vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 378102 / HA ZA 10-3694
Vonnis van 7 september 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. S.J. Brunia te Rotterdam,
1.de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. J.H. Geerdink te 's-Gravenhage,
2.de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BARENDRECHT,
zetelend te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Barendrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat respectievelijk de Gemeente genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 september 2010;
- de conclusie van antwoord van de zijde van de Staat;
- de conclusie van antwoord van de zijde van de Gemeente;
- het tussenvonnis van 15 december 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2011;
- de beslissing van de wrakingskamer van 27 juli 2011;
- de griffiersbrief van 3 augustus 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiseres] is eigenares van het perceel aan de [A-straat te plaats A] (hierna: het perceel) waarop zij een benzinestation exploiteerde/ deed exploiteren tot 1 september 1993. Ten gevolge van de aanleg van de Betuweroute, de Hogesnelheidslijn Zuid en de uitvoering van het project Rail 21 is de [A-straat] onbereikbaar geworden voor (auto)verkeer.
2.2.Bij brief van 17 augustus 2004 heeft [eiseres] een beroep gedaan op art. 2 Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (hierna: de regeling).
2.3.Op 15 oktober 2008 heeft de schadecommissie Betuweroute (hierna: de commissie) een advies uitgebracht naar aanleiding van het verzoek van [eiseres] om schadevergoeding. Bij brief van 3 februari 2009 heeft de commissie nader geadviseerd. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft ProRail aan [eiseres] uiteindelijk een schadevergoeding toegekend van € 20.000,-- wegens waardevermindering van het bedrijfsgedeelte van het perceel. Tegen dit besluit staat bezwaar open bij ProRail op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.Namens [eiseres] is een bezwaarschrift ingediend, gedateerd 20 april 2009 en bij ProRail ontvangen op 22 april 2009. De gronden van het bezwaar zijn op 4 augustus 2009 aangevuld. Naar aanleiding van het bezwaar is op 17 maart 2010 een advies uitgebracht door de bezwaarcommissie. Bij beschikking van 19 maart 2009 is het bezwaar door de Minister van Verkeer en Waterstaat niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit staat beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht bij de rechtbank te Rotterdam.
2.5. [eiseres] heeft bij de rechtbank Rotterdam een beroepschrift ingediend, dat daar is ontvangen op 27 april 2010. Op 21 september 2010 is de zitting bepaald. [eiseres] en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen ter zitting. De rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht heeft op 9 december 2010 uitspraak gedaan. Het beroep is ongegrond verklaard en het bestreden besluit is in stand gebleven. Van deze uitspraak is [eiseres] in hoger beroep gegaan bij de Raad van State. Op dit hoger beroep was ten tijde van de comparitie van partijen nog niet beslist.
3.Het geschil
3.1.[eiseres] vordert - samengevat - (naar de rechtbank begrijpt: hoofdelijke) veroordeling van de Staat en de gemeente tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
3.2.De Staat en de gemeente voeren verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat aan haar vordering ten grondslag legt dat zij schade heeft geleden door de aanleg van de onder 2.1 genoemde railinfrastructuurwerken, welke schade zij wenst te verhalen op de Staat en de gemeente.
Met de Staat begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiseres] wat de aansprakelijkheid van de Staat betreft aldus dat [eiseres] zich allereerst op het standpunt stelt dat de Staat in het besluit van 11 maart 2009 te weinig nadeelcompensatie aan [eiseres] heeft toegekend. Hierbij zou geen rekening zijn gehouden met een toezegging van de betrokken bestuursorganen (de rechtbank begrijpt: de gemeente en de Staat) over de hoogte van de mate waarin nadeel gecompenseerd zou worden, zou de geleden schade op een onjuiste wijze zijn vastgesteld en ontbrak de vergoeding van de kosten voor deskundige bijstand. Voorts stelt [eiseres] dat de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat en ProRail B.V. bij de besluitvorming niet wettig is en dat bij de behandeling van haar bezwaar en beroep processuele fouten zijn gemaakt.
Met de gemeente begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiseres] wat de aansprakelijkheid van de gemeente betreft aldus dat bij het besluit van 11 maart 2009 de Staat en in het verlengde daarvan de gemeente zich bij de toekenning van nadeelcompensatie te veel hebben beperkt , waarbij geen rekening is gehouden met de toezegging van de gemeente dat alle schade zou worden vergoed. Hierbij zou de geleden schade op een onjuiste wijze zijn vastgesteld en ontbrak de vergoeding van de kosten voor deskundige bijstand.
