ECLI:NL:RBSGR:2011:BT9004

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/607720-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling door voormalig conciërge van school

Op 21 oktober 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die binnen een week twee misdrijven heeft gepleegd tegen een schoolgebouw waar hij eerder als conciërge werkte. De verdachte, die in ernstig verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht, heeft op 24 april 2011 opzettelijk brand gesticht in het schoolgebouw door een ruit in te slaan en brandbare materialen naar binnen te gooien, wat leidde tot een gedeeltelijke verbranding van een halletje. Daarnaast heeft hij eerder, tussen 15 en 16 april 2011, opzettelijk een ruit van de school vernield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die drie jaar eerder was ontslagen, uit frustratie handelde, omdat hij meende dat de directeur van de school zijn leven had verwoest. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 261 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en opname in een GGZ-instelling. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld welk deel van de schade door de verzekering was vergoed. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering en psychiater.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/607720-11
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
Tegenspraak
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres],
ten tijde van de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught te Vught,
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 oktober 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.H. Dormeier, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De Sophia Stichting heeft zich door tussenkomst van haar gemachtigde [gemachtigde] als benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. K. van Tuijn heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 262 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en opname in de GGZ [instelling] met ingang van 12 oktober 2011. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 12 oktober 2011 wordt geschorst, opdat verdachte op die datum kan worden opgenomen in de GGZ [instelling].
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de onder 1 (vuisthamer), 2 (houtbeitel) en 3 (steenbeitel) genummerde voorwerpen worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 april 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk brand heeft gesticht in een schoolgebouw, gelegen aan Knorrenburgerlaan, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een ruit van die school ingeslagen en/of kranten en/of een of meer fles(sen) met wasbenzine, althans brandversnellende vloeistof, en/of brandend papier in de school gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of een brandversnellende vloeistof, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een halletje van die school geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het niet verbrande deel van) dat schoolgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in het tijdvak van 15 tot en met 16 april 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een schoolgebouw, gelegen aan de Knorrenburgerlaan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Teylingen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te gooien, althans te verbreken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast.
Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
1.
op 24 april 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk brand heeft gesticht in een schoolgebouw, gelegen aan de Knorrenburgerlaan, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een ruit van die school ingeslagen en kranten en flessen met wasbenzine en brandend papier in de school gegooid, ten gevolge waarvan een halletje van die school gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het niet verbrande deel van dat schoolgebouw, te duchten was;
2.
in het tijdvak van 15 tot en met 16 april 2011 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een schoolgebouw, gelegen aan de Knorrenburgerlaan, toebehorende aan de gemeente Teylingen, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te gooien.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verweer
De raadsman van verdachte heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte niet strafbaar is aan de ten laste gelegde feiten. De feiten kunnen hem niet worden aangerekend, vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens welke zich manifesteerde ten tijde van het begaan van het delict. Aan de criteria van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, aldus de raadsman. De raadsman heeft daartoe verwezen naar de inhoud van het Pro Justitia rapport van7 september 2011, opgemaakt en ondertekend door drs. R. Thomassen, psychiater.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De psychiater heeft in het Pro Justitia rapport geconcludeerd dat verdachte in ernstig verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om van het oordeel van de psychiater af te wijken Nu verdachte derhalve niet (geheel) ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de bewezenverklaarde feiten is aan de criteria van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet voldaan. De verdachte is deswege strafbaar, nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten. Bij de straftoemeting zal de rechtbank rekening houden met de inhoud van voornoemd rapport van de psychiater en diens conclusie.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft binnen een tijdsbestek van ongeveer een week twee misdrijven gepleegd ten opzichte van het schoolgebouw waar hij zes jaar via de sociale werkplaats als conciërge heeft gewerkt. Drie jaar geleden is hij ontslagen. Volgens verdachte heeft de directeur van de school zijn leven kapot gemaakt en wilde hij de directeur 'lik op stuk geven'. Uit frustratie heeft verdachte eerst een steen door de ruit van die school gegooid, waardoor de ruit is vernield. Een week later heeft verdachte dezelfde ruit van het schoolgebouw vernield door deze in te slaan met een voorwerp, waardoor er een gat in de ruit ontstond. Daarop heeft verdachte twee aangestoken molotovcocktails door dat gat in het schoolgebouw gegooid, omdat hij naar eigen zeggen het kantoor van de directeur in brand wilde steken. Verdachte heeft zich vervolgens van vergewist dat de brand goed aansloeg door te blijven staan kijken. Door de brandstichting is een halletje van die school verbrand. Dankzij een tijdige signalering en waarschuwing door een melder/meldster aan de brandweer en door hun snelle optreden is erger voorkomen, aangezien de brand had kunnen doorslaan naar het dak en de rest van de school. Door het plegen van de feiten heeft de verdachte schade en overlast berokkend aan de benadeelde. Uit het dossier blijkt dat de vloerbedekking in het halletje was verschroeid en dat het plafond en de muren zwart geblakerd waren. Brandstichting is vanwege de onvoorspelbare gevolgen die daaruit voort kunnen vloeien een ernstig misdrijf.
