ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3326

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357680 / HA ZA 10-313
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst tot verrichten van diensten en toepasselijk recht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een ervaren vastgoedondernemer, eiser, en twee gedaagden, waaronder een Nederlands advocatenkantoor in Spanje. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over een huurovereenkomst die door eiser was opgesteld en die beheerst werd door Spaans recht. Eiser vorderde betaling van £ 44.000,-- van de gedaagden, gebaseerd op een vermeende tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door gedaagde sub 1.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst niet is geëffectueerd en dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er geen contractuele relatie bestond tussen eiser en gedaagde sub 2, en dat eiser niet had aangetoond dat gedaagde sub 2 onjuist advies had gegeven. De vordering van eiser werd als onvoldoende onderbouwd verworpen, en de rechtbank heeft eiser in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke stelplicht in civiele procedures en de gevolgen van het niet naleven van contractuele verplichtingen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de keuze voor het toepasselijke recht, in dit geval Spaans recht, niet door eiser kon worden gewijzigd tijdens de procedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.C.M. van Dijk.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 357680 / HA ZA 10-313
Vonnis van 24 augustus 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. N. Roodenburg te 's-Gravenhage,
tegen
1.de rechtspersoon naar Spaans recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [woonplaats], Spanje
2.[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats], Spanje,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. van Ginkel te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de [gedaagden cs], waar nodig zal gedaagde sub 1 [gedaagde sub 1] en zal gedaagde sub 2 [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 november 2009, met producties;
- het vonnis in het bevoegdheidsincident van 23 juni 2010 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010;
- de akte van 22 september 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2010 (lees: 2011) en de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[gedaagde sub 1] is een Nederlands advocatenkantoor in Spanje. [eiser] is (in de Nederlandse markt) een ervaren vastgoedondernemer en eigenaar van een woning staande en gelegen te [woonplaats] (Spanje) (hierna: het huis).
2.2.Op 17 mei 2009 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] opdracht gegeven hem te adviseren in verband met de verhuur van het huis aan [A], wonende te Gibraltar. De advieswerkzaamheden zijn uitgevoerd door [gedaagde sub 2] en verricht vanuit het kantoor van [gedaagde sub 1] te [woonplaats] (Spanje).
2.3.[gedaagde sub 2] heeft een concepthuurovereenkomst opgesteld (hierna: de huurovereenkomst). De huurovereenkomst wordt beheerst door Spaans recht. De looptijd van de huurovereenkomst was van 1 juni 2009 tot 1 mei 2010. De totale huurprijs bedroeg £ 44.000,--.
2.4.[eiser] heeft het concept ter ondertekening naar [A] gezonden. Op of omstreeks 20 mei 2009 heeft [A] de ondertekende huurovereenkomst aan [eiser] teruggezonden. [eiser] heeft na ontvangst van de ondertekende overeenkomst telefonisch contact opgenomen met [gedaagde sub 2] en gevraagd om nader advies omdat de betaling van [A] nog niet was ontvangen. Na dit telefoongesprek heeft [eiser] met de hand geschreven aan de overeenkomst toegevoegd:
"This contract is defenitive when once the € 24.000 pounds and damage wever of of £ 4.000,00 has been received on owner bank account."
2.5.Op 22 mei 2009 heeft [A] [eiser] per e-mail bericht "I confirm that we will not be completing our deal to rent your property." Bij e-mail van 27 mei 2009 heeft [A] daaraan toegevoegd dat hij contact heeft gehad met zijn "lawyer" en met de mededeling "we have not yet completed the contract and as such cannot be in breach of contract that is not yet valid."
2.6.De huurovereenkomst is niet meer geëffectueerd.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de [gedaagden cs] tot betaling van £ 44.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente ex art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met kosten. [eiser] baseert de vordering op een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde sub 1] in de nakoming van de hiervoor genoemde overeenkomst van opdracht.
3.2.De [gedaagden cs] voeren verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank begrijpt de verklaring van partijen ter comparitie "dat hun standpunten en de onderbouwing daarvan blijken uit de overgelegde stukken met betrekking tot de procedure bij de Raad van Discipline, waarnaar zij in deze procedure wensen te verwijzen" aldus (i) dat partijen hiermee verwijzen naar de stukken die ter gelegenheid van de comparitie door [gedaagde sub 1] in het geding zijn gebracht en (ii) dat het de rechtbank vrij staat aan de hand van die stukken het geschil te beslechten. Uitgangspunt voor die beslechting is dat tussen partijen vast staat dat de huurovereenkomst wordt beheerst door Spaans recht. De vraag of [gedaagde sub 2] een juist advies heeft uitgebracht kan dan ook alleen worden beantwoord met Spaans recht als uitgangspunt. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de hiervoor onder 2.2. genoemde overeenkomst (hierna: de overeenkomst van opdracht) wordt beheerst door Spaans recht. [eiser] heeft ter comparitie voorgesteld dat partijen hangende het geding een keuze zouden maken voor Nederlands recht, maar dat heeft [gedaagde sub 1] afgewezen, zodat geen sprake is van een rechtskeuze hangende het geding. Voor de procesrechtelijke kant van het geschil geldt dat, nu partijen procederen voor de Nederlandse rechter, in beginsel Nederlands procesrecht van toepassing is, waarbij de stelplicht dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekortgeschoten zijn op [eiser] rust.
4.2.Gelet op de vaststaande feiten is er alleen een contractuele relatie tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] aanwezig en ontbreekt een dergelijke relatie tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]. [eiser] heeft niet nader aangegeven op welke grond (naar Nederlands of naar Spaans recht) de aansprakelijkstelling van [gedaagde sub 2] persoonlijk is gebaseerd, indien deze niet op overeenkomst rust. Dat betekent dat de vordering tegen [gedaagde sub 2] reeds hierom ongegrond dient te worden verklaard.
