ECLI:NL:RBSGR:2011:BU1412

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380943 - HA ZA 10-4080
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over onrechtmatige hinder door nieuw bijgebouw

In deze zaak, die zich afspeelt in Den Haag, betreft het een burenconflict tussen twee partijen, [eiser 1] en [eiseres 2], en [gedaagde]. De eisers zijn sinds 1987 eigenaren van een woning aan de [A-straat], terwijl de gedaagde sinds 2008 eigenaar is van een woning aan de [B-straat]. De gedaagde heeft een bouwvergunning verkregen voor de sloop van een oud bijgebouw en de bouw van een nieuw bijgebouw van 7,1 meter hoog, wat volgens de eisers onrechtmatige hinder veroorzaakt door schaduwwerking en vermindering van zonlicht. De rechtbank heeft de processtukken en het procesverloop in acht genomen, waaronder eerdere correspondentie en een kort geding vonnis van 28 april 2011, waarin de eisers al bezwaren hadden geuit tegen de bouwplannen van de gedaagde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde onrechtmatige hinder toebrengt aan de eisers door de nieuwbouw, die een aanzienlijke verslechtering van de inval van zonlicht en extra schaduwwerking met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarbij de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gedaagde niet hoger mag bouwen dan 3,5 meter, wat de hoogte was van het oude bijgebouw. De rechtbank heeft de gedaagde opgedragen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de bouwplannen aan te passen en de overbouw van 25 centimeter te verwijderen, op straffe van dwangsommen.

Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eisers, die in totaal € 1.901,32 bedragen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. H. Wien op 6 juli 2011 en is uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft het door de eisers meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 380943 / HA ZA 10-4080
Vonnis van 6 juli 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beide eisers wonende te [woonplaats],
advocaat : eerst mr. A.J.M. van Kooten, nu mr. P.J.B. van Deurzen,
tegen
[gedaagde],
gedaagde wonende te [woonplaats],
advocaat : mr. L. Vetter.
Het procesverloop
1. De rechtbank zal de procespartijen in dit burenconflict te [woonplaats] hierna aanduiden als [eiser 1], [eiseres 1] en [gedaagde]. De rechtbank heeft bij dit vonnis rekening gehouden met de volgende processtukken, waaruit ook het procesverloop blijkt:
- de dagvaarding van 11 november 2010 tegen de eerste rolzitting van 24 november 2010, met 10 producties;
- de conclusie van antwoord van 5 januari 2011, met 6 producties;
- het tussenvonnis van 19 januari 2011, de beschikking van 7 maart 2011 en het instructieformulier van 21 maart 2011 van de rechtbank;
- de brief van mr. Van Kooten van 10 mei 2011 met extra producties 1 t/m 5;
- de brief van mr. Vetter van 10 mei 2011 met extra producties A t/m D;
- de brief van mr. Van Deurzen van 19 mei 2011 met akte vermeerdering van eis en extra producties 1 t/m 3;
- de faxbrief van mr. Vetter van 25 mei 2011 met inhoudelijk verweer tegen de vermeerderde eis en met extra producties 7 t/m 11;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen en van de descente van donderdag 26 mei 2011, met bijbehorende kleurenfoto's 1 t/m 27 en met het kort geding vonnis van 28 april 2011, geproduceerd ter zitting van 26 mei jl.
De vaststaande feiten
2. Partijen zijn buren te [woonplaats]. [eisers] zijn sinds juli 1987 eigenaren en bewoners van de onroerende zaak met woonhuis uit bouwjaar 1935 aan de [A-straat te plaats A]. [gedaagde] is met zijn echtgenote [echtgenote van gedaagde] sinds maart 2008 eigenaar en bewoner van de onroerende zaak met een soortgelijk woonhuis uit bouwjaar 1935 aan de [B-straat te plaats A]. Tot medio juli 1987 was er sprake van één kadastraal perceel [nummer] van de houthandelaar [A], daarna gesplitst in drie percelen met de huidige kadastrale nummers [nummer] ([eisers], nr. [huisnummer]), [nummer] ([gedaagde] en [echtgenote van gedaagde], nr. [huisnummer]) en [nummer] ([C-straat te plaats A]).
