuw erfrecht.
Ten Tiende.
Legitieme portie.
Waar in dit testament wordt gesproken van legitieme portie, bepaal ik dat te dezen de regels van het ten tijde van mijn overlijden geldende erfrecht bij versterf van toepassing zullen zijn.
Voorts bepaal ik dat de legitieme portie pas opeisbaar zal zijn bij het overlijden van mijn echtgenote.
(...)"
2.6.Het huwelijk tussen erflater en [gedaagde] is door het overlijden van erflater ontbonden.
2.7.Op 10 april 2007 is door de rechtbank 's-Gravenhage een akte opgemaakt waarin is opgenomen dat [eiser 1] en [eiser 2] de nalatenschap van erflater hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, welke akte op diezelfde datum is ingeschreven in het boedelregister van deze rechtbank.
3.Het geschil
in conventie
3.1.[eisers c.s.] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair [gedaagde] zal veroordelen om binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. subsidiair [gedaagde] zal veroordelen
1. om mee te werken aan de verkoop van de woning;
2. om te gehengen en te gedogen al hetgeen in het kader van de verkoop van de woning noodzakelijk is;
3. de woning twee weken vóór overdracht daarvan te ontruimen en ontruimd te houden;
4. sub 1, 2 en 3 op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. primair en subsidiair [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.Ter onderbouwing van de primaire en subsidiaire vordering genoemd onder 3.1 I en II stellen [eisers c.s.] dat de schulden van de nalatenschap direct na het overlijden van erflater door de notaris zijn begroot op een bedrag van € 286.954,02. Het vermogen van de nalatenschap - exclusief de woning en inclusief de inboedel - bedraagt volgens [eisers c.s.] € 168.630,19.
[eisers c.s.] stellen dat zij de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, waardoor geen vermenging plaatsvindt tussen het vermogen van de erfgenamen en het vermogen van de nalatenschap. Dat betekent voorts dat afgifte van legaten en verdeling van de nalatenschap pas kan plaatsvinden nadat alle schulden zijn voldaan. Nu het vermogen van de nalatenschap - exclusief de woning - niet voldoende is om de schulden te betalen, dient de woning te worden verkocht, aldus [eisers c.s.] Daarom dient [gedaagde] de woning te ontruimen, althans mee te werken aan verkoop van de woning.
3.3.[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.[gedaagde] vordert - na vermeerdering van eis en zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. [eisers c.s.] zal veroordelen om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan alle (rechts)handelingen die nodig zijn voor verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke zullen zijn;
2. zal bepalen dat indien [eisers c.s.] nalatig blijven de koopovereenkomst ter zake van de woning te ondertekenen, het in deze te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte koopakte;
3. zal bepalen dat indien [eisers c.s.] nalaten aan de levering van de woning te voldoen, het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de akte tot levering van de woning;
4. [eisers c.s.] zal veroordelen tot betaling van de helft van alle kosten die samenhangen met de verkoop en levering van de woning;
5. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst van de woning en [eisers c.s.] zal veroordelen om de helft van de verkoopopbrengst aan [gedaagde] te voldoen;
primair
6. zal verklaren voor recht dat [eisers c.s.] ingevolge bepaling Ten Derde (de rechtbank leest: Ten Vijfde) van het testament van erflater niet meer genieten dan hun legitieme portie en aan [gedaagde] het hierdoor beschikbaar komende gedeelte van de nalatenschap van erflater toekomt;
subsidiair voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [eisers c.s.] niet terugvallen in hun legitieme
7. [eisers c.s.] zal veroordelen tot afgifte van het legaat van vruchtgebruik op de (opbrengst van de) woning op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke zullen zijn;
8. [eisers c.s.] zal veroordelen aan [gedaagde] een bedrag van € 45.378,02 te voldoen uit hoofde van de schuldbekentenis van 21 juni 2001, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
9. [eisers c.s.] zal veroordelen aan [gedaagde] een bedrag van € 6.180,- te voldoen uit hoofde van de schuldbekentenis van 19 juli 2002, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
10. en indien de helft van de (waarde van de) woning aan [gedaagde] toekomt, [eisers c.s.] zal veroordelen aan [gedaagde] een bedrag van € 1.182,15 te voldoen, respectievelijk € 2.364,31 indien de hele waarde van de woning aan [eisers c.s.] toekomt, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
11. [eisers c.s.] zal veroordelen aan [gedaagde] een bedrag van € 858,30 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
12. [eisers c.s.] zal veroordelen binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis mee te werken aan het passeren van de notariële akte, inhoudende afgifte van het keuzelegaat aan [gedaagde] en aan levering van de door [gedaagde] gekozen zaken, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke zullen zijn;
13. [eisers c.s.] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.463,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie met veroordeling van [eisers c.s.] in de proceskosten.
