ECLI:NL:RBSGR:2011:BT7396

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/24464
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die Somalische nationaliteit claimt, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, twijfels heeft over de identiteit en nationaliteit van eiser, omdat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn claims. Eiser heeft verklaard dat hij in Samarale heeft gewoond, maar zijn verklaringen over zijn woonomgeving kwamen niet overeen met de gegevens die de verweerder had. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken, en dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft ook een taalanalyse in overweging genomen, die de twijfels over de herkomst van eiser niet heeft weggenomen. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat zijn relaas geloofwaardig is, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag voor een verblijfsvergunning af te wijzen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de beslissing van de minister is bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 24464
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2011 in de zaak tussen
[eiser], eiser,
(gemachtigde mr. J.A. Tegenbosch),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij faxbericht van 3 september 2010 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 november 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven. Als tolk was ter zitting aanwezig de heer [naam tolk].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verweerschrift.
Eiser heeft bij faxbericht van 4 januari 2011, gedateerd 3 januari 2011, een reactie ingediend.
Bij faxbericht van 4 maart 2011 heeft eiser nadere stukken ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting is hervat op 18 maart 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. T. Boekholt. Als tolk was ter zitting aanwezig de heer [naam tolk].
Overwegingen
1. De rechtbank overweegt allereerst dat namens eiser bij schrijven van
13 september 2011 om heropening van het onderzoek is verzocht. De rechtbank heeft bij schrijven van 16 september 2011 dat verzoek afgewezen. Ter motivering van dat verzoek heeft de rechtbank overwogen:
“Bij fax van 13 september 2011 heeft u verzocht om heropening van het onderzoek. U heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
28 juni 2011 inzake Sufi en Elmi vs. UK. Tevens heeft u gewezen op een brief van verweerder van 26 augustus 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de beleidsconsequenties van die uitspraak.
De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding over te gaan tot heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat zij op 11 juli 2011 (LJN BR1533) reeds een uitspraak heeft gedaan waarin de rechtbank tot een oordeel is gekomen over de consequenties van de voornoemde uitspraak voor het door verweerder gevoerde beleid.”
2. De rechtbank heeft echter moeten constateren dat zij partijen met deze toelichting op het verkeerde been heeft gezet en dat de reden voor het niet heropenen een andere moet zijn. De rechtbank heeft nog overwogen of een en ander nog aanleiding zou hebben moeten geven dan alsnog te heropenen maar heeft daar niet voor gekozen, gelet op hetgeen hierna nog wordt overwogen.
3. Blijkens de gedingstukken heeft eiser zich bij de gronden van zijn beroep enkel gericht op de ongeloofwaardigheid van diens relaas. Er is niet gesteld dat de situatie in het land van gestelde herkomst, los van de geloofwaardigheid van zijn relaas, van dien aard is dat gezegd moet worden dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in
artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn) die aanleiding zou moeten geven hem een verblijfsvergunning te verlenen op de grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij bij fax van 4 maart 2011 reeds een dergelijk standpunt heeft ingenomen, overweegt de rechtbank dat eiser bij die fax inderdaad heeft gewezen op nieuwe recente gevechten in de provincie Gedo aan de grens met Kenia en Ethiopië die rond 25 februari 2011 zijn gestart en waarmee hij wil benadrukken dat uit deze stukken blijkt hoe onveilig en explosief de regio is en dat er sprake is van extreem geweld. In dit verband overweegt de rechtbank echter dat de schorsing van de behandeling ter zitting op 25 november 2010 enkel had plaatsgevonden om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog te kunnen reageren op het door verweerder op een laat tijdstip in het geding gebracht kaartmateriaal en niet ten einde eiser in de gelegenheid te stellen geheel nieuwe gronden in te dienen. Het in die fax aangevoerde laat de rechtbank derhalve buiten haar beoordeling als vallende buiten de omvang van het geding, welke omvang is bepaald door de gronden van beroep van 3 september 2010 en de behandeling ter zitting van 25 november 2010. Dat eiser vervolgens alsnog een dergelijke geheel nieuwe beroepsgrond zou kunnen inbrengen ná sluiting van het onderzoek ter zitting verdraagt zich eveneens niet met de goede procesorde én het bepaalde in artikel 83 van de Vw 2000.
