ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8823

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/21138 en AWB 11/21139
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.E. van Diepen
  • R. Sipkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de minister voor Immigratie en Asiel inzake verblijfsvergunning voor eiser van Dominicaanse nationaliteit

Op 14 september 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Dominicaans staatsburger, een verblijfsvergunning aanvroeg. Eiser verblijft sinds zijn veertiende in Nederland en is afhankelijk van zijn moeder en stiefvader. De rechtbank oordeelde dat de minister voor Immigratie en Asiel ten onrechte had gesteld dat eiser in zijn land van herkomst, de Dominicaanse Republiek, zelf in zijn onderhoud had kunnen voorzien. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009, de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Jia vs. Zweden, en het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst met betrekking tot kinderen ouder dan 21 jaar. De rechtbank concludeerde dat eiser ook in de fictieve situatie van verblijf in de Dominicaanse Republiek afhankelijk zou zijn van zijn stiefvader. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1311,- en moest het door eiser betaalde griffierecht van € 304,- worden vergoed. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/21138 (beroep)
AWB 11/21139 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nr]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 september 2011
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1987], van Dominicaans nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter/rechtbank (hierna te noemen: rechtbank) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/21138, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 1311,- (zegge: dertienhonderd en elf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-, wegingsfactor 1) en draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ad € 304,- (zegge: driehonderd en vier euro) te vergoeden.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/21139, wijst het verzoek af.
Motivering
Eiser heeft op 18 augustus 2009 afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aangevraagd.
Niet is geschil is dat eiser sinds zijn veertiende in Nederland verblijft en deel uitmaakt van het gezin dat verder bestaat uit zijn moeder, haar echtgenoot (eisers stiefvader), twee broers en een zus. Gedurende die tijd heeft eiser een verblijfsvergunning gehad, welke op 20 juli 2008 werd ingetrokken per 24 september 2001. Alle andere gezinsleden hebben rechtmatig verblijf. Op het moment van de onderhavige aanvraag kreeg eiser van zijn moeder en stiefvader zijn kost en inwoning en was hij ingeschreven voor het derde jaar van zijn studie. Evenmin is in geschil dat de situatie op het moment van de aanvraag doorslaggevend is en dat de afhankelijkheid van eiser moet worden getoetst in de fictieve situatie dat eiser op dat moment in het land van herkomst zou verblijven.
In geschil is of eiser ten laste is van zijn stiefvader zoals bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder stelt dat eiser in zijn land van herkomst, de Dominicaanse Republiek, zelf in zijn onderhoud had kunnen voorzien en daarom niet afhankelijk was van zijn stiefvader ten tijde van de aanvraag.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit het oog verliest dat het volgens de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 (de Richtsnoeren), de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Jia vs. Zweden (9 januari 2007, C-1/05, LJN: AZ7474) en verweerders eigen beleid met betrekking tot kinderen ouder dan 21 jaar (hoofdstuk B10/5.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000), gaat om een feitelijke afhankelijkheid. Niet relevant is dus of eiser in staat is zelf in zijn onderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is, dan wel door verweerder is gesteld, om aan te nemen dat eiser in de Dominicaanse Republiek niet ook afhankelijk is van zijn stiefvader. Vaststaat dat eiser in Nederland wat betreft zijn basisbehoeften volledig is aangewezen op zijn moeder en stiefvader. Indien deze situatie wordt verplaatst naar de Dominicaanse Republiek, zal eiser ook daar ten laste zijn van zijn stiefvader. Er is geen sprake van een situatie waarin eisers stiefvader zich slechts bereid heeft verklaard eisers kosten te betalen maar er is daadwerkelijk sprake van een situatie waarin eiser ten laste komt van zijn stiefvader.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden van beroep geen bespreking.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. C.E. van Diepen mr. R. Sipkens
griffier rechter, tevens voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: LvD
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.