4.2.De Staat heeft voor alle weren een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] omdat tegen het besluit van 11 maart 2009 een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang openstaat, die [eiseres] ook benut.
4.3.Dit verweer slaagt. Vast staat dat tegen het besluit van 11 maart 2009 na bezwaar, beroep en hoger beroep openstaan op de bestuursrechter. Toezeggingen van de Staat kunnen in het kader van deze procedure worden getoetst en in het oordeel worden meegenomen. Deze rechtsgang biedt voldoende rechtsbescherming. Voor zover [eiseres] heeft aangevoerd dat procedurefouten zijn gemaakt, dient zij ook deze allereerst voor te leggen aan de bestuursrechter. De procedure voor de bestuursrechter voorziet hier ook in. Indien zij klachten heeft op de wijze waarop de rechtbank haar zaak heeft behandeld, dient zij ook hierover eerst een oordeel van de Raad van State te vragen. Die procedure is nog in volle gang. Voor de burgerlijke rechter, en daarmee voor deze rechtbank, is in dat licht geen taak weggelegd. Volledigheidshalve merkt de rechtbank daarbij op dat ook indien de administratiefrechtelijke rechtsgang is voltooid, in beginsel geen taak meer is weggelegd voor de burgerlijke rechter.
4.4.Ook de gemeente heeft dit verweer gevoerd, maar anders dan in het geval van de Staat gaat dit in het geval van de gemeente - voor zover het de Regeling betreft - niet zonder meer op. Het handelend bestuursorgaan in het kader van de Regeling is formeel de Minister van Verkeer en Waterstaat. Diens handelen en besluit staan in de bestuursrechtelijke rechtsgang ter discussie. Niet is gesteld of gebleken dat ook het handelen van de gemeente in de administratiefrechtelijke procedure ter discussie staat. Een toezegging van de gemeente om "alle schade" te vergoeden kan echter wel een zelfstandige rechtsgrond voor een vordering voor de burgerlijke rechter vormen, voor zover in de aan het bestuursrechtelijke traject ten grondslag liggende regeling niet in vergoeding van "alle schade" is voorzien. Dat de Regeling beoogt ook in de aansprakelijkheid te voorzien van andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan de Staat, is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat [eiseres] wel kan worden ontvangen in haar vordering, voor zover deze is ingesteld tegen de gemeente.
4.5.[eiseres] baseert die vordering met name op een toezegging van de gemeente dat deze alle schade zou vergoeden. De gemeente heeft dit ter comparitie betwist. Dienaangaande geldt dat de stelplicht - en bij betwisting de bewijslast - dat de gemeente toezeggingen heeft gedaan tot vergoeding van schade, die verder strekken dan de Regeling, op [eiseres] rust. In dat kader mag van haar verwacht worden dat zij concreet aangeeft wie, wanneer en waar, welke gedragingen heeft gesteld of verklaringen heeft geuit, waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat meer schade zou worden vergoed dan voorzien bij de Regeling. [eiseres] heeft een en ander tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente echter onvoldoende onderbouwd. Ter adstructie heeft [eiseres] een krantenartikel uit het Rotterdams Nieuwsblad van 9 oktober 1990 overgelegd. Dit krantenartikel kan [eiseres] echter niet baten, omdat daaruit niet meer blijkt dan dat de wethouder van de gemeente heeft bekendgemaakt dat de Nederlandse Spoorwegen alle kosten voor hun rekening nemen die worden veroorzaakt door de uitbreiding van de treinverbinding tussen Rotterdam en Dordrecht. Een toezegging van de gemeente blijkt hieruit niet. De rechtbank zal derhalve aan de stellingen van [eiseres] voorbij gaan. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
4.6.Dit laat geen andere slotsom toe dan dat de vorderingen niet kunnen slagen. In haar vordering tegen de Staat zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering tegen de gemeente zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Staat en de gemeente worden veroordeeld.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering tegen de Staat;
5.2.wijst de vordering tegen de gemeente af;
5.3.veroordeelt [eiseres] in de proceskosten,
aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 647,--, waarvan € 263,-- verschotten en € 384,00 aan salaris voor de advocaat;
aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 647,--, waarvan € 263,-- verschotten en € 384,00 aan salaris voor de advocaat;
5.4.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.