3.5.Aan de vordering genoemd onder 3.4 1 tot en met 5 legt [gedaagde] ten grondslag dat de woning in de beperkte gemeenschap valt zoals opgenomen in de wijziging huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde] (vergelijk onder 2.4). Dat betekent dat de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan [gedaagde] toekomt en de andere helft in de nalatenschap valt, aldus [gedaagde]. Aan deze verdeling dienen [eisers c.s.] volgens [gedaagde] hun medewerking te verlenen.
3.6.De primaire vordering genoemd onder 3.4 6 grondt [gedaagde] op de stelling dat [eisers c.s.] onderdelen van het testament van erflater betwisten, daar zij zich op het standpunt stellen dat de woning niet in een beperkte gemeenschap tussen erflater en [gedaagde] is gevallen en daar zij weigeren het legaat van vruchtgebruik aan [gedaagde] af te geven. Dat heeft tot gevolg dat [eisers c.s.] op grond van hetgeen Ten Vijfde is opgenomen in het testament van erflater slechts recht hebben op hun legitieme portie, aldus [gedaagde].
3.7.Ter onderbouwing van haar subsidiaire vorderingen stelt [gedaagde] allereerst dat [eisers c.s.] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard in plaats van beneficiair. Hoewel [eiser 1] en [eiser 2] de nalatenschap op 10 april 2007 onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard, heeft [eiser 2] al op 27 maart 2007 de auto van erflater in bezit genomen. Door dit feitelijk handelen is op die datum de nalatenschap zuiver aanvaard, aldus [gedaagde]. Dat betekent dat vermenging optreedt tussen het nagelaten vermogen van de erflater en het overige vermogen van de erfgenamen, zodat schuldeisers van de nalatenschap zich kunnen verhalen op het gehele vermogen van de erfgenamen. De afgifte van legaten kan dan ook plaatsvinden voordat de schulden zijn betaald, aldus nog steeds [gedaagde].
3.8. Aan de subsidiaire vordering genoemd onder 3.4 7 legt [gedaagde] ten grondslag dat haar - op grond van Ten Derde sub C 1 van het testament (vergelijk onder 2.5) - het vruchtgebruik toekomt van (de waarde van) het aandeel van de woning dat tot de nalatenschap behoort.
3.9.De subsidiaire vorderingen genoemd onder 3.4 8 en 9 grondt [gedaagde] op de stelling dat erflater twee schulden bij haar had uitstaan voor de genoemde bedragen.
3.10.[gedaagde] stelt ter onderbouwing van de subsidiaire vordering genoemd onder 3.4 10 dat zij voor de jaren 2007 tot en met 2009 WOZ-aanslagen, rioolbelasting en premie inboedelverzekering met betrekking tot de woning heeft betaald voor een totaalbedrag van € 2.364,31. Omdat zij slechts voor de helft eigenaar is, dienen [eisers c.s.] de helft van deze kosten aan haar te voldoen. Indien [eisers c.s.] eigenaar zouden zijn van de woning dienen zij het gehele bedrag aan haar betalen, aldus [gedaagde].
3.11.De subsidiaire vordering genoemd onder 3.4 11 betreft volgens [gedaagde] de schuld van de nalatenschap aan haar ter zake van door haar betaalde rekeningen ten behoeve van erflater.
