ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8232

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1049888/11-2447
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in arbeidsconflict met wedertewerkstelling en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had zich op 27 december 2010 arbeidsongeschikt gemeld en hervatte op 31 januari 2011 haar werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis. Echter, op dezelfde dag stelde de werkgever de werknemer op non-actief, nadat zij sms-berichten had verstuurd aan een collega waarin zij zich negatief uitliet over de directie. De werknemer verzocht de rechter om haar wederom toe te laten tot haar werkzaamheden, met een dwangsom voor het geval de werkgever hier niet aan voldeed.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende zwaarwegende redenen had om de werknemer op non-actief te stellen. De rechter stelde vast dat er geen eerdere klachten over het functioneren van de werknemer waren en dat de kritiek die de werkgever had, voortkwam uit een e-mail die de werknemer had gestuurd naar de ondernemingsraad over het beloningsbeleid. De kantonrechter concludeerde dat de sms-berichten, hoewel niet professioneel, niet van zodanige ernst waren dat ze het vertrouwen van de werkgever in de werknemer volledig konden ondermijnen.

De rechter besloot de gevraagde voorziening toe te wijzen, waarbij de werkgever werd veroordeeld om de werknemer binnen twee dagen na betekening van het vonnis toe te laten tot haar werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag, met een maximum van € 25.000. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op dat moment waren begroot op € 547,31. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar de overige gevraagde voorzieningen werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Leiden
HH
Rolnr.: 1049888 \ CV EXPL 11-2447
Datum: 27 april 2011
Vonnis in de voorziening bij voorraad van:
[eiser]
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.W.E.S. van Duyneveldt-Franken,
tegen
[gedaagde].,
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.A.H.H. Ceelen.
Partijen worden aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het oproepingsexploot van [eiser] d.d. 1 april 2011,
- het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2011, die gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het door [gedaagde] gedane verzoek tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Tijdens de zitting zijn door [eiser] pleitnotities overgelegd.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog diverse producties overgelegd.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling gaat de kantonrechter van het volgende uit.
[eiser], thans 52 jaar, is sinds 1 november 2008 bij [gedaagde] in dienst laatstelijk in de functie van teamleider incasso tegen een salaris van € 2.960,33 bruto per maand, exclusief emolumenten.
Sinds september 2007 volgt [eiser] de opleiding tot gerechtsdeurwaarder.
Op 18 november 2010 heeft [eiser] een e-mail gestuurd aan de ondernemingsraad van [gedaagde] (verder te noemen: de OR) over het beleid met betrekking tot bonussen en salarissen. Naar aanleiding van deze e-mail hebben partijen in december 2010 met elkaar gesproken.
[gedaagde] heeft [eiser] daarbij te kennen gegeven dat zij zich in het vervolg met betrekking tot dat soort zaken tot de directie dient te wenden. Voorts heeft [gedaagde] tijdens dat gesprek dan wel in een later gesprek [eiser] laten weten dat het niet mogelijk is dat [eiser] op termijn deel zal uitmaken van het managementteam.
Op 27 december 2010 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld; op 31 januari 2011 heeft [eiser] haar werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis hervat.
In januari 2011 heeft [gedaagde] op een bij haar ingeleverde mobiele telefoon sms-berichten aangetroffen van [eiser] aan een collega waarin zij zich kritisch uitlaat over de directie van [gedaagde].
[gedaagde] heeft [eiser] op 31 januari 2011 op non-actief gesteld en zij heeft dit diezelfde dag binnen haar organisatie per e-mail bekend gemaakt.
Bij brief van 3 februari 2011 heeft [eiser] geprotesteerd tegen de op non-actiefstelling en [gedaagde] gesommeerd haar toe te laten tot haar werkzaamheden, nadat zij hersteld zal zijn.
Vervolgens heeft enige correspondentie plaatsgevonden tussen partijen.
Gevraagde voorziening
[eiser] vraagt bij wege van voorziening bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om haar binnen twee dagen na betekening van het vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[eiser] voert daartoe aan dat de redenen voor de op non-actiefstelling nauwelijks aan haar zijn gegeven. Een dergelijke maatregel mag echter niet zomaar worden opgelegd: er moet sprake zijn van een zwaarwegend belang van de werkgever en deze is er niet.