3. In april 2008 heeft [gedaagde] bij de gemeente Gouda een vergunning aangevraagd voor het slopen van het oude bijgebouw op nr. [huisnummer] (een bouwvallige tweede woning met kantoor en garage van maximaal 3,5 meter hoog) en voor de herbouw van een nieuw bijgebouw (van maximaal 7,1 meter hoog met bestemming kantoor en bovenwoning) op of nabij de erfgrens met de achterburen [eisers]. In augustus 2008 heeft de gemeente Gouda de bezwaren van [eisers] tegen de door [gedaagde] aangevraagde bouwvergunning verworpen en aan [gedaagde] onder voorwaarden de gevraagde bouwvergunning verleend omdat deze paste binnen het toen geldende bestemmingsplan.
4. De rechtsbijstandverzekeraar van [eisers] heeft sinds september 2008 [gedaagde] schriftelijk gewezen op gestelde strijdigheid van de nieuwbouwplannen van [gedaagde] met de wetsartikelen 5:37 en 5:50 BW en [gedaagde] gesommeerd de bouwplannen zodanig te wijzigen dat geen sprake meer zal zijn van de gestelde onrechtmatige hinder en de gestelde inbreuk op de privacy. Die sommaties waren tevergeefs, want [gedaagde] is in mei 2010 gestart met de gedeeltelijke sloop van het oude bijgebouw van ongeveer 3,5 meter hoog en vervolgens in juli 2010 met de vervangende nieuwbouw van het bijgebouw van ongeveer 7,1 meter hoog.
5. In november 2010 zijn [eisers] vervolgens deze bodemprocedure tegen [gedaagde] begonnen. Tijdens deze bodemprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij kort geding vonnis van 28 april 2011 [eiser 1] bevolen om kort gezegd op grond van art. 5:56 BW op de in dat vonnis bepaalde wijze medewerking te verlenen aan de nieuwbouw door [gedaagde] en zijn aannemers, maar er in rov. 3.10 ook op gewezen dat een risico bestaat dat in de bodemprocedure niet in [gedaagde's] voordeel wordt beslist.
De geschillen
6. [eisers] vorderen in deze bodemprocedure bij dagvaarding ten eerste dat de rechtbank (in de bewoordingen van hun vroegere advocaat) "[gedaagde] zal gebieden om binnen 8 dagen na het in dezen te betekenen vonnis de door hem te realiseren bouwplannen m.b.t. de nieuwbouw aan de [B-straat] zodanig aan te passen dat er voor [eisers] geen sprake is van de gestelde onrechtmatige hinder in de zin van schaduwwerking en vermindering van zonlicht, op de wijze als door de rechtbank in goede justitie mocht worden bepaald, e.e.a. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag." Ten tweede vorderen [eisers] bij dagvaarding dat de rechtbank "[gedaagde] zal gebieden om binnen 8 dagen na het in dezen te betekenen vonnis de vensters van de nieuwbouw, welke zich binnen de wettelijke grens van 2 meter bevinden, te voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters, e.e.a. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag", met proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad. Bij akte vermeerdering van eis ter comparitie hebben [eisers] (in de bewoordingen van hun nieuwe advocaat) ten derde gevorderd om [gedaagde] "te gebieden om de overbouw te verwijderen en verwijderd te houden, eveneens op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag.
7. [gedaagde] heeft tegen deze drie hoofdvorderingen van [eisers] gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna zal worden beoordeeld. [gedaagde] heeft géén tegenvorderingen in reconventie ingesteld.
8. Voor de onderbouwing van de standpunten en de vele details van dit burenconflict volstaat de rechtbank nu kortheidshalve met een verwijzing naar de aan partijen en hun advocaten bekende inhoud van alle gedingstukken met alle producties waaronder ook vele foto's en oude kadastrale tekeningen, hiervoor opgesomd in rov. 1.
De beoordeling
9. Een burenzaak als deze laat zich het meest optimaal beoordelen indien de rechter met de partijen en de advocaten de feitelijke situatie ter plaatse waarneemt en bespreekt, en het resultaat daarvan bij de beoordeling betrekt. Om die reden heeft de rechtbank na de comparitie van partijen op donderdagochtend 26 mei 2011 te Den Haag dan ook een descente te [woonplaats] gehouden op donderdagmiddag 26 mei 2011. Ook in deze zaak bleek de situatie ter plaatse toch weer af te wijken van hetgeen men bij alleen een "papieren" beoordeling op basis van de schriftelijke stukken vooraf zou menen.
Onrechtmatige hinder?
10. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is in de zin van art. 5:37 en 6:162 BW afhankelijk van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandig-heden. Van belang kan daarbij zijn dat degene die de hinder ondervindt al geruime tijd ter plaatse woonde voordat de wederpartij de hinderlijke activiteiten ontplooide. Het handelen volgens een bestuursrechtelijke bouwvergunning conform bestemmingsplan levert daarbij volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet zonder meer een civielrechtelijke rechtvaardigingsgrond op. Ook dat hangt af van - sterk verkort weergegeven - alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Zie voor de relevante criteria op dat punt nader de arresten van de Hoge Raad, gepubliceerd in NJ 1972 nr. 278 en NJ 2006 nr. 418.
11. Alle concrete omstandigheden van dit geval afwegende is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] met [echtgenote van gedaagde] door de nieuwbouw op nr. [huisnummer] onrechtmatige hinder toebrengt aan de achterburen [eisers]. Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat gelet op de specifieke plaatselijke omstandigheden het nieuwe bijgebouw van [gedaagde] in 2011 van ongeveer 7,1 meter hoog een ernstige en blijvende verslechtering van de inval van zonlicht en een aanzienlijke extra schaduwwerking betekent voor huis en tuin van de daaraan al sinds 1987 zeer gehechte [eisers], zulks ten opzichte van het oude bijgebouw van nr. [huisnummer] van maximaal 3,5 meter hoogte tot 2011. [gedaagde] heeft zich echter nooit iets aangetrokken van de reële bezwaren van zijn achterburen en heeft hen met een beroep op vooral de verleende bouwvergunning voor een voldongen feit gesteld.
12. [gedaagde] verliest daarbij echter uit het oog dat uit niets blijkt dat de gemeente Gouda in augustus 2008 bij het verlenen van de bestuursrechtelijke bouwvergunning aan [gedaagde] de onderhavige civielrechtelijke belangen - die vooral bestaan uit het tegengegaan na vele jaren woongenot van extra schaduwwerking, weggenomen zonlicht, sterk verminderd woon- en tuingenot, waardevermindering woning, extra stookkosten, aanzienlijke kosten herinrichting tuin en kattenbuitenverblijf en wat dies meer zij - van de daar al jarenlang sinds 1987 zonder de huidige hinder door [gedaagde] met veel plezier wonende achterburen [eisers] heeft meegewogen. Ook lijken de gemeente Gouda en [gedaagde] in 2008 te hebben miskend dat volgens het in 2008 geldende bestemmingsplan voor een nieuw vrijstaand bijgebouw een maximale hoogte van 4,5 meter en niet van 7,1 of 11 meter gold (zie artikel 8 onder h van dat geproduceerde toenmalige bestemmingsplan). Daarbij komt dat inmiddels ter plaatse een ander bestemmingsplan geldt en dat tussen partijen vaststaat dat onder dat nieuwe bestemmingsplan [gedaagde] nooit een bouwvergunning zou hebben gekregen voor zijn nu uitgevoerde bouwplan, zoals ook blijkt uit de door de gemeente Gouda aan [gedaagde] in juli 2010 geweigerde bouwvergunning op een gewijzigde bouwaanvraag van [gedaagde] in mei 2010.
13. De rechtbank weegt daarbij terdege mee en respecteert ook zeer de door [gedaagde] gestelde belangen, zoals de verwachtingen en bedoelingen waarmee hij en zijn echtgenote begin 2008 juist dit perceel aankochten, vooral het realiseren van een geschikte kantoorruimte bij huis voor de boekhoudkundige werkzaamheden van zijn echtgenote [echtgenote van gedaagde] en het realiseren van een geschikte zelfstandige woonruimte bij huis voor de autistische meerderjarige dochter van [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde]. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt echter niet in te zien welke zwaarwegende redenen er voor [gedaagde] en zijn echtgenote in 2008 bestonden om daarbij te kiezen voor nieuwe hoogbouw met een eerste verdieping in plaats van zoals voorheen laagbouw met slechts begane grond op dezelfde locatie als het oude bijgebouw. Met die eigen keuze en het doorzetten van de jegens [eisers] onrechtmatige bouwplannen hebben [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] wellicht een stukje eigen tuin gewonnen, maar hebben zij geen enkele rekening gehouden met de aan hen tijdig kenbaar gemaakte reële belangen en bezwaren van hun achterburen, met de hiervoor in rov. 10 door de rechtbank vermelde rechtspraak van de Hoge Raad en met het feit dat het burenrecht nu eenmaal het eigendomsrecht beperkt.
