ECLI:NL:RBSGR:2011:BU1270
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig door de Staat gelegd beslag afgewezen wegens verjaring
In deze zaak vorderde eiser, wonende te [woonplaats], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) wegens onrechtmatig gelegd beslag. De vordering was gebaseerd op het feit dat de Ontvanger van de Belastingdienst in de periode van mei tot juli 1998 conservatoire en executoriale beslagen had gelegd ten laste van eiser. Eiser stelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld en vorderde vergoeding van de door hem geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de eerste beslaglegging.
De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder een comparitie van partijen. De Staat voerde als verweer aan dat de vordering was verjaard, omdat eiser al in 1998 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in artikel 3:310 BW, was aangevangen in 1998 en was geëindigd in 2003. Eiser had vóór 4 april 2007 geen aanspraak gemaakt op schadevergoeding, waardoor de vordering was verjaard.
De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat de verjaringstermijn pas met het arrest van het gerechtshof Arnhem van 7 juni 2005 was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat eiser vanaf het moment van de beslaglegging in 1998 bekend was met zowel de schade als de aansprakelijke persoon, en dat de verjaringstermijn dus tijdig was ingegaan.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat tot op dat moment waren begroot op € 904,- aan salaris van de advocaat en € 263,- aan verschotten, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. G.H.I.J. Hage op 27 juli 2011.