ECLI:NL:RBSGR:2011:BU1282

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367712 - HA ZA 10-1989
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel rechtbank over onrechtmatigheid na klacht Nationale Ombudsman; formele rechtskracht beschikking bestuursdwang

In deze zaak vorderden de besloten vennootschap Eurolines B.V., de rechtspersoon Centrotrans BIH en de rechtspersoon Werner Reisen OGH schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van twee incidenten waarbij bestuursdwang was toegepast door de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW). De rechtbank oordeelde dat de IVW onbehoorlijk had gehandeld, maar dat dit niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de Staat. De feiten betroffen een bus van Centrotrans die op 8 juni 2006 werd aangehouden zonder geldige vergunning, wat leidde tot een OM-transactie en bestuursdwang. Eurolines had de transactie betaald, maar stelde dat de IVW hen niet had gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. De Nationale Ombudsman had de klacht van Eurolines gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de IVW formele rechtskracht had verleend aan de beschikking en dat Eurolines c.s. geen schadevergoeding kon vorderen. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van Eurolines c.s. af. De kosten van de procedure werden aan Eurolines c.s. opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 367712 / HA ZA 10-1989
Vonnis van 27 juli 2011
in de zaak van
1.de besloten vennootschap
EUROLINES B.V.,
gevestigd te Amsterdam;
2.de rechtspersoon naar buitenlands recht
CENTROTRANS BIH,
gevestigd te Sarajevo (Bosnië-Herzegovina);
3.de rechtspersoon naar buitenlands recht
WERNER REISEN OGH,
gevestigd te Malsch (Duitsland),
eiseressen,
advocaat mr. V.Q. Vallenduuk te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (thans: Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. T. Novakovski te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna Eurolines c.s. (en afzonderlijk: Eurolines, Centrotrans en Werner) en de Staat genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 29 april 2010;
-de conclusie van antwoord van 17 november 2010;
-het tussenvonnis van 1 december 2010, waarbij de rechtbank een comparitie van partijen heeft bevolen;
-het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2011, waarin melding is gemaakt van de ontvangst van de brieven van 2 en 3 mei 2011 (met producties 10, 16 en 24-30) van de zijde van Eurolines c.s.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Centrotrans is een Bosnische busmaatschappij en Werner een Duitse busmaatschappij. Beide maatschappijen verrichten internationaal vervoer van personen en zijn partner van Eurolines, een Nederlandse vervoerder.
2.2.Centrotrans beschikte over een vergunning voor de lijndienst tussen Nederland en Bosnië die geldig was tot 14 mei 2006. Op 20 februari 2006 had Eurolines bij de afdeling Wegvervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: IVW), orgaan van de Staat, namens Centrotrans een aanvraag ingediend voor verlenging van deze vergunning. Op
21 maart 2006 heeft de IVW de vergunningaanvraag van de Bosnische autoriteiten ontvangen, waarna Eurolines op 3 april 2006 de verschuldigde leges heeft voldaan. De vergunning is op 3 juli 2006 verleend.
2.3.Op 8 juni 2006 hebben twee inspecteurs van de IVW in Rotterdam een bus van Centrotrans aangehouden. Deze gebeurtenis wordt hierna genoemd: incident I. Het betrof een bus die toen werd gebruikt voor een lijndienst tussen Bosnië en Nederland. Voor de bus was geen geldige vergunning aanwezig. De inspecteurs hebben, na overleg met het openbaar ministerie (OM), aan Centrotrans een OM-transactie ten bedrage van € 2.200 aangeboden. Eurolines heeft dit bedrag voor Centrotrans betaald. De inspecteurs hebben voorts bestuursdwang toegepast; zij hebben verder vervoer met deze bus belet. Van deze toepassing van bestuursdwang is op dat moment of kort daarna geen schriftelijk stuk (beschikking) opgemaakt. Het vervoer in kwestie is voortgezet met een Nederlandse bus van een andere busmaatschappij. De inspecteurs hebben op diezelfde dag een proces-verbaal van het gebeurde opgemaakt.
2.4.Direct na incident I heeft de IVW een tijdelijke vergunning afgegeven voor het traject Amsterdam-Sarajevo/Mostar. In de e-mail van 13 juni 2006 waarin een medewerker van de IVW dit aan Eurolines heeft medegedeeld, is onder meer het volgende opgenomen:
"De heer [medewerker van de IVW] begrijpt de wrevel, maar stelt zich formeel op het standpunt dat er op dat moment zonder geldige vergunning lijndienstvervoer werd verricht. Indien u het boetebedrag wenst terug te vorderen, dient u zich tot Justitie te wenden; de inspectie is in deze niet bevoegd."