3.12.Aan de subsidiaire vordering genoemd onder 3.4 12 legt [gedaagde] het keuzelegaat ten grondslag zoals dat is opgenomen onder Ten Derde sub A van het testament (zie onder 2.5). Zij vordert afgifte van dit keuzelegaat en levering van de inboedelzaken zoals opgesomd in punt 86 van de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie.
3.13.Ter onderbouwing van de subsidiaire vordering genoemd onder 3.4 13 stelt [gedaagde] dat de door haar betaalde premie voor de inboedelverzekering voor de jaren 2007 t/m 2010 van in totaal € 3.463,63 door [eisers c.s.] aan haar dient te worden vergoed.
3.14.[eisers c.s.] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Beneficiaire of zuivere aanvaarding?
4.1.Tussen partijen is in geschil of [eisers c.s.] de nalatenschap beneficiair dan wel zuiver hebben aanvaard.
De auto van erflater
4.2.[gedaagde] betoogt dat [eisers c.s.] door feitelijk handelen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard voordat de beneficiaire aanvaarding op 10 april 2007 in het boedelregister is ingeschreven. Dat feitelijk handelen bestaat in de eerste plaats uit het ophalen door [eiser 2] op 27 maart 2007 van de tot de nalatenschap behorende auto van erflater en het op zijn naam laten overschrijven van deze auto. Daarmee heeft [eiser 2] als "heer en meester" over de auto beschikt, aldus [gedaagde].
4.3.Volgens artikel 4:192 lid 1 BW is van zuivere aanvaarding sprake is indien een erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt. De rechtbank is - met [eisers c.s.] - van oordeel dat [eiser 2] zich niet als zodanig heeft gedragen door het ophalen en op zijn naam overschrijven van de auto op 27 maart 2007. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser 2] reeds op 23 maart 2007 de "volmacht en verklaring van beneficiaire aanvaarding" heeft getekend en aan de notaris heeft doen toekomen. Op dat moment was de notaris - die tevens [gedaagde] vertegenwoordigde - ervan op de hoogte dat [eiser 2] beneficiair wenste te aanvaarden. In dat licht dienen de feitelijke handelingen van [eiser 2] na 23 maart 2007 te worden beoordeeld. Voorts acht de rechtbank daarbij van belang dat het ophalen van de auto op instigatie van [gedaagde] is gebeurd. Zij heeft ter comparitie verklaard dat zij notaris Noort heeft gebeld en hem heeft gevraagd de auto te laten weghalen, omdat zij door de herinnering aan erflater zenuwachtig werd van de auto. [eiser 2] heeft aan dit verzoek gehoor gegeven door de auto op te halen. Daardoor kan dit niet als een beschikkingsdaad worden gezien. De overschrijving van de auto op naam van [eiser 2], kan naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden evenmin worden gezien als een gedraging waaruit het ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zuiver aanvaarden van de erfenis volgt. Ook de houder van de auto is gerechtigd de auto op zijn naam te laten overschrijven. Eigenaarschap is daartoe geen vereiste. Dat betekent dat de door [eiser 2] verrichte feitelijke handelingen met betrekking tot de auto in het licht van de omstandigheden dienen te worden geduid als daden van beheer en niet als beschikkingsdaden.
Termijn van beraad
4.4.[gedaagde] betoogt vervolgens ter onderbouwing van haar verweer dat de erfenis door [eisers c.s.] zuiver is aanvaard, dat de termijn van beraad conform artikel 4:185 BW was verlopen vóór de beneficiaire aanvaarding en uit het boedelregister niet blijkt dat verlenging is aangevraagd.