Dat een zodanige uitzonderlijke situatie bestond in Somalië, los van de specifieke situatie
in het beweerdelijke woongebied van eiser, had reeds kunnen worden aangevoerd in de gronden van het beroep van 3 september 2010. Daarenboven blijkt uit hetgeen hierna is overwogen over het asielrelaas van eiser, waarvan de gestelde nationaliteit/herkomst van eiser deel uitmaakt, dat verweerder dat relaas en in dit geval ook de aan dat relaas ten grondslag gelegde nationaliteit/herkomst in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
4. De rechtbank overweegt verder als volgt.
5. Eiser heeft op 20 november 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft verklaard dat hij op 1 juli 1989 in Garsale, gelegen in de provincie Gedo, is geboren, maar dat hij bijna zijn hele leven in Samarale, eveneens gelegen in de provincie Gedo, heeft gewoond. Tevens heeft eiser verklaard dat hij in het bezit is van de Somalische nationaliteit. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser verder – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden vanwege de omstandigheid dat hij tot de Garre stam behoort, welke clan het leven zuur wordt gemaakt door de Marehan stam die in de meerderheid is. In 1996 is eisers vader om onbekende redenen vermoord, waarna eisers familie in de gaten werd gehouden.
Eiser is vervolgens van Garsale naar Samarale verhuisd. Tot 2005 heeft de Marehan stam herhaaldelijk kamelen, geiten en schapen die eisers vader had nagelaten, weggenomen. In 2005 kregen twee ooms van eiser van vaderskant ruzie met elkaar. Eén van deze ooms heeft eiser vastgebonden en brandwonden toegebracht, omdat hij dacht dat eiser aan de kant stond van de andere oom, met wie eiser beter kon opschieten. In oktober 2009 hebben geestelijken in de moskee van het dorp waar eiser woonde een toespraak gehouden en de aanwezigen, onder wie eiser, opgeroepen deel te nemen aan de Jihad. Nog diezelfde dag zei de oom met wie eiser niet goed kon opschieten dat hij eiser zou dwingen om te strijden voor de geestelijken. Een dag later vroegen twee geestelijken aan eiser om met hen mee te gaan. Eiser gaf hier uit angst gehoor aan. De geestelijken namen eiser mee naar een veld gelegen op ongeveer 5 kilometer afstand van het dorp. De daar aanwezige gewapende geestelijken droegen eiser en andere aanwezige jongens op om een aantal opdrachten uit te voeren. Eiser wist te ontsnappen en is vervolgens naar een oom van moederskant gegaan die eiser nog diezelfde dag, 14 oktober 2009, heeft helpen vluchten uit Somalië.
6. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is en dat hij reeds om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden als bedoeld in
artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
7. Blijkens de stukken richt het beroep van eiser zich tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Hierbij heeft eiser bestreden dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en dat het relaas ongeloofwaardig is te achten.
8. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de vraag of het bestreden besluit in zoverre de toets in rechte kan doorstaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
9. Voor zover hier van belang luidde artikel 29 van de Vw 2000 ten tijde van het bestreden besluit:
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; (..).”
10. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb.1967, 76);
l. Verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het
Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn; (..).”
11. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval
dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
12. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, waaronder zijn gestelde nationaliteit en herkomst, aannemelijk te maken.
13. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij
het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de vreemdeling, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten.
14. Het ter zake gevoerde beleid is neergelegd in onderdeel C4/3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Voor de beoordeling van de asielaanvraag is onderbouwing van de navolgende elementen van belang: de identiteit, de nationaliteit, de reisroute en het asielrelaas van de vreemdeling.
Wanneer is vastgesteld dat ten aanzien van één of meer van de vier elementen documenten ontbreken, wordt onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
15. In onderdeel C4/3.6.3 van de Vc 2000 staat voorts vermeld dat het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de desbetreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.
De vreemdeling vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de vreemdeling om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen.
Wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.
16. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat sprake is van toerekenbare ongedocumenteerdheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van
de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt.
17. Daargelaten of aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij geen documenten ter staving van zijn nationaliteit, identiteit en asielrelaas heeft overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiser heeft gesteld dat hij het tijdens zijn reis gebruikte Britse paspoort en vliegticket na het verlaten van het vliegveld in Nederland aan de reisagent heeft gegeven, die stelde deze documenten nodig te hebben om een vermist koffer op te halen. Nu eiser op dat moment in een veilig land was, alwaar de bescherming van de autoriteiten kon worden ingeroepen en niet gebleken is dat de afgifte onder dwang is gebeurd, zijn voornoemde documenten verwijtbaar niet overgelegd. Dat eiser heeft verklaard dat hij op doorreis naar de Verenigde Staten was en zich daarom geheel volgens
de aanwijzingen van de reisagent gedroeg, doet aan het vorenstaande niet af.