2.5.Met een brief van 20 juni 2006 heeft Eurolines vervolgens namens Centrotrans bij de IVW protest aangetekend tegen de inhoud van het proces-verbaal van 8 juni 2006 en tegen de aangeboden transactie ("boete"). De IVW heeft op 31 juli 2006 dit bezwaar van de hand gewezen, en wel met verwijzing naar de Handhavingsrichtlijn.
2.6.Eurolines heeft hierna, op 16 januari 2007, betreffende de handelwijze van de IVW en van het OM een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman (No). De No heeft, met toepassing van de regels van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, de klacht doorgestuurd naar het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit heeft geleid tot een brief van 7 mei 2007 van de IVW waarin de inspectie aan Eurolines heeft bericht dat er geen verband bestond tussen het aanvaarden van de OM-transactie en het beletten van het vervoer bij wijze van bestuursdwang. Eurolines heeft vervolgens gevraagd om een beschikking inzake het beletten van het vervoer. De IVW heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat volgens gebruikelijk beleid aan buitenlandse vervoerders geen beschikking wordt verzonden. Later is dit beleid gewijzigd en is, op 22 april 2008, aan Centrotrans alsnog een beschikking gezonden. Centrotrans heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken. Het OM heeft geen reden gezien zijn standpunt over het transactievoorstel te wijzigen.
2.7.Op 16 augustus 2006 is een bus van Werner in Utrecht aangehouden. Werner kon toen een vergunning voor het verrichten van internationaal vervoer tonen, maar daarbij ontbrak een bij die vergunning behorende lijst van Duitse onderaannemers (zie artikel 5 lid 1 van Verordening (EEG) 684/92). Voor dit feit is aan Werner een OM-transactie ten bedrage van € 2.200 aangeboden. Eurolines heeft dit bedrag voor Werner betaald. Op de hiervoor afgegeven kwitantie is de aantekening geplaatst dat deze betaling onder protest is geschied. De hier beschreven gebeurtenissen van 16 augustus 2006 worden hierna aangeduid als incident II.
2.8.Op 31 augustus 2007 heeft Eurolines de No verzocht de klacht met betrekking incident I weer in behandeling te nemen. Op 21 april 2008 heeft zij de klacht aangevuld met een klacht over incident II. Met zijn rapport van 12 november 2009 heeft de No een oordeel gegeven over incident I. Over incident II heeft hij in dit rapport vastgelegd dat van dat incident melding is gemaakt.
2.9.Met betrekking tot incident I heeft de No de klacht over de informatieverstrekking door de IVW betreffende de beroepsmogelijkheden gegrond verklaard wegens strijd met het beginsel van fair play. Hij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"In deze kwestie is niet duidelijk wat er precies aan verzoekers is gezegd met betrekking tot de OM-transactie. De verklaringen van de inspecteurs van de IVW en die van de directeur van E. [zijnde Eurolines, toevoeging rechtbank] spreken elkaar tegen. Daarmee is niet vast te stellen of aan verzoekers is meegedeeld dat door betaling van de OM-transactie de strafzaak was beëindigd en dat er geen beroep meer mogelijk was. Het was echter duidelijk dat verzoeker E. het niet eens was met de boete. Niet is gebleken dat de inspecteurs van de IVW hebben gezegd dat er in plaats van de transactie te betalen, een proces-verbaal opgemaakt kon worden. Was dit wel gebeurd dan hadden verzoekers ongetwijfeld van de mogelijkheid gebruik gemaakt om hun bezwaar tegen de boete aan de rechter voor te leggen. Deze gang van zaken is strijdig met het beginsel van fair play.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk."
2.10.De No heeft ook de klacht over de informatieverstrekking door de IVW betreffende de juridische grondslag voor het belet zijn van het vervoer - ook dit betrof dus incident I - gegrond verklaard. Ook deze gegrondverklaring berustte op strijd met het beginsel van fair play. Hiertoe heeft de No onder meer het volgende overwogen:
"In deze kwestie constateert de Nationale ombudsman dat de inspecteurs van de IVW conform artikel 87 eerste lid Wp2000 bevoegd waren tot het toepassen van bestuursdwang. De bestuursdwang werd toegepast op grond van artikel 93 Wp2000 en artikel 98 Bp2000 nadat geconstateerd was dat er een geldige vergunning in de bus van verzoeker C. [zijnde Centrotrans, toevoeging rechtbank] ontbrak. Uit de feiten en verklaringen van de inspecteurs van de IVW is gebleken dat verzoekers de reden was meegedeeld waarom verder vervoer werd belet. Eveneens was verzoekers meegedeeld dat bezwaar mogelijk was. Door de verwarrende combinatie met de strafrechtelijke sanctie was het vervoerders echter niet duidelijk waartegen in bezwaar gegaan kon worden. Omdat de IVW niet tijdig een beschikking met betrekking tot de bestuursdwang aan verzoekers toestuurde, bleef die onduidelijkheid bestaan en was het voor verzoekers niet mogelijk om tijdig in bezwaar te komen tegen het besluit om bestuursdwang toe te passen. Deze gang van zaken is in strijd met het beginsel van fair play.