4.5.De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] aldus dat door het enkele verlopen van de termijn van beraad als genoemd in artikel 4:185 BW de nalatenschap door de erfgenamen geacht moet worden zuiver te zijn aanvaard. Dat is echter niet de strekking van artikel 4:185 BW. Volgens dit artikel kan binnen drie maanden na het overlijden van erflater door schuldeisers geen verhaal worden genomen op goederen van de nalatenschap indien nog niet alle erfgenamen zuiver hebben aanvaard. Voor de situatie dat erfgenamen zich na die drie maanden nog niet hebben uitgesproken over al dan niet zuivere aanvaarding, is in artikel 4:192 lid 2 BW een regeling opgenomen. De belanghebbende(n) kunnen dan de kantonrechter verzoeken de desbetreffende erfgenaam een termijn te stellen. Indien de erfgenamen die termijn laat verlopen zonder een keuze te maken, is sprake van zuivere aanvaarding. In het onderhavige geval is dat verzoek door (een) belanghebbende(n) niet aan de kantonrechter gedaan, zodat er voor [eisers c.s.] geen termijn is aangevangen waarbinnen zij een keuze dienden te maken.
Schikkingsvoorstel
4.6.Ten slotte betoogt [gedaagde] dat [eisers c.s.] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard omdat zij op 4 april 2007 - dus voor de datum van beneficiaire aanvaarding van 10 april 2007 - per e-mail een schikkingsvoorstel hebben gedaan. Daaruit volgt dat zij de schulden van de nalatenschap erkennen en meewerken aan de verdeling, aldus [gedaagde].
4.7.De rechtbank verwerpt dit verweer. Het enkel doen van een schikkingsvoorstel is nog niet gelijk te stellen aan het deelnemen aan onderhandelingen voor een verdeling, hetgeen als daad van zuivere aanvaarding mag worden beschouwd. Bovendien dient ook de strekking van dit schikkingsvoorstel te worden bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechtbank van doorslaggevend belang acht dat zowel [eiser 1] (op 1 april 2007) en [eiser 2] (op 23 maart 2007) de ondertekende "volmacht en verklaring van beneficiaire aanvaarding" aan de notaris hadden doen toekomen. Het schikkingsvoorstel dient daarom binnen het aan de notaris bekende kader van beneficiaire aanvaarding te worden geïnterpreteerd.
Conclusie
4.8.Het voorgaande betekent dat de nalatenschap van erflater door [eisers c.s.] beneficiair is aanvaard en overeenkomstig de regels van de wettelijke vereffening moet worden afgewikkeld.
De woning / uitsluitingsclausule
4.9.Voorts is tussen partijen in geschil of de woning van erflater ten gevolge van de wijziging huwelijkse voorwaarden op 30 december 2002 (vergelijk onder 2.4) in een beperkte huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde] is gevallen. [eisers c.s.] betwisten dat dit het geval is, omdat de woning volgens hen door erflater in 1998 is gefinancierd met vermogen uit de nalatenschap van [B] waarop een uitsluitingsclausule rustte. Dat betekent dat erflater de woning niet in enige vermogensrechtelijke gemeenschap, waarin hij gehuwd was of gehuwd zou zijn, of enig verrekenbeding kon betrekken, aldus [eisers c.s.]
4.10.De rechtbank is - met [eisers c.s.] - van oordeel dat erflater de woning niet in een beperkte gemeenschap met [gedaagde] kon inbrengen, indien op de woning een uitsluitingsclausule rustte. Een uitsluitingsclausule ex artikel 1:94 lid 1 BW brengt de wil van (in dit geval) erflaatster [B] tot uitdrukking om goederen waaraan de clausule is verbonden aan een echtgenoot (in dit geval erflater) met uitsluiting van de andere - toekomstige - echtgenoot (in dit geval [gedaagde]) ten goede te laten komen. Deze door de uitsluitingsclausule tot uitdrukking gebrachte wil van erflaatster [B] kan niet worden doorbroken door het huwelijksgoederenregime dat tussen erflater en [gedaagde] gold (vergelijk HR 21 november 1980, NJ 1981, 193). Dat betekent in het onderhavige geval dat - indien op de woning een uitsluitingsclausule rustte - de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden van 30 december 2002 waaruit volgt dat de woning in de beperkte gemeenschap zal vallen (zie onder 2.4), op basis van artikel 1:121 lid 1 BW van rechtswege nietig zijn omdat deze bepalingen in strijd zijn met de dwingende wetsbepaling van 1:94 lid 1 BW.