Voor [eiser] daarentegen bestaat er wel een zwaarwegend belang bij voortzetting van haar werkzaamheden. Haar baan is noodzakelijk voor een goede voortzetting van haar opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Het zoeken naar een andere baan om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten, zal een grote studievertraging opleveren. Gezien haar leeftijd, 52 jaar, zal het voor [eiser] niet gemakkelijk zijn elders een vergelijkbare baan te vinden. Daarnaast is zij voor haar werk naar [adres] verhuisd.
Verweer
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en stelt daartoe het volgende.
Al enige tijd bestaat kritiek op [eiser], met name voor wat betreft haar houding en gedrag jegens leidinggevenden, collega’s en klanten. Deze beïnvloeden de sfeer op de werkvloer en de kwaliteit van het werk. De opstelling van [eiser] is hautain en opruiend. Voorts bemoeit zij zich met alles, ook met zaken die haar niet aangaan.
[gedaagde] heeft [eiser] meerdere malen aangesproken op haar houding en gedrag, laatstelijk op 16 december 2010. Desondanks heeft zij zich nadien wederom uiterst laakbaar uitgelaten over de directie van [gedaagde], hetgeen is gebleken uit de sms-berichten.
Voor [gedaagde] was de maat toen vol: zij had geen enkel vertrouwen meer in [eiser] en kon niet anders dan haar op non-actief stellen.
Beoordeling
Uit de aard van de vordering blijkt genoegzaam van de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening.
In een voorlopige voorziening procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
De kantonrechter is van oordeel dat dit geval is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken is niet gebleken dat tot december 2010 bij [gedaagde] (zwaarwegende) bezwaren bestonden met betrekking tot het functioneren van [eiser].
Uit het beoordelingsverslag van 22 december 2009 blijkt dat [gedaagde] [eiser] op alle punten als goed, en een enkele keer zelfs als uitstekend, heeft beoordeeld.
In 2010 heeft geen beoordelingsgesprek plaatsgevonden, maar wel heeft [gedaagde] [eiser] op 15 december 2010 laten weten dat ze een winstuitkering van 100% zou ontvangen en dat ze per 1 januari 2011 een salarisverhoging zou krijgen.
Het voorgaande duidt op geen enkele wijze op een disfunctioneren zijdens [eiser].
Niet eerder dan in december 2010 blijkt van kritiek van [gedaagde] op [eiser].
Deze kritiek betrof de e-mail van [eiser] aan de OR over het beleid met betrekking tot bonussen en salarissen. Volgens [gedaagde] had [eiser] zich tot haar dienen te wenden met opmerkingen, maar [gedaagde] gaat er dan naar het oordeel van de kantonrechter aan voorbij dat juist de OR het orgaan is waartoe een werknemer zich mag en kan wenden over dit soort aangelegenheden. Dat [gedaagde] dat als minder prettig heeft ervaren, doet daar niet aan af.
[gedaagde] heeft betoogd dat door de sms-jes die [eiser] op en na 16 december 2010 heeft verstuurd, het vertrouwen in [eiser] geheel is verdwenen.
Ook hierin kan de kantonrechter [gedaagde] niet volgen. Hoewel de toon van de sms-jes niet altijd even vleiend is ten opzichte van de directie van [gedaagde], moet hierbij in aanmerking worden genomen de teleurstelling waarmee [eiser] te kampen had over de mededeling dat zij geen lid zou gaan uitmaken van het managementteam. Daarnaast is van belang dat [eiser] de sms-jes slechts heeft verstuurd aan één collega van [gedaagde], met wie zij goed bevriend is. Zij heeft dit gedaan buiten werktijd en zonder enig andere collega in haar ongenoegen te kennen. Gesteld noch gebleken is dat haar opmerkingen andere collega’s hebben bereikt.
Hoewel [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat de sms-jes slechts de druppel waren die de emmer heeft doen overlopen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken van enig andere gedraging zijdens [eiser] waardoor het vervallen van het vertrouwen van [gedaagde] in [eiser] gerechtvaardigd is.
[eiser] had haar ongenoegen op een andere, mildere manier kunnen uiten, maar gelet op het voorgaande, acht de kantonrechter de sms-jes niet van zodanige ernst dat deze een nog langer voortduren van de op non-actiefstelling rechtvaardigt.
Dit betekent dat de gevraagde voorziening zal worden toegewezen, waarbij de dwangsom zal worden gematigd op na te melden wijze.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing in de voorziening bij voorraad
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, evenwel met een maximum van € 25.000,-- in totaal;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 547,31 waaronder begrepen € 400,-- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de gevraagde voorziening voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A.P. Ploeger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2011.