De gedraging is op dit punt niet behoorlijk."
2.11.De No heeft de klacht over de handelwijze van het OM, betreffende de weigering om de zaak alsnog aan de rechter voor te leggen, niet gegrond verklaard. Dit oordeel berustte op het gegeven dat Eurolines en Centrotrans aan het desbetreffende transactievoorstel hebben voldaan. De No heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat Eurolines een professionele vervoerder is, die regelmatig met transactievoorstellen wordt geconfronteerd en dus geacht mag worden te weten wat de gevolgen van het betalen van een transactie zijn.
2.12.Met een brief van 21 januari 2010 van haar advocaat heeft Eurolines aan de IVW verzocht om betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 16.754,29. Hierin zijn de betaalde transactiebedragen van € 2.200 begrepen.
3.Enkele relevante regels
3.1.EEG-Verordening 684/92
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
Geregeld vervoer
1.1 Geregeld vervoer is vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.
Artikel 4
4. Geregeld vervoer als omschreven in artikel 2, punt 1.1, eerste alinea, alsook de bijzondere vorm van geregeld vervoer waarvoor tussen de organisator en de vervoerder geen overeenkomst is gesloten, is aan vergunning onderworpen overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.
Artikel 5 Aard van de vergunning
1. Vergunningen voor het vervoer als bedoel in artikel 4, lid 4, worden gesteld op naam van de vervoerder; zij mogen door hem niet aan derden worden overgedragen. De vervoerder die de vergunning heeft gekregen mag evenwel, met instemming van de instantie bedoeld in artikel 6 lid 1, het vervoer door een onderaannemer laten verrichten. In dat geval moet de naam van de onderaannemer op de vergunning worden vermeld. [...]
3.2.Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000)
Artikel 95
Het is in strijd met het bepaalde bij of krachtens verordening (EEG) nr. 684/92 geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer te verrichten van en naar andere lidstaten en van en naar staten die partij zijn bij de EER.
Artikel 100
De vervoerder die geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst of andere landen verricht, draagt er zorg voor dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkte afschrift daarvan aanwezig is.
3.3.Handhavingsrichtlijn Wet-/Besluit personenvervoer 2000 (Handhavingsrichtlijn)
overzicht Handhavingsrichtlijn 2000
4.Het geschil
4.1.Eurolines c.s. vordert, samengevat, de veroordeling van de Staat tot betaling aan hen1 van (i) primair € 16.574,29 en subsidiair € 16.534,29 wegens schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding, en (ii) € 1.000 wegens buitengerechtelijke kosten, alles vermeerderd met rente en kosten.
4.2.Eurolines c.s. legt hieraan, eveneens samengevat, het volgende ten grondslag. De Staat heeft bij incident I en bij incident II gehandeld in strijd met de wet en met de beginselen van fair play en daarmee onrechtmatig jegens Eurolines c.s. Hij dient dan ook de door Eurolines c.s. als gevolg hiervan geleden schade te vergoeden. Bij incident I heeft de Staat primair ten onrechte bestuursdwang toegepast en ten onrechte een transactie aangeboden voor de omstandigheid dat in de bus van Centrotrans geen vergunning aanwezig was. Eurolines c.s. voldeed namelijk aan de vereisten voor het verlenen van een vergunning, maar de IVW was te laat met de afgifte ervan en derhalve heeft Centrotrans niet in strijd met het Bp2000 gehandeld. Voorts was geen sprake van een uitzonderlijke situatie, terwijl dat wel een voorwaarde is voor het uitoefenen van bestuursdwang, zodat deze niet had mogen worden toegepast. Subsidiair had de Staat, voor wat betreft de bestuursdwang, zo spoedig als mogelijk na de toepassing daarvan dit schriftelijk moeten bevestigen aan Eurolines c.s. Een bevestiging twee jaar na dato is te laat en in strijd met artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor wat betreft de opgelegde OM-transactie geldt subsidiair dat de Staat in strijd met artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gehandeld door Eurolines c.s. bij de aanbieding ervan geen keuzemogelijkheid te bieden, waardoor Eurolines c.s. later niet meer bij het OM bezwaar tegen de beschikking kon aantekenen. Bovendien voelde Eurolines c.s. zich door de combinatie van het aanbieden van de transactie en het toepassen van bestuursdwang onder druk gezet om direct te betalen. Bij incident II heeft de Staat Eurolines c.s. geen keuzemogelijkheid in de zin van artikel 74 Sr gegeven. Bovendien heeft de inspecteur tegen Eurolines c.s. gezegd dat zij onder protest kon betalen en dat zij door dit te vermelden op de transactie, later alsnog beroep zou kunnen instellen tegen de transactie.