18. Het bovenstaande in aanmerking nemend, heeft verweerder het bestreden besluit mede kunnen baseren op de omstandigheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f,
van de Vw 2000.
19. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 januari 2003 (JV 2003/103) mogen dientengevolge ingevolge artikel 31, van de Vw 2000 in het relaas van eiser om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan ook een positieve overtuigingskracht uitgaan.
20. Blijkens het in het bestreden besluit geïncorporeerde voornemen en het verhandelde ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas deze positieve overtuigingskracht mist en ongeloofwaardig is.
Zijdens verweerder is twijfel ontstaan over de door eiser gestelde Somalische nationaliteit en diens identiteit, nu eiser geen enkel document ter staving daarvan heeft overgelegd.
Eiser is er volgens verweerder ook niet in geslaagd om door middel van eigen verklaringen de door hem gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en zijn gestelde verblijf in Samarale aannemelijk te maken, zodat ook de gestelde gebeurtenissen tijdens dat verblijf ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
21. Eiser heeft tijdens het eerste gehoor verklaard dat er op de route van zijn woonplaats Samarale naar Ceelwag geen dorpen zijn gelegen anders dan een klein dorpje genaamd Qadado in de buurt van de route van Samarale naar Ceelwag. Op drie kilometer afstand van zijn woonplaats in de richting van Garbaharey zijn bergen gelegen. Ook heeft eiser op de vraag of er water, een rivier, meer of wadi, is gelegen in de buurt van Samarale, geantwoord dat er een waterput op één kilometer afstand is gelegen.
22. Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat dit in strijd is met hetgeen blijkt uit gezaghebbende bronnen. Er zijn wel dorpen en nederzettingen gelegen tussen Samarale en Ceelwag en er zijn heuvels en bergen met een hoogteverschil van
100 meter of meer vanuit Samarale zichtbaar, echter niet in de richting van Garbaharey. Verder zijn westelijk van Samarale op minder dan 3 kilometer afstand een aantal tijdelijke stromen bekend, komende uit de aldaar gelegen heuvels en bergen.
23. Eiser heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat de door verweerder gesuggereerde plaatsen slechts hutjes of kleine nederzettingen van nomaden betreffen die gedurende bepaalde tijden in het jaar worden bewoond en in andere tijden verlaten zijn. Deze plaatsen hebben volgens eiser geen naam en daarom heeft hij ze niet benoemd als vaste dorpen of steden. Voorts bevindt zich volgens eiser wel degelijk vanuit Samarale in
de richting van Garbaharay gezien een verheffing van het terrein van meer dan 100 meter. Voorts liggen volgens eiser de door verweerder genoemde wadi’s op een afstand van minimaal 3 kilometer van Samarale en staan ze op een paar dagen per jaar na droog,
zodat ze niet als vaste waterput zijn te bestempelen.
24. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat uit Russische kaarten uit
de tijd dat eiser in Samarale zou hebben gewoond en uit hetgeen verweerder bekend is op basis van bezoeken door medewerkers aan Somalië, blijkt dat Samarale destijds een vestingomgeving voor nomaden was zonder dat er sprake was van een vaste bebouwing.
Uit voornoemde kaarten blijkt ook dat Samarale op 331 meter hoogte in een vallei is gelegen, onder aan de voet van een westelijk gelegen reeks heuvels en laaggebergte.
De toppen van deze heuvels en dit laaggebergte bevinden zich op ongeveer 3,8 kilometer afstand van Samarale en verschillen 140 en 190 meter in hoogte met Samarale. Ten oosten wordt de vallei waar Samarale in is gelegen door twee afzonderlijke heuvels gekenmerkt
die respectievelijk 60 en 100 meter in hoogte verschillen met de vallei en op ongeveer
3 kilometer afstand van Samarale gelegen zijn. Tevens werd de omgeving van Samarale gekenmerkt door meerdere waterputten, was ten zuidwesten van Samarale een brede wadi gelegen en kwamen er vanuit de westelijke heuvel- en bergrug meerdere tijdelijke stroompjes.