14. Ook de overige door [gedaagde] in de stukken en ter zitting aangevoerde belangen en omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet op tegen die van [eisers]. Ook weegt voor de rechtbank bij haar slotconclusie tot onrechtmatige hinder mee het feit dat [gedaagde] zonder toestemming van [eisers] de dakpannen van hun bijgebouw (het kattenbinnenverblijf) heeft afgezaagd en vervolgens het buitenraampje van dat kattenbinnenverblijf half heeft dichtgemetseld (zie foto nr. 26 ter descente). Tenslotte weegt mee dat ter descente ook is gebleken dat [gedaagde] bij zijn nieuwbouw de erfgrens met 25 centimeter heeft overschreden, zie daarover hierna de rechtsoverwegingen 18 t/m 20.
15. De vraag rijst wat deze conclusie van de rechtbank tot alles afwegende onrechtmatige hinder betekent voor de eerste hoofdvordering van [eiser 1] en [gedaagde]. Strikt letterlijk gelezen wordt daar slechts gevorderd een gebod om bouwplannen aan te passen en niet een verbod op de huidige nieuwbouw in de huidige vorm. Tussen partijen is echter in confesso dat deze vordering niet te beperkt en te letterlijk moet worden geïnterpreteerd, en dat de inzet van [eisers] in deze bodemprocedure naar de kern genomen is dat [gedaagde] niet hoger mag bouwen dan 3,5 meter, althans dat hij niet zijn huidige nieuwbouw van 7,1 meter hoogte mag realiseren wegens onrechtmatige hinder. Zie daartoe ook rov. 2.5 van het kort geding vonnis.
16. De rechtbank zal aldus beslissen op de voet van de wetsartikelen 5:37, 6:162 en 3:296 BW. De gevorderde dwangsom zal de rechtbank maximeren, en de gevorderde ingangsdatum van de dwangsom zal de rechtbank verlengen tot 30 dagen na betekening.
Vaststaande en ondoorzichtige vensters?
17. Op dit geschilpunt kan de rechtbank kort zijn. [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] hebben ook ter comparitie en ter descente (zoals ook al eerder in de schriftelijke stukken) toegezegd dat zij bereid zijn de vensters van het nieuwe bijgebouw aan de zijde van [eisers] in verband met de privacy vaststaand en ondoorzichtig uit te voeren, los van de omstreden vraag of er in dit specifieke geval al dan niet sprake is van verjaring van de desbetreffende rechtsvordering van [eisers]. De rechtbank zal [gedaagde] in deze procedure aan deze toezegging houden en aldus beslissen op de voet van de wetsartikelen 5:50 en 5:51 BW. Ook de in dit verband gevorderde dwangsom zal de rechtbank maximeren en verlengen voor wat betreft de ingangsdatum.
Erfgrens en verwijdering overbouw?
18. [eisers] menen dat [gedaagde] bij zijn nieuwbouw de erfgrens met 42 centimeter heeft overschreden ter plaatse van de zijmuur van het kattenverblijf. [gedaagde] meent dat dit niet zo is en stelt dat hij op die plaats de buitenmuur van de nieuwbouw op dezelfde locatie heeft opgebouwd als de buitenmuur van de oudbouw. Dit geschilpunt tussen partijen is goed te zien op de kleurenfoto's bij het proces-verbaal van descente, vooral de foto's met de nummers 1 en 16, en ook op productie 2 bij akte eisvermeerdering.
19. Voor de bepaling van een erfgrens is administratief kadastraal veldwerk niet doorslaggevend; bepalend is in de eerste plaats de uit de notariële leveringsakten tot uitdrukking gebrachte partijbedoelingen. De op instructie van de rechtbank ter comparitie geproduceerde leveringsakten bieden in dit verband echter onvoldoende houvast en zijn deels ook achterhaald gebleken door de realiteit. Vaststaat immers dat [eisers] hun oude bijgebouw op nr. [huisnummer] dat vroeger tegen het oude bijgebouw van [A] op nr. [huisnummer] was aangebouwd (zie de foto's 2A en 2B ter descente) in 2001 hebben gesloopt en hebben vervangen door een nieuw bijgebouw (zie de foto's 3A en 3B ter descente). Onvoldoende weersproken en ook praktisch gezien aannemelijk is dat [eisers] er toen in 2001 voor hebben gekozen om hun nieuwe bijgebouw (het kattenbinnenverblijf) enkele tientallen centimeters richting eigen terrein op te schuiven, omdat anders de aannemer de nieuwe buitenmuur daarvan praktisch gezien niet kon opbouwen en niet kon voorzien van de aan de buitenzijde daarvan in 2001 opgeschroefde sierlatten. Aldus ontstond in 2001 aan de zijkant van het bijgebouw van [eisers] een smalle tussenruimte van enkele tientallen centimeters breed naast het oude bijgebouw van eerst [A] en sinds 2008 [gedaagde], net zoals dat al vele jaren aan de achterzijde het geval was en is (foto's 19 en 20 ter descente). Die tussenruimte aan de zijkant van hun nieuwe kattenbinnenverblijf hebben [eiser 1] en [gedaagde] later afgetimmerd met een brede bruine lat (foto 3A ter comparitie), om te voorkomen dat hun katten zich in die smalle tussenruimte verstopt en onbereikbaar zouden houden.