4.11.De rechtbank kan zich niet verenigen met het betoog van [gedaagde] dat indien de woning voor meer dan de helft ten laste is gekomen van geld ten aanzien waarvan een uitsluitingsclausule is gemaakt, dat niet in de weg staat aan boedelmenging in de zin van inbrenging in een beperkte gemeenschap. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [gedaagde] naar een advies van professor mr. M.J.A. van Mourik in de onderhavige zaak (overgelegd als productie 29 bij akte van 13 april 2011) waarin - onder meer - is opgenomen:
"(...) De clausule heeft immers geen betrekking op het huis als zodanig. De uitsluitingsclausule heeft betrekking op geld.
Ten tijde van de verkrijging van het goed en de (gedeeltelijke) betaling met geclausuleerd geld, bestond de beperkte gemeenschap van goederen niet, zodat de zaaksvervangingsproblematiek niet speelt.(...) De levering van het huis aan de man betekende noodzakelijk dat het huis zijn alleen-eigendom werd. Na de verkrijging was hij alleen beschikkingsbevoegd ten aanzien van het huis en kon hij dit via boedelmenging in een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap brengen. Het huis behoort tot de gemeenschap."
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom op een woning, voornamelijk aangekocht met gelden waarop een uitsluitingsclausule rust, niet eveneens een uitsluitingsclausule zou komen te rusten. Een woning betreft immers een ondeelbaar object. De opvatting van [gedaagde] zou meebrengen dat de wil van een erfla(a)t(st)er eenvoudig kan worden ontkracht door het enkele omzetten van vermogen (geld) waarop een uitsluitingsclausule rust in (on)roerende goederen.
4.12.Voorts passeert de rechtbank het betoog van [gedaagde] dat - ook al is de woning aangekocht met gelden die onder een uitsluitingsclausule vielen - de woning toch gemeenschappelijk is geworden, omdat de uitsluitingsclausule geen wijziging brengt in de beschikkingsbevoegdheid van een echtgenoot (in dit geval erflater). Een echtgenoot blijft volgens [gedaagde] immers vrij om een onder de uitsluitingsclausule verkregen goed te verkopen dan wel te schenken aan de andere echtgenoot. Een verkoop of schenking aan de andere echtgenoot van een dergelijk goed heeft tot gevolg dat het goed na levering alsnog in de beperkte gemeenschap gaat vallen, aldus [gedaagde].
De rechtbank kan de juistheid van dit betoog in het midden laten, nu erflater er niet voor heeft gekozen (de waarde van een deel van) de woning aan [gedaagde] te verkopen of te schenken. Hij heeft getracht de woning door een wijziging van de huwelijkse voorwaarden in een beperkte gemeenschap met [gedaagde] te brengen. Op grond van artikel 1:121 BW jo 1:94 lid 1 BW en met verwijzing naar voornoemd arrest van de Hoge Raad van 21 november 1980 is dat niet toegestaan.
4.13.Om inderdaad te kunnen oordelen dat de voornoemde bepalingen van de huwelijkse voorwaarden nietig zijn, dient de vraag te worden beantwoord of de woning is aangekocht met vermogen waarop een uitsluitingsclausule rustte, zoals [eisers c.s.] stellen en [gedaagde] betwist.