4.3.De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.De beoordeling
5.1.Uit de processtukken blijkt dat Eurolines c.s. zeer ontstemd is over de handelwijze van de IVW bij de twee incidenten. De No heeft geoordeeld dat twee gedragingen van de IVW bij incident I onbehoorlijk waren, zodat de boosheid van Eurolines c.s. in elk geval in zoverre grond heeft. Nu vordert zij ook een schadevergoeding van de Staat, in het bijzonder van de IVW. Zij stelt dat het handelen van de Staat niet alleen onbehoorlijk maar ook onrechtmatig is. Bij de beoordeling van deze vordering wordt vooropgesteld dat het oordeel van de No dat een klacht gegrond is (en dat het overheidsorgaan in kwestie dus in zoverre onbehoorlijk heeft gehandeld), niet zonder meer betekent dat de overheid in dat opzicht onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge schadevergoeding moet betalen. Op basis van de van toepassing zijnde regels van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechtbank dit per verwijt dat Eurolines c.s. de Staat maakt, te beoordelen. Dit zijn andere regels dan de No bij zijn beoordeling heeft toegepast.
Incident I
Toepassen bestuursdwang en aanbieden transactie
5.2.Aan de primaire stelling van Eurolines c.s. gaat de rechtbank voorbij. Het is niet aan de civiele rechter om te beoordelen of een transactie, aangeboden op grond van een verdenking van de overtreding van een strafbaar feit, al dan niet terecht is aangeboden. Aanvaarding van een transactie betekent dat een beroep op de rechter is uitgesloten. Dit beroep kan ook niet via de civielrechtelijke weg alsnog worden gecreëerd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het rapport van de No van 12 november 2009 blijkt dat het OM in het najaar van 2006 op verzoek van Eurolines c.s. de aangeboden transactie nogmaals heeft onderzocht en informatie bij de IVW heeft opgevraagd over de omstandigheden waaronder de transactie is aangeboden. De uitkomst van dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de transactie is gehandhaafd. Uit de door Eurolines c.s. bij brief van 3 mei 2011 overgelegde stukken, waaruit blijkt dat het OM wel eens een transactie voor € 2.200 heeft omgezet in een transactie van € 220, volgt dat het OM, indien het in dergelijke omstandigheden tot het oordeel komt dat de transactie ten onrechte is opgelegd, wel bereid lijkt tot wijziging. Daarvan was kennelijk in dit geval geen sprake.
5.3.Eurolines c.s. stelt nog dat de transactie ten onrechte is aangeboden. Centrotrans had artikel 95 Bp2000 niet overtreden omdat zij afkomstig is uit Bosnië-Herzegovina en dit land niet tot de EU behoort. Ook voor deze stelling geldt dat de rechtbank in dit kader geen uitspraak zal doen over de strafbaarheid van de gestelde feiten, omdat in verband met het voorgaande, de strafbaarheid in deze civiele procedure als een gegeven heeft te gelden. Hetzelfde geldt voor de wetmatigheids- en de rechtmatigheidstoets die de strafrechter zou hebben aangelegd, ware de zaak aan hem voorgelegd. Ook aan de verweren van Eurolines c.s. op dit punt gaat de rechtbank dus voorbij.
5.4.Ook over het toepassen van de bestuursdwang kan de rechtbank geen oordeel geven. Door de beschikking inzake de bestuursdwang in april 2008 alsnog op papier te zetten, heeft de IVW Eurolines c.s. in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen de beschikking. Wanneer tegen een overheidsbeschikking een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang heeft opengestaan en van die rechtsgang niet, met succes, is gebruikgemaakt, kan bij de civiele rechter niet alsnog een inhoudelijk oordeel over de overheidsbeschikking worden gevraagd. Nu Eurolines c.s., om redenen die voor haar rekening moeten blijven, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de beschikking tot het uitoefenen van bestuursdwang, heeft deze beschikking formele rechtskracht gekregen en staat de rechtsgeldigheid ervan in deze procedure vast, zowel wat haar wijze van totstandkomen als wat haar inhoud betreft.