20. Op foto's 1 en 16 ter descente is te zien dat [gedaagde] bij zijn nieuwbouw de fundering en de houten buitenzijde van zijn oudbouw heeft overschreden en zonder overleg de smalle tussenruimte op het terrein van [eiser 1] en [gedaagde] heeft dichtgebouwd tot nu nog een kier van ongeveer 3 centimeter breed/smal, te zien op foto's 22 t/m 24 ter descente. De erfgrens moet immers door de rechtbank gelet op de historische werkelijkheid ter plaatse en op art. 5:47 BW worden bepaald op de tot 2001 blijkbaar geheel of bijna tegen elkaar aangebouwde buitenmuren van de oudbouw van [eisers] enerzijds en [A] (thans [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde]) anderzijds, zoals ook blijkt uit productie 11 ter comparitie van [gedaagde]. Deze eigenrichting van [gedaagde] heeft voor [eisers] tot gevolg dat zij op die locatie hun eigen buitenmuur van hun kattenbinnenverblijf en deels ook het door [gedaagde] half dichtgemetselde bovenraam daarvan (foto 26 ter descente) niet meer kunnen schoonmaken, onderhouden en zo nodig repareren of vervangen, nog afgezien van de waarde van de door [gedaagde] ten onrechte in bezit genomen smalle grondstrook. De rechtbank schat die overbouw door [gedaagde] op niet 42 maar 25 centimeter breed, gezien de door [eiser 1] getrokken krijtstreep die zichtbaar is op de foto's 1 en 16 ter descente, de daarop zichtbare stoeptegel van 30 x 30 centimeter en de daarop zichtbare locatie van de fundering en de oude schroeven van de buitenwand van het oude bijgebouw van [gedaagde].
21. Gelet op de vordering van [eisers] op dit punt en gelet op het ontbreken van een tegenvordering van [gedaagde] als bedoeld in art. 5:54 BW zal de rechtbank op deze derde hoofdvordering van [eiser 1] en [gedaagde] beslissen zoals hierna volgt, waarbij de rechtbank ook de in dit verband gevorderde dwangsom zal maximeren en zal voorzien van een verlengde ingangsdatum.
22. [gedaagde] moet als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers] in deze bodemprocedure, door de rechtbank begroot op € 255,- aan griffierecht plus € 91,32 aan deurwaarderskosten dagvaarding plus € 1.356,-, aan fictief salaris advocaat plus € 199,- aan fictief nasalaris advocaat inclusief betekening, dat is in totaal € 1.901,32.
De beslissingen
De rechtbank:
- gebiedt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis wegens onrechtmatige hinder jegens de achterburen [eisers] zijn huidige deels al gerealiseerde nieuwe bijgebouw aan de [B-straat te plaats A] waar nodig af te breken tot een maximale bouwhoogte van 3,5 meter vanaf het maaiveld, en zijn bouwplannen en bouwactiviteiten zodanig aan te passen dat het nieuwe bijgebouw van [gedaagde] nog slechts een maximale hoogte zal hebben van 3,5 meter vanaf het maaiveld, dit alles op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum dwangsom van € 80.000,- in totaal;
- gebiedt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de eventuele vensters van zijn nieuwe bijgebouw aan de zijde van de erfgrens met [eisers] vaststaand te maken en te voorzien van ondoorzichtig glas en deze vensters vaststaand en ondoorzichtig te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum dwangsom van € 20.000,-;
- gebiedt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de in rov. 20 van dit vonnis vastgestelde overbouw van 25 centimeter breed op de grond van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum dwangsom van € 20.000,- in totaal;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 1.901,32 aan proceskosten, zoals hiervoor begroot in rov. 22;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het door [eisers] meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.