4.14.Ter onderbouwing van hun stelling dat de woning met vermogen uit de nalatenschap van [B] moet zijn gefinancierd, hebben [eisers c.s.] bij dagvaarding (productie 3 en 4) verklaringen overgelegd van drs. J.W.M. van Hoesel (de (voormalig) accountant van erflater) en [C] (een vriend van erflater), bij conclusie van antwoord in reconventie (productie 18) verklaringen van [D] (zus van erflater), [E] en [F] (vrienden van erflater) en bij akte van 11 mei 2011 (productie 21) de verklaring van [G] (broer van [B]). Uit deze verklaringen komt naar voren - samengevat weergegeven - dat erflater een baan heeft gehad bij de firma Kimman tot het eind van de 60er jaren, dat hij daarna ondanks talrijke sollicitaties geen betaalde baan meer heeft kunnen vinden en dat hij vervolgens een (ernstig) auto-ongeluk heeft gehad eind jaren 60 waardoor hij geen mogelijkheden op de arbeidsmarkt meer had. Allen verklaren dat erflater geen eigen vermogen heeft opgebouwd. Daarbij hecht de rechtbank met name waarde aan de verklaring van de accountant waarin - onder meer - is opgenomen:
"Tot 1988 werden de fiscale en accountantstechnische zaken gedurende vele jaren binnen ons kantoor ten behoeve en op verzoek van wijlen de heer [A] en zijn echtgenote [B] verricht door de heer [J]
Met ingang van 1988 zijn deze werkzaamheden tot aan het vertrek van de heer [A] naar België door mij verricht.
Bij de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen mevrouw [B], waarbij ook NautaDutilh was betrokken, was ik nauw betrokken.
Hoewel de archiefstukken uit die tijd reeds zijn vernietigd kan ik u uit eigen wetenschap berichten dat per de datum van overlijden van mevrouw [B] de heer [A] geen eigen dan wel een verwaarloosbaar eigen vermogen had.
Met zijn eigen onderneming heeft de heer [A] nimmer, ook na het overlijden van zijn echtgenote mevrouw [B], enig eigen vermogen weten te creëren.
Zover ik mij herinner had de heer [A] per de datum van zijn verhuizing naar België geen onderneming in Nederland, noch enige andere bron van inkomen anders dan hetgeen hij genoot uit het beleggen van hetgeen hij uit de nalatenschap van zijn voornoemde echtgenote heeft verkregen."
4.15.De rechtbank heeft geen reden aan het waarheidsgehalte van deze verklaring te twijfelen, nu de accountant onafhankelijk ten opzichte van de onderhavige partijen staat en bovendien daadwerkelijk inzicht heeft gehad in de financiële aangelegenheden van (tot haar overlijden) [B] en erflater tot de datum dat deze in 1994 naar België is vertrokken.
4.16.Ter betwisting van de stellingen van [eisers c.s.] heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord in conventie allereerst aangevoerd dat erflater inkomsten heeft gegenereerd bij Nationale Nederlanden en vanaf (vermoedelijk) 1999 een WAZ-uitkering heeft genoten hetgeen volgens haar impliceert dat hij voordien inkomen genereerde als zelfstandige. De rechtbank gaat aan deze - niet nader toegelichte en ter comparitie en bij akte van 13 april 2011 niet herhaalde - standpunten voorbij. [gedaagde] heeft deze door haar gestelde wetenschap niet onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] juist heeft aangevoerd dat zij geen weet heeft gehad van de wijze waarop erflater zijn financiën regelde, nu hij dit (zelfs) niet met [gedaagde] besprak.
4.17.Voorts heeft [gedaagde] bij akte van 13 april 2011 (productie 31) een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, inhoudende dat erflater op 12 mei 1987 een eenmanszaak op zijn naam heeft laten inschrijven. Uit het door [eisers c.s.] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (productie 22 bij akte van 11 mei 2011) volgt dat de activiteiten van deze eenmanszaak per 11 november 1993 zijn gestaakt. De rechtbank constateert dat [gedaagde] niets heeft gesteld over eventuele inkomsten uit de door erflater opgerichte eenmanszaak. De rechtbank is - met [eisers c.s.] - van oordeel dat op basis van de aanwezige gegevens enkel kan worden geconcludeerd dat erflater getracht heeft op verschillende manieren inkomen te verwerven, maar dat dit blijkbaar geen resultaat heeft gehad. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van de accountant doorslaggevend (vergelijk r.o. 4.14). Hij is degene die in - onder meer - de volledige periode van 1987 tot en met 1993 inzicht heeft gehad in de financiële positie van erflater en met betrekking tot deze hele periode heeft verklaard dat erflater geen eigen vermogen heeft opgebouwd.