Bestuursdwang had sneller schriftelijk moeten worden bevestigd
5.5.De IVW heeft de bestuursdwang in juni 2006 toegepast en de daarop betrekking hebbende beschikking in april 2008 toegestuurd. De No heeft geoordeeld dat de IVW de beschikking niet tijdig heeft toegestuurd, waardoor voor Eurolines c.s. lange tijd onduidelijk beleef welke beslissingen de IVW in juni 2006 precies had genomen en het voor haar niet mogelijk was tijdig bezwaar te maken tegen het besluit om bestuursdwang toe te passen. De No acht dit onbehoorlijk van de IVW. Eurolines c.s. stelt dat dit gedrag ook onrechtmatig is.
5.6.De Staat verweert zich tegen de vordering tot schadevergoeding. Hij erkent dat de IVW de beschikking laat heeft toegestuurd. Hij bestrijdt echter dat Eurolines c.s. als gevolg hiervan schade heeft geleden. Die schade zou bestaan in de kosten voor het vervangende vervoer, ten bedrage van € 330,19. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Deze kosten zijn direct gemaakt, op de dag dat de bestuursdwang is toegepast, en zouden dus ook zijn gemaakt als de Staat binnen korte termijn na het toepassen van de bestuursdwang, een schriftelijke beschikking had toegestuurd.
5.7.Eurolines c.s. vordert ook de vergoeding van de advocatenkosten die zij heeft gemaakt. Uit de processtukken maakt de rechtbank op dat de advocaat van Eurolines c.s. eerst (deels telefonisch) contact heeft gezocht met de IVW en met het OM om duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken op 8 juni 2006. Daarna heeft zij in januari 2007 een klacht ingediend bij de No. Deze heeft de klacht doorgestuurd aan de IVW, omdat deze inspectie nog niet officieel om een reactie was verzocht. In antwoord op deze doorgestuurde klacht heeft de IVW bij brief van 7 mei 2007 haar standpunt uiteengezet. Eurolines c.s. heeft daarmee geen genoegen genomen en daarna alsnog de klacht bij de No ingediend. Vervolgens heeft de IVW alsnog een schriftelijke beschikking gestuurd. Tegen deze schriftelijke beschikking heeft Eurolines c.s. geen bezwaar gemaakt. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat Eurolines c.s. geen recht heeft op vergoeding van de advocatenkosten gemaakt om alsnog een schriftelijke beschikking van de IVW te verkrijgen. Indien Eurolines c.s. direct een formele klacht bij de IVW had ingediend, in plaats van een procedure te beginnen bij de No, is het waarschijnlijk dat zij meteen het antwoord had gekregen dat de IVW bij brief van 7 mei 2007 aan haar heeft gegeven. Met die brief stond op papier wat er op 8 juni 2006 is gebeurd. Gegeven de omstandigheid dat Eurolines c.s. van de uiteindelijk verkregen beschikking niet in beroep is gegaan, had zij kennelijk ook met een dergelijke brief genoegen kunnen nemen. De kosten voor de eerste klacht bij de No komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat Eurolines c.s. verzuimd heeft vóór het indienen van de klacht bij de No een officiële reactie van de IVW te vragen. Voor de advocatenkosten die Eurolines c.s. heeft gemaakt voor het verkrijgen van een beschikking nadat de gang van zaken op 8 juni 2006 aan haar schriftelijk was uitgelegd, geldt hetzelfde. Deze kosten zijn kennelijk niet gemaakt om Eurolines c.s. in de positie te stellen alsnog bezwaar te kunnen maken, maar om een bevestiging te krijgen van iets wat Eurolines c.s. inmiddels al wist. Het maken van dergelijke kosten komt voor rekening en risico van Eurolines c.s. zelf en deze kosten kunnen dus niet op de Staat worden verhaald.
Verkeerde informatievoorziening
5.8.De No heeft geoordeeld dat de IVW onbehoorlijk heeft gehandeld door Eurolines c.s. een schikking aan te bieden zonder te wijzen op de mogelijkheid een proces-verbaal te laten opmaken. Ter toelichting op zijn oordeel inzake de onbehoorlijkheid heeft de No onder meer overwogen dat niet is gebleken dat de inspecteurs van de IVW hebben gezegd dat voor Eurolines c.s. de mogelijkheid bestond om in plaats van de transactie te betalen, een proces-verbaal te doen opmaken. Eurolines c.s. acht dit handelen van de IVW niet alleen onbehoorlijk maar ook onrechtmatig. De Staat verzet zich hiertegen en stelt onder meer dat niet is komen vast te staan wat door de inspecteurs wel en niet is gezegd en dat de bewijslast ter zake op Eurolines c.s. rust. De Staat stelt voorts dat, zelfs als zou komen vast te staan dat de inspecteurs van de IVW Eurolines c.s. niet op deze keuzemogelijkheid hebben gewezen, dit niet onrechtmatig is in deze zin dat de IVW daarvoor een schadevergoeding dient te betalen.