De rechtbank neemt ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd en dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2011 niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op de inhoud van het eerder genoemde Pro Justitia rapport van de psychiater drs. R. Thomassen. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type, in ieder geval vanaf zijn 25e jaar, en ook ten tijde van het tenlastegelegde. De ziekelijke stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Vanwege schizofrenie is verdachte kwetsbaar voor psychotische decompensaties. Een echtscheiding in oktober 2010, ontevredenheid over de werksituatie, een verhuizing, zelfstandig wonen, wisseling van zijn behandelaar, uiteindelijk stoppen met medicatie en slecht slapen vormden de aanleiding voor de laatste psychotische episode. Tijdens de psychose namen paranoïde gedachten toe, met name gerelateerd aan de directeur van de school waar verdachte jarenlang conciërge was geweest. Verdachte kreeg steeds minder grip op zijn paranoïde gedachtegang, gedroeg zich verward en verloor het contact met de realiteit. . Volgens de psychiater kan verdachte in ernstig verminderde mate toerekeningsvatbaar worden geacht voor de tenlastegelegde feiten. Het risico op psychotische decompensaties is verhoogd. Buiten psychotische periodes is het recidiverisico niet verhoogd.
Geadviseerd wordt om een substantieel voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een opname in een open afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de behandelaar. De belangrijkste doelen van deze opname zijn het verder instellen van de medicatie, de mogelijkheid bieden om vanuit een veilige omgeving verder te herstellen van de psychose, het opstellen van een crisissignaleringsplan en resocialisatie in de richting van een geschikte beschermde woonvorm en werk. Ook is een verplicht reclasseringscontact als bijzonder voorwaarde aan te raden om belangrijke controle uit te voeren op het naleven van de voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies betreffende verdachte van 22 september 2011, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker], reclasseringswerker bij de reclassering van het Leger des Heils te Eindhoven en mede ondertekend door [leidinggevende] als leidinggevende. Uit dit rapport komt naar voren dat het recidiverisico als hoog gemiddeld wordt geschat. Verdachte heeft veel externe structuur, ondersteuning en bemoediging nodig. Ook door de reclassering wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en klinische opname in een zorginstelling op te leggen. Om een klinische opname in een strafrechtelijk kader tot stand te brengen is een forensische indicatiestelling nodig, hetgeen is aangevraagd bij het NIFP, afdeling IFZ. In dit reclasseringadvies is voorts vermeld dat GGZ [instelling] zich bereid heeft verklaard verdachte direct aansluitend aan zijn detentie op te nemen en de geadviseerde behandeling, ook inhoudende toeleiding naar beschermd wonen, vorm te geven.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een mailbericht van 6 oktober 2011 van voornoemde [reclasseringswerker] overgelegd, waaruit blijkt de forensische indicatiestelling afgerond is en dat verdachte op 12 oktober 2011 opgenomen kan worden in de GGZ [instelling].
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater, dat verdachte in ernstig verminderde mate toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten, over, en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Om verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan soortgelijke of andere strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding een deel van voornoemde straf voorwaardelijk op te leggen, overeenkomstig de adviezen van de reclassering en de psychiater en de eis van de officier van justitie.
Als stok achter de deur om de behandeling te blijven volgen en deze af te ronden zal de rechtbank aan eerdergenoemde voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, in dit geval van het Leger des Heils en dat hij zich klinisch zal doen opnemen in GGZ [instelling] te [plaats] of een soortgelijke instelling en dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de directeur van die instelling en deze gedurende de proeftijd niet zal verlaten zonder toestemming van die directeur.
De vordering van de benadeelde partij.
De Sophia Stichting heeft zich door tussenkomst van haar gemachtigde [gemachtigde] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voor een bedrag van € 38.111,91, zijnde materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, nu bij gebrek aan gegevens niet kan worden vastgesteld welk deel van de schade door de verzekering is vergoed dan wel wordt vergoed, terwijl onderzoek daarnaar tot een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde en genoemde voorwerpen, te weten: (1) vuisthamer, (2) houtbeitel en (3) steenbeitel verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is voorbereid. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 24, 33, 33a, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 261 (tweehonderdeenenzestig) DAGEN;
bepaalt, dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 90 (negentig) DAGEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 (twee) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, in dit geval het Leger des Heils te Eindhoven, zolang die instelling zulks nodig acht;
- dat de veroordeelde zich klinisch zal doen opnemen in GGZ [instelling] te [plaats] of een soortgelijke instelling en dat veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de directeur van die instelling en deze gedurende de proeftijd niet zal verlaten zonder toestemming van die directeur;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde en genoemde voorwerpen, te weten:
1. vuisthamer;
2. houtbeitel;
3. steenbeitel;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mrs J.W. du Pon en I.E.W. Gonzales, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2011.