4.18.Daarnaast heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat erflater in 1991 een uitkering heeft gehad uit levensverzekering, ter onderbouwing waarvan zij verwijst naar de successieaangifte inzake de nalatenschap van [B] (overgelegd als productie 12 bij conclusie van antwoord in conventie). Op de één na laatste pagina van deze aangifte is vermeld dat aan erflater op basis van een levensverzekeringspolis van [B] een bedrag zal worden uitgekeerd van f 200.615,28 (€ 91.035,25). De rechtbank verwerpt de enkele - ongemotiveerde - betwisting van [eisers c.s.] dat erflater een uitkering uit levensverzekering zou hebben ontvangen. De opname in de successieaangifte acht de rechtbank doorslaggevend om aan te kunnen nemen dat aan erflater het voornoemde bedrag is uitgekeerd. Dat betekent dat de rechtbank het ervoor houdt dat erflater aan eigen vermogen - waarop geen uitsluitingsclausule rustte - in 1991 f 200.615,28 (€ 91.035,25) tot zijn beschikking had.
Nu [gedaagde] de gemotiveerde - en met verklaringen onderbouwde - stelling van [eisers c.s.] onvoldoende feitelijk onderbouwd heeft betwist, houdt de rechtbank het ervoor dat erflater - behoudens de voornoemde uitkering uit levensverzekering - bij leven geen eigen vermogen heeft opgebouwd.
4.19.Ten slotte heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de nalatenschap van [B] niet toereikend is geweest voor de aankoop van de woning, zodat erflater ander - eigen - vermogen moet hebben gehad waarmee de woning is gefinancierd.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Partijen zijn het erover eens dat - op basis van de akte scheiding en deling die notaris Kroes op 9 januari 1995 heeft opgemaakt met betrekking tot de nalatenschap van [B] - van het saldo van de nalatenschap van f 1.514.489,30, verminderd met successierechten, aan erflater een bedrag van f 484.837,76 (€ 220.009,78) toekwam, aan [eiser 1] f 438.616,77 (€ 199.035,61) en aan [eiser 2] f 442.490,77 (€ 200.793,56). Gezien de ouderlijke boedelverdeling rustte op de erfdelen van [eisers c.s.] een vruchtgebruik ten gunste van erflater.
De rechtbank begrijpt dat volgens [gedaagde] uit de akte scheiding en deling volgt dat erflater ten behoeve van [eisers c.s.] op 8 november 1994 een totaalbedrag van ? 607.669,18 heeft afgelost, in die zin dat dit bedrag aan [eisers c.s.] daadwerkelijk is uitgekeerd. Dat is echter niet het geval. De rechtbank constateert dat in de akte scheiding en deling bij de Boedelbeschrijving onder Activa sub V een bedrag is opgenomen (f 546.658,12) ten aanzien waarvan [B] gerechtigd was tot de blote eigendom door het overlijden van [H]. Aan [I] kwam het vruchtgebruik van dit bedrag toe. Ten tijde van het overlijden van [B] en ten tijde van de akte scheiding en deling was [I] nog in leven.
Op pagina 18 van de akte scheiding en deling wordt de omvang van het vermogen van voornoemd bloot-eigendom op basis van de dagkoersen van de effecten vastgesteld op f 762.123,35 en gezien de leeftijd van vruchtgebruikster [I] (op dat moment 91 jaar) gewaardeerd op f 670.669,-. Erflater heeft dit vermogen in bloot-eigendom bij akte scheiding en deling (vergelijk pagina 19) overgedragen en geleverd aan [eisers c.s.] Op pagina 20 wordt vervolgens verklaard dat met deze levering erflater een deel van de aan [eisers c.s.] toekomende erfdelen heeft "afgelost", waarmee van de vordering van [eiser 1] op erflater nog resteert f 103.282,27 (€ 46.867,45) en van de vordering van [eiser 2] nog een bedrag van f 107.156,27 (€ 48.625,40). Door deze levering hebben [eisers c.s.] echter alleen het bloot-eigendom verkregen. Niet blijkt dat het totaalbedrag van f 670.669,- (€ 304336,32) aan hen is uitgekeerd, kennelijk omdat ondanks het vervallen van het vruchtgebruik van [I] bij haar overlijden (op 4 april 1997), het vruchtgebruik van erflater op basis van de ouderlijke boedelverdeling op dit bloot-eigendom van [eisers c.s.] tot zijn overlijden onverminderd is blijven rusten.