25. Ter zitting van 18 maart 2011 heeft de rechtbank met partijen de door verweerder overgelegde kaarten van de omgeving van Samarale, afkomstig van Google Earth/Google Maps uit de jaren 2009 en 2010, besproken met als doel het verkrijgen van een toelichting op die kaarten in relatie tot de wederzijdse stellingen over de omgeving van de gestelde woonplaats van eiser. Op één van de kaarten is te zien dat er op de route van Samarale
naar Ceelwag voor Ceelwag kleine plaatsen waren gelegen, waarbij geen namen stonden vermeld. Op andere kaarten is te zien dat er twee heuvels ten oosten van Samarale liggen en een hoogvlakte ten westen van Smarale. In de richting van Garbaharey, zoals eiser beweert, zijn er echter geen bergen dan wel heuvels te zien op de betreffende kaarten. Verder is er op de kaarten te zien dat er ten zuidwesten van Samarale een brede wadi was gelegen en ook nog een aantal kleinere wadi’s rond Samarale. Ook is er te zien dat ten zuiden van Samarale een aantal waterputten waren gelegen.
26. De rechtbank overweegt vervolgens dat het aan eiser is om zijn gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en recente verblijfplaats aannemelijk te maken. Van een vreemdeling die verklaart in een bepaalde plaats te hebben gewoond en die verklaart jarenlang te hebben gereisd tussen die plaats en een andere plaats in de omgeving, mag worden verwacht dat hij een juist beeld kan geven van de directe omgeving van zijn gestelde woonplaats. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Immers eiser heeft tijdens het eerste gehoor verklaringen afgelegd over de omgeving van zijn gestelde woonplaats die tegenstrijdig zijn met de informatie die blijkt uit ter zitting besproken kaarten van de omgeving van deze plaats.
27. Voor zover eiser de hutjes of kleine nederzettingen van nomaden die op de route van Samarale naar Ceelwag liggen tijdens het eerste gehoor niet heeft genoemd als plaatsen gelegen op die route omdat die slechts gedurende bepaalde tijden van het jaar worden bewoond en omdat deze plaatsen geen naam zouden hebben, overweegt de rechtbank dat van eiser mag worden verwacht dat hij die al dan niet tijdelijke hutjes of kleine nederzettingen toch zou hebben genoemd tijdens het eerste gehoor. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat ook Samarale maar een klein dorp is en dat hij daar zelf ook in een soort nomadenhuisje heeft gewoond. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 22 november 2010 immers aangegeven dat uit van Google-Earth/Google Maps verkregen materiaal blijkt dat in
februari 2006 Samarale bestond uit 2 als zodanig herkenbare gebouwen, 5 mogelijke
stenen gebouwen en een 10-tal hutten. De rechtbank vermag niet in te zien, gelet op het vorenstaande, waarom eiser niet heeft verklaard dat andere kleine al dan niet tijdelijke dorpen gelegen waren op de route van zijn gestelde woonplaats naar Ceelwag toen hem gevraagd werd of hij op die route nog andere plaatsen passeerde. Dat eiser verder heeft aangegeven dat er in Samarale 100 tot 200 personen woonden, maar hij niet precies kon aangeven hoeveel mensen er daadwerkelijk woonden en hoe de verdeling qua stamafkomst was, spoort ook niet met een omvang van zijn woonplaats als hiervoor beschreven. Eiser heeft ook niet gesteld dat de situatie in 2006 en ten tijde van zijn vertrek uit Samarale wezenlijk van elkaar verschilden. Wat er verder ook zij van de stelling van eiser ter zitting dat de zwarte rondjes voor Ceelwag op één van de kaarten die door verweerder als kleine plaatsen zijn geduid, geen kleine plaatsen zijn maar wijken van Ceelwag, dat neemt niet
weg dat er ook volgens eiser op de route van Samarale naar Ceelwag hutjes of kleine nederzettingen zijn gelegen die hij echter niet heeft genoemd. Dat die kleine en tijdelijke nederzettingen mogelijk geen naam hebben gehad, neemt niet weg dat eiser ze ook anderszins niet heeft genoemd of aangeduid. Naar aanleiding van de tegenstrijdigheid tussen eisers verklaring omtrent de ligging van de bergen en hetgeen verweerder daarover ontleent aan het beschikbare kaartmateriaal is door eiser ter zitting opgemerkt dat de weg naar Garbaharey vanuit Samarale eerst even naar het oosten richting de bergen buigt en daarna pas naar het noordoosten richting Garbaharey.