5.9.De rechtbank volgt de Staat in dit laatste verweer. Artikel 74 Sr bevat geen wettelijke verplichting om verdachten te wijzen op een keuzemogelijkheid, zoals Eurolines c.s. bij monde van zijn advocaat tijdens de comparitie ook heeft erkend. Deze wettelijke verplichting kan ook niet worden gebaseerd op het Transactiebesluit 1994, zoals Eurolines c.s. tijdens de comparitie heeft gesteld, waar dit bepaalt dat een transactie niet aan de weg mag worden betaald. Dit is niet relevant in relatie tot een informatieplicht. Het betoog van Eurolines c.s. treft dus geen doel. Bovendien gaat Eurolines c.s. voorbij aan de omstandigheid dat voor verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats andere regels gelden, nu boetes die aan hen zijn opgelegd direct mogen worden geïnd. Tijdens de comparitie heeft Eurolines c.s. voorts nog verwezen naar de Regeling Modellen en formulieren ten behoeve van handhaving van justitie van 2 juli 2002. Deze regeling is een nadere regeling op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de zogenoemde Wet Mulder. Deze wet is in dit geval niet van toepassing, zodat ook de nadere regeling toepassing mist. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de verplichting waarnaar Eurolines c.s. verwijst niet van toepassing kan zijn. Het betreft de waarschuwing dat "tijdige betaling van het transactievoorstel vervolging door de officier van justitie voorkomt". Kennelijk moet deze worden opgeschreven op het transactievoorstel. Eurolines c.s. klaagt erover dat de aangehaalde zinsnede niet is opgenomen op de kwitantie. Bij het verstrekken van de kwitantie is de boete echter al betaald, zodat de zinsnede dan geen toegevoegde waarde meer kan hebben. Gelet op dit een ander is de rechtbank van oordeel dat de IVW in dit opzicht niet in strijd met enige wettelijke bepaling heeft gehandeld.
5.10.De Staat heeft evenmin een zorgplicht geschonden. De rechtbank neemt als uitgangspunt, evenals de No, dat een verdachte aan wie een transactie wordt aangeboden, geacht mag worden te weten dat bij acceptatie van de transactie schuld wordt erkend en een beroep op de rechter niet meer mogelijk is. In het verlengde hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat een verdachte ook geacht mag worden te weten dat hij een keuze heeft en dat, als hij de transactie niet accepteert, de weg naar de rechter nog open ligt. Dat bij niet-acceptatie van de schikking een proces-verbaal zal worden opgemaakt, behoeft dan ook niet afzonderlijk te worden vermeld. Een erkenning van een dergelijke informatieplicht zou betekenen dat er een algemene zorgplicht bestaat die inhoudt dat iedere verbalisant die een transactie aanbiedt, de verdachte met zoveel woorden moet wijzen op iets dat hij geacht wordt te weten en waarvan de niet-naleving bovendien betekent dat de civiele rechter, ter bepaling van de schade bij een niet-naleving, alsnog moet beoordelen of de transactie terecht is opgelegd. Een dergelijke zorgplicht reikt te ver en kan in redelijkheid niet de bedoeling van het hier toepasselijke wettelijke stelsel zijn. De omstandigheid dat een verdachte op het moment dat een transactie wordt aangeboden, stelt de overtreding niet te hebben begaan, maakt dit oordeel niet anders. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat tegelijk bestuursdwang wordt toegepast. Een ander standpunt zou een onwerkbare situatie creëren en leiden tot meer procedures over strafbare feiten - die met het aanbieden van een transactie juist worden voorkomen -, maar dan bij de civiele rechter.