4.20.Volgens [gedaagde] is aan [eiser 1] door erflater vóór en kort na aankoop van de woning in totaal een bedrag van f 106.780,- betaald en aan [eiser 2] in totaal een bedrag van f 267.400,-. Ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van dat standpunt, berustte onder erflater ten tijde van de aankoop van de woning in ieder geval een vermogen onder uitsluitingsclausule van (f 1.514.489,30 - f 106.780,- - f 267.400,- =) f 1.140.309,30 (€ 517.449,80). Rekening houdend met kosten die de erflater ten behoeve van de nalatenschap diende te voldoen, resteerde van dit bedrag nog ruim voldoende voor de aankoop van de woning die, inclusief kosten koper en bijkomende kosten, f 750.000,- (€ 340.335,16) heeft gekost.
4.21.Gezien het voorgaande constateert de rechtbank dat erflater ruimschoots voldoende vermogen uit de nalatenschap van [B] tot zijn beschikking had voor aankoop van de woning. Op dit vermogen rustte een uitsluitingsclausule. Voorts had erflater een bedrag van f 200.615,28 (€ 91.035,25) aan eigen middelen tot zijn beschikking op welk vermogen geen uitsluitingsclausule rustte (vergelijk r.o. 4.18). De rechtbank komt op basis van deze uitgangspunten - met verwijzing naar r.o. 4.11 - tot het oordeel dat op de door erflater aangekochte woning een uitsluitingsclausule rustte. In het ene geval omdat de woning is gefinancierd enkel met vermogen waarop een uitsluitingsclausule rustte. In het andere geval - indien de woning mede is aangekocht met f 200.615,28 aan eigen gelden van erflater waarop geen uitsluitingsclausule rustte - omdat de woning is gefinancierd met vermogen waarop grotendeels een uitsluitingsclausule rustte.
Dat betekent dat de bepalingen in de wijziging huwelijkse voorwaarden die zien op het brengen van de woning in een beperkte gemeenschap, nietig zijn.
Cautio socini
4.22.[gedaagde] betoogt ten verwere ten slotte dat [eisers c.s.] op basis van hetgeen Ten Vijfde is opgenomen in het testament (zie onder 2.5) slechts recht hebben op hun legitieme portie. [eisers c.s.] hebben immers het testament op onderdelen betwist, nu zij betwisten dat de woning in de beperkte gemeenschap is gevallen, aldus [gedaagde].
4.23.De rechtbank is - met [eisers c.s.] - van oordeel dat het testament van erflater niet uitvoerbaar is voor zover het voortborduurt op nietige bepalingen in de wijziging huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde]. Het testament gaat immers uit van een beperkte gemeenschap die er - gezien de nietigheid van de desbetreffende bepalingen - niet is en ook niet is geweest. Deze constatering door [eisers c.s.] kan niet worden gezien als het betwisten van een onderdeel van het testament in die zin dat zij de wil van erflater niet zouden respecteren.
Conclusie
4.24.Gezien het bovenstaande komt de primaire vordering in conventie zoals genoemd onder 3.1 I voor toewijzing in aanmerking. Daarbij acht de rechtbank een termijn van twee maanden voor ontruiming in plaats van de gevorderde maand redelijk, zodat zij de vordering in die zin zal toewijzen. De vorderingen in reconventie liggen voor afwijzing gereed.
4.25.[gedaagde] zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
5.De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van het onderhavige vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
5.2.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.130,- aan salaris van de advocaat en € 336,89 aan verschotten,
5.3.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.wijst de vorderingen af,
5.6.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 565,- aan salaris van de advocaat en nihil aan verschotten,
5.7.verklaart de veroordeling onder 5.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.