ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8859

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/21910 en AWB 11/21913
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en intrekking verblijfsvergunningen van Tibetanen uit China

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 september 2011, zijn eisers, een Tibetaans echtpaar met twee minderjarige kinderen, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun asielaanvraag en de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, het asielrelaas van de eiseres aanvankelijk geloofwaardig heeft geacht en haar een verblijfsvergunning heeft verleend. Echter, bij de beoordeling van de aanvraag van de eiser, die later arriveerde, heeft de verweerder het relaas van de eiser ongeloofwaardig geacht, ondanks dat er geen wezenlijke verschillen waren tussen de relazen van de twee. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de argumenten van de eiser, die stelde dat het niet vanzelfsprekend is dat iedere Tibetaan uit China een identiteitskaart bezit. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van de eiser en de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiseres onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en bepaalt dat de verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.311,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 11/21910
AWB 11/21913
V-nrs: [V-nr 1], [V-nr 2], [V-nr 3], [V-nr 4]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 september 2011
in de zaak tussen:
[eiser],
geboren op [1970], eiser,
[eiseres],
geboren op [1976], eiseres,
en hun minderjarige kinderen
[kind 1],
geboren op [1999],
en
[kind 2],
geboren op [2005],
allen van (gestelde) Chinese nationaliteit,
gemachtigde: mr. J. de Koning, advocaat te Lisse,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Baaij, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig G. Tsering, tolk Tibetaans.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond; vernietigt de bestreden besluiten; bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag groot € 1.311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank (1 punt per beroepschrift, 1 punt gezamenlijk voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Motivering
1. Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 januari 2008 om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Bij besluiten van 9 juni 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen en respectievelijk de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 17 januari 2008 ingetrokken. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat - samengevat weergegeven - eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar herkomst en identiteit.
2. Eisers hebben gemotiveerd aangevoerd dat verweerder op onjuiste gronden de verblijfsvergunning van eiseres heeft ingetrokken en de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
3. De rechtbank overweegt dat het relaas van eiser geen (van belang zijnde) tegenstrijdig-heden bevat met het relaas van eiseres. Verweerder heeft eisers ook niet tegengeworpen dat hun asielrelazen onderling tegenstrijdig zijn.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiseres op het moment van de beoordeling van haar aanvraag geloofwaardig heeft geacht en haar in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nu het relaas van eiser niet verschilt met dat van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij eiser ook van de geloofwaardigheid ervan dient uit te gaan. Verweerder heeft het relaas van eiser echter ongeloofwaardig geacht, om de volgende redenen. Verweerder twijfelt aan de herkomst van eiser, omdat eiser uitsluitend Tibetaans - en niet eveneens Mandarijn - spreekt en omdat het dorp waar eiser zegt vandaan te komen, te weten Choklam, niet is terug te vinden op landkaarten. De rechtbank stelt vast dat deze twee omstandigheden ook aan de orde waren toen eiseres haar asielaanvraag indiende op 17 januari 2008 en verweerder die aanvraag vervolgens heeft beoordeeld en ingewilligd. Eiseres komt immers ook uit het dorp Choklam en spreekt ook uitsluitend Tibetaans. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, met de gegeven motivering, niet deze twee omstandigheden heeft kunnen tegenwerpen aan eiser, terwijl verweerder deze omstandigheden in 2008 niet heeft tegengeworpen aan eiseres en niet is gebleken van een wezenlijk andere situatie.
De rechtbank stelt vast dat aan eiser ook is tegengeworpen dat hij niet al vanaf zestienjarige leeftijd in het bezit is van een Chinese identiteitskaart, omdat volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake China iedere Chinese burger die in China woont verplicht is binnen drie maanden na zijn zestiende verjaardag een identiteitskaart aan te vragen. Door eiser is echter gemotiveerd naar voren gebracht dat het niet vanzelfsprekend is dat iedere Tibetaan uit China vanaf zijn zestiende ook daadwerkelijk in het bezit is van een identiteitskaart. Verweerder heeft daar niet adequaat op gereageerd. Verweerder heeft immers enkel verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake China van 24 maart 2009 en naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2011 (LJN: BQ0748), terwijl in het ambtsbericht ook is opgenomen dat het niet wettelijk is bepaald dat men de identiteitskaart altijd bij zich dient te dragen. Eisers betoog - onder andere onder verwijzing naar de zienswijze - dat hij al in 1986 zestien jaar oud is geworden en dat het vaak voorkomt dat een identiteitskaart pas wordt aangevraagd als het noodzakelijk is, wordt daarmee derhalve niet weersproken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in redelijkheid met voormelde motivering kunnen oordelen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig moet worden geacht. De rechtbank acht daarbij voorts nog van belang dat uit het algemeen ambtsbericht over China van 29 juni 2010 blijkt dat, hoewel de meeste Tibetanen ook enigszins Mandarijn moeten kunnen spreken, er een kleine groep bestaat die enkel Tibetaans spreekt. Paragraaf 3.5.1 van voormeld ambtsbericht vermeldt:
[..] Daarnaast spreken de meeste Tibetanen die uit de stad komen en onderwijs hebben genoten, ook redelijk Mandarijn/Putonghua. Toch kan niet worden uitgesloten dat er Tibetanen zijn die het Lhasa-dialect niet of nauwelijks spreken (zowel in als buiten de TAR) of dat er Tibetanen zijn die helemaal geen Chinees spreken (bijvoorbeeld omdat zij nauwelijks tot geen onderwijs hebben genoten.
Hetgeen eisers hebben aangevoerd past in het beeld dat het ambtsbericht schetst ten aanzien van Tibetanen uit China die enkel Tibetaans spreken. Verder wil de omstandigheid dat verweerder het dorp Choklam niet heeft kunnen vinden op een landkaart, niet noodzakelijkerwijs zeggen dat het niet bestaat. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het dorp erg klein is - ongeveer zeven á acht gezinnen - , terwijl Tibet ongeveer zo groot is als West-Europa met een inwoneraantal van vijf miljoen mensen.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande leidt tot de conclusie dat de afwijzing van eisers aanvraag onvoldoende is gemotiveerd. Nu de twijfel aan eisers herkomst en identiteit de basis heeft gevormd voor de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiseres, heeft verweerder eveneens het besluit tot intrekking van die verblijfsvergunning onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom beide besluiten. Op de aanvraag van eiser dient verweerder een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. E.A. Kreb mr. C.W.M. Giesen
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: EK
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.