5.11.Eurolines c.s. stelt nog de indruk te hebben gekregen dat bij betaling van de transactie de bus van Centrotrans alsnog mocht doorrijden. Zij betaalde daarom in het belang van de passagiers. Daarna mocht de bus echter nog steeds niet verder. Achteraf bleek, zo stelt Eurolines c.s. voorts, dat bestuursdwang werd toegepast omdat er, nog steeds, geen vergunning aanwezig was. Kennelijk is de informatievoorziening op dit punt door de inspecteurs van de IVW voor Eurolines c.s. niet duidelijk geweest, hetgeen wordt bevestigd door de omstandigheid dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat het Eurolines c.s. moeite heeft gekost om het juiste verhaal boven tafel te krijgen. Eurolines c.s. stelt echter niet dat de inspecteurs van de IVW tegen haar hebben gezegd dat de bus verder mocht op het moment dat de transactie werd betaald, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit niet is gebeurd. Uit de processtukken blijkt eerder dat dit de indruk van Eurolines c.s. zelf is geweest. De rechtbank is van oordeel dat ook op basis van het bestaan van een verkeerde indruk bij Eurolines c.s., voor zover die al kenbaar was aan de inspecteurs van de IVW, geen zorgplicht kan worden aangenomen tot het informeren van Eurolines c.s. over de gevolgen van de aangeboden transactie. Een inspecteur mag verwachten dat Eurolines c.s., mede gezien haar positie als professionele partij, de wet kent. Het had meer op de weg van Eurolines c.s. zelf gelegen om de inspecteur om opheldering te vragen. Eurolines c.s. heeft niet gesteld, noch is op andere wijze gebleken dat dit is gebeurd. De rechtbank merkt nog op dat in de stukken ook een keer is vermeld dat de bus van Centrotrans werd vrijgegeven nadat er was betaald. Dit staat haaks op de andere verklaringen van Eurolines c.s., zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat, mede omdat Eurolines c.s. zich verder niet op het standpunt heeft gesteld dat de inspecteurs van het IVW haar tot betaling hebben aangezet met de belofte de bus dan vrij te geven.
5.12.Bij de No heeft Eurolines c.s. zich nog beklaagd over de omstandigheid dat haar op 8 juni 2006 verkeerde informatie is verschaft over de mogelijkheid van beroep tegen de transactie. In de processtukken heeft zij op dit verwijt, voor zover het incident I betreft, geen nadere toelichting gegeven. Voor zover Eurolines c.s. ook dit punt nog in deze procedure wenst voor te leggen, beslist de rechtbank als volgt. De Staat heeft zich verweerd tegen deze grondslag van de vordering en onder meer gesteld dat de inspecteurs niet gezegd kunnen hebben dat beroep tegen de transactie mogelijk was, nu zij, omdat ze hier dagelijks mee te maken hebben, heel goed weten dat dit niet mogelijk was. Gegeven dit gemotiveerde en op zichzelf niet onaannemelijke verweer van de Staat, is de rechtbank van oordeel dat Eurolines onvoldoende heeft gesteld voor een bewijsopdracht inhoudende dat de inspecteurs van de IVW werkelijk hebben gezegd dat beroep bij het OM na het betalen van de transactie nog mogelijk is. Zij heeft immers op dit punt in de processtukken niets gesteld, maar alleen opgenomen dat is gezegd dat nog beroep mogelijk was tegen het niet mogen verder rijden van de bus. Haar verwijzing naar een e-mail van de IVW van 13 juni 2006 volstaat niet. In deze e-mail bericht de IVW dat de vergunning van Eurolines c.s. tijdelijk is verlengd, en dat Eurolines c.s. zich tot Justitie moet wenden indien zij het boetebedrag terugbetaald wil hebben. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert deze zinsnede niet dat de IVW Eurolines c.s. informeert dat het bedrag bij Justitie kan worden teruggevorderd, zoals Eurolines c.s. stelt. De IVW bericht Eurolines c.s. slechts dat zij bij de IVW aan het verkeerde loket is en dat zij bij Justitie moet zijn. Eurolines c.s. is door deze e-mail niet op zodanige wijze op het verkeerde been gezet dat op grond daarvan enige schadevergoedingsplicht van de Staat kan ontstaan. Eurolines c.s. moet begrijpen dat de handelende medewerker kennelijk slechts probeerde behulpzaam te zijn en Eurolines c.s. te informeren over de instantie die haar meer informatie kon verschaffen. Meer waarde kan en mag aan deze e-mail niet worden toegekend.
5.13.Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld ook indien zou komen vast te staan dat hij Eurolines c.s. niet erop heeft gewezen dat bij aanvaarding van de transactie, een beroep op de rechter niet meer mogelijk is. Een verplichting tot het betalen van schadevergoeding kan dan ook niet worden aanvaard.
5.14.Nu de rechtbank van oordeel is dat de Staat niet aansprakelijk is jegens Eurolines c.s. voor enige van de handelingen verricht op of na 8 juni 2006 in verband met incident I, zal de rechtbank de vordering tot betaling van schadevergoeding voor dit incident afwijzen.
Incident II
5.15.Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat de No geen uitspraak heeft gedaan over incident II, zodat aan het rapport van de No voor dit onderdeel van de vordering geen argumenten kunnen worden ontleend.
5.16.Eurolines c.s. verwijt de IVW dat haar ook op 16 augustus 2006 geen keuzemogelijkheid is geboden. De rechtbank heeft onder 5.10 reeds geoordeeld dat er geen zorgplicht bestaat op grond waarvan de Staat gehouden is een verdachte op deze keuzemogelijkheid te wijzen.