4.3.Niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomst van opdracht naar Spaans recht een resultaatsverbintenis en niet een inspanningsverbintenis betreft. Het komt de rechtbank ook onaannemelijk voor als dat anders zou zijn.
4.4.Uit de door [eiser] niet betwiste stukken met betrekking tot de procedure bij de Raad van Discipline blijkt dat [gedaagde sub 2] zich op het volgende standpunt stelt. De structuur van de huurovereenkomst is zodanig dat bij ondertekening een voorschot van zes maanden huur en £ 4.000,-- voor eventuele schade zou worden betaald. In die zin was het gelijk oversteken. [eiser] heeft uit eigen beweging de overeenkomst ter ondertekening toegezonden aan [A]. Toen [eiser] [gedaagde sub 2] belde na de ontvangst van de door [A] ondertekende versie van de huurovereenkomst, waarbij was aangegeven dat de hiervoor genoemde bedragen per bank zouden worden overgemaakt, heeft [eiser] [gedaagde sub 2] gevraagd hoe hij [A] kon tegenhouden van het betrekken van het gehuurde, zonder dat voormelde bedragen betaald waren.
4.5.Volgens [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] [eiser] toen drie mogelijkheden voorgehouden:
- wachten met ondertekening van de overeenkomst tot het geld op zijn bankrekening stond;
- wachten met ondertekening van de overeenkomst tot hij een betalingsbewijs had ontvangen;
- het opnemen van een opschortende voorwaarde.
[eiser] voelde niets voor de eerste twee oplossingen en [gedaagde sub 2] heeft [eiser] uitgelegd waarom hij voor dat geval deze opschortende voorwaarde naar Spaans recht een verstandige toevoeging achtte. Voorts heeft hij uitgelegd dat het gevolg van het opnemen van de opschortende voorwaarde zou zijn dat de overeenkomst pas definitief zou worden nadat het gemelde bedrag door [eiser] zou zijn ontvangen, aldus [gedaagde sub 1].
4.6.Blijkens het proces-verbaal van de comparitie stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij (i) [gedaagde sub 2] heeft gevraagd of in de overeenkomst was geregeld dat hij de sleutel niet hoefde te geven voordat er betaald was en (ii) toen [gedaagde sub 2] zei dat dit niet was geregeld op het idee kwam om die ene zin aan de overeenkomst toe te voegen (iii) uiteindelijk de zin heeft voorgelezen aan [gedaagde sub 2] en (iv) [gedaagde sub 2] zei dat het zo prima was.
4.7.Uit de hiervoor onder 4.4 weergegeven niet betwiste gang van zaken blijkt dat [gedaagde sub 2] in het concept van de huurovereenkomst een voorziening had opgenomen die voorzag in volledig gelijk oversteken van partijen: ondertekenen, de sleutel overhandigen en betalen op hetzelfde moment. Voor zover deze opzet, door eigenmachtige toezending ter ondertekening van de conceptovereeenkomst door [eiser] aan [A], is gefrustreerd, komen de gevolgen hiervan in beginsel voor rekening van [eiser].
4.8.Daarnaast geldt dat de stelplicht dat (i) [gedaagde sub 1] (in de persoon van [gedaagde sub 2]) [eiser] tijdens het telefoongesprek onjuist heeft geadviseerd en dat (ii) het gevolg: het derven van de huur, aan [gedaagde sub 1] verweten kan worden, zoals hiervoor overwogen op [eiser] rust. Het had derhalve op de weg van [eiser] gelegen aan te geven welk mogelijk advies (naar Spaans recht) [gedaagde sub 2] had kunnen geven, gegeven het feit dat [A] de overeenkomst reeds tevoren heeft ondertekend, waaruit niet voortsproot dat [A] de overeenkomst niet meer kon opzeggen, dan wel die opzegging niet zonder nadere gevolgen mogelijk was. Daarvoor is te meer reden nu het verweer van [gedaagde sub 1] reeds duidelijk wordt in de reactie van 12 november 2009 aan de Raad van Discipline (waarvan kopie is toegezonden aan [eiser]), de e-mail wisseling tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] (mail van 10 juni 2009) en de brief van 14 juli 2009 aan de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (waarvan kopie is toegezonden aan [eiser]).
4.9.De opmerking in de dagvaarding: "Had de tekst niet of anders opgenomen geworden dan had [eiser] wellicht nog steeds geen huurpenningen ontvangen maar dan had hij wel een vordering op de heer [A] gehad die hij vervolgens had kunnen incasseren." is daartoe ontoereikend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is immers niet te beoordelen of [eiser] een vordering naar Spaans recht zou hebben gehad en hoe een en ander naar Spaans recht dient te worden beschouwd. Datzelfde geldt voor de stelling dat er geen noodzaak was om een opschortende voorwaarde op te nemen.
4.10.De vordering dient daarmee - naar Nederlands recht - als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen. Nu de vordering bij gebrek aan concretisering dient te worden verworpen behoeft de vraag naar de gevolgen van Spaans recht - indien de vordering voldoende zou zijn onderbouwd - geen nadere bespreking.
[eiser] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten. De bewijsaanbiedingen van [eiser] zullen worden gepasseerd. Zij zijn te vaag, want onvoldoende betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen dan wel niet ter zake dienende, omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven.
5.De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.105,00 aan verschotten en € 1.447,50 aan salaris voor de advocaat .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.