5.17.Voorts verwijt Eurolines c.s. de IVW dat het de indruk heeft gewekt dat als zij, Eurolines c.s., opschreef dat zij onder protest betaalde, zij later alsnog in beroep kon gaan. Ook hierover is Eurolines c.s. zeer ontstemd. De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat Eurolines c.s. de woorden van de inspecteur niet aldus heeft begrepen. De Staat stelt van zijn kant dat de inspecteur een andere herinnering heeft aan het voorval. Hij betoogt dat de inspecteur heeft verklaard dat hij, toen Eurolines c.s. de woorden "onder protest" opschreef, heeft gezegd dat Eurolines c.s. zich tot het OM in Utrecht moest wenden.
5.18.Aan een beoordeling van de vraag wiens lezing op dit punt de juiste is, komt de rechtbank echter niet toe. Bij de vergunning was geen lijst van onderaannemers gevoegd. De bus werd gereden door een onderaannemer. Artikel 5 lid 1 van de van toepassing zijnde EG-verordening schrijft voor dat de onderaannemer die de bus rijdt op de vergunning vermeld moet staan. Dit was niet het geval. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat geen juiste vergunning voor het vervoer aanwezig was en dat derhalve op grond van artikel 95 Bp2000 een transactie voor een bedrag van € 2.200 kon worden aangeboden. Anders dan Eurolines c.s. stelt, was niet sprake van de situatie die is bedoeld in artikel 100 Bp2000, namelijk het niet in de bus aanwezig hebben van een wel verstrekte vergunning. Tijdens de comparitie van partijen heeft Eurolines c.s. nog gesteld dat er nog wel een oude, volledige vergunning, gold, maar zij heeft deze vergunning niet overgelegd, zodat de rechtbank, mede gegeven het moment in de procedure waarop Eurolines hierop een beroep doet, hieraan voorbijgaat. Hieruit volgt dat zelfs als protest mogelijk was geweest, een boete opgelegd had kunnen worden. De enkele omstandigheid dat het verzoek om de lijst van onderaannemers toe te voegen wel aan de IVW was gedaan, betekent niet dat geen overtreding werd begaan of geen boete verschuldigd was. Het is de verantwoordelijkheid van de busondernemer om tijdig een aanvraag voor een vergunning te doen en ervoor te zorgen dat niet zonder vergunning wordt gereden. Voor de behandeling van een aanvraag worden termijnen gesteld, die hier niet zijn overschreden. Bovendien blijkt uit de processtukken dat de IVW onder bepaalde omstandigheden kennelijk ook bereid is een tijdelijke vergunning af te geven (zie onder meer de e-mail van de IVW van 13 juni 2006). Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en het beweerde onrechtmatige handelen. De schade werd veroorzaakt door het zonder vergunning onderhouden van een lijndienst. De rechtbank ziet dan ook geen grond om voor dit handelen aan de Staat een verplichting tot het betalen van schadevergoeding op te leggen.
5.19.Eurolines c.s. stelt nog dat eerder opgelegde boeten wel zijn gecorrigeerd, dus dat haar protest wel toegevoegde waarde zou hebben gehad. Zij licht dit toe aan de hand van een specifiek voorbeeld, waarbij een boete van € 2.200 is gewijzigd in een boete van € 330. De rechtbank is van oordeel dat uit dit voorbeeld van Eurolines c.s. slechts blijkt dat de IVW dan wel het OM bereid is om opgelegde boeten achteraf te corrigeren op het moment dat deze ten onrechte zijn opgelegd, ook al was sprake van een geaccepteerde schikking. Hieruit volgt echter niet dat er een recht bestaat om protest aan te tekenen tegen iedere schikking die wordt getroffen.
Samenvatting
5.20.Hoewel de No het handelen van de IVW op onderdelen onbehoorlijk heeft geacht, betekent dit niet dat Eurolines ook recht heeft op schadevergoeding als gevolg van dit handelen. Voor de beoordeling van de vordering tot het betalen van schadevergoeding gelden andere regels. De rechtbank komt tot de bevinding dat de Staat bij incident I en bij incident II niet onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve niet schadeplichtig is geworden. Aan een behandeling van de hoogte van de schade komt de rechtbank niet toe. Ook de vordering tot het betalen van buitengerechtelijke kosten zal zij afwijzen.
5.21.Nu de vorderingen van Eurolines c.s. worden afgewezen, zal de rechtbank haar ook veroordelen in de kosten van deze procedure. De rechtbank begroot deze kosten als volgt: griffierecht € 385 en salaris advocaat € 904 (twee punten à € 452, volgens tarief II), totaal dus € 1.289.
6.De beslissing
De rechtbank:
6.1.wijst de vorderingen af;
6.2.veroordeelt Eurolines c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.289, met de bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
6.3.verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.