Hierover overweegt de rechtbank dat als dit het geval is, dit niet wegneemt dat de bergen ten oosten van Samarale liggen en Garbaharey ten noordoosten van Samarale ligt, hetgeen ook niet bestreden is door eiser. Van eiser mag worden verwacht dat hij reeds tijdens de gehoren hier specifiek over verklaart en niet eerst ter zitting. Verder overweegt de rechtbank dat van eiser die stelt afkomstig te zijn uit Samarale, een omgeving waar mensen vanwege de hoge temperaturen en nomadische levenswijze afhankelijk zijn van de positie en ligging van waterputten en (tijdelijke) riviertjes en stroompjes ten einde te kunnen overleven met hun vee, mag worden verwacht dat ook hij kennis heeft van de ligging hiervan en ze noemt als daarnaar wordt gevraagd. Of ze nu tijdelijk zijn of niet en of ze nu op 1 kilometer of op
3 kilometer afstand van Samarale zijn gelegen. Eiser heeft echter nadat hij gevraagd is naar de aanwezigheid van water, een rivier, meer of wadi in de buurt van Samarale enkel een waterput genoemd.
28. Verweerder heeft eiser tevens tegengeworpen dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent zijn gestelde stamlijn. Volgens eiser is een deel van de stamlijn Garre, Tuff, Adola, Kalwina, Reer Mahad. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat Reer Mahad geen zoon van Kalwina was en dat de Reer Mahad tot de Marehan behoort. In het verweerschrift heeft verweerder echter aangegeven dat dit een verschrijving is en de Reer Mahad tot de Majertan behoren, maar dat dit niet wegneemt dat niet is gebleken dat de clan waartoe eiser stelt te behoren enkel of met name is gevestigd in het door eiser gestelde woongebied. De rechtbank overweegt dat, wat hier ook van zij, ook indien eiser tot de Garre stam behoort, die stam is gevestigd in het grensgebied tussen Kenia, Ethiopië en Somalië. Indien eiser derhalve al gevolgd zou moeten worden in de door hem gestelde stamlijn neemt dit niet weg dat daarmee, zoals ook verweerder heeft gesteld, nog niet aannemelijk is gemaakt dat zijn verblijfplaats Samarale in Somalië is geweest en hij aldaar de door hem gestelde problemen heeft ondervonden.
29. Vervolgens overweegt de rechtbank dat verweerder een taalanalyse heeft laten uitvoeren naar aanleiding van de bij verweerder gerezen twijfel over de door eiser gestelde nationaliteit en herkomst en aldus eiser tegemoet is gekomen in de op hem ingevolge
artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. Verweerder heeft het rapport van de taalanalyse van 31 maart 2010 vervolgens mede aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. In dit rapport is geconcludeerd dat eiser tot de spraakgemeenschap binnen zowel Zuid-Somalië als Kenia als Ethiopië is te herleiden.
De bevindingen van de taalanalyse spreken, naar dezerzijds oordeel, de gestelde herkomst van eiser weliswaar niet tegen maar stroken evengoed met een herkomst uit Kenia of Ethiopië (het grensgebied met Somalië). Hetgeen uit het rapport van de taalanalyse blijkt, komt ook overeen met de vestigingsgebieden van de Garre stam in het grensgebied tussen Kenia, Ethiopië en Somalië. De rechtbank acht de enkele omstandigheid dat blijkens de toelichting in het rapport van de taalanalyse geen taalanalist in de Garre taal beschikbaar is bij Bureau Land en Taal onvoldoende om te oordelen dat de taalanalyse geen taalanalyse mag heten en dat het rapport daarvan niet als een rapport van een deskundige kan worden aangemerkt en derhalve buiten de beoordeling dient te worden gehouden. Los daarvan zou het weglaten van dat rapport ook niet betekenen dat er geen reden meer voor twijfel zou zijn aan de door eiser gestelde nationaliteit en herkomst, terwijl het wel op zijn weg ligt om die nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken.
30. De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en recente verblijfplaats aannemelijk te maken.
Nu eiser ook geen enkel document heeft overgelegd dat de gerede twijfel over zijn identiteit en nationaliteit zou kunnen wegnemen, heeft verweerder het naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig kunnen achten dat eiser voor zijn vertrek naar Nederland
heeft verbleven in Samarale in de provincie Gedo in Somalië. Als gevolg daarvan heeft verweerder de door eiser gestelde problemen in zijn gestelde woonplaats evenmin geloofwaardig kunnen achten. Bijgevolg is de rechtbank van oordeel dat verweerder
bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft besloten dat eiser geen verdragsvluchteling is en heeft verweerder hem derhalve een verblijfsvergunning op
grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kunnen weigeren.
31. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas, is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling. Het beroep op dat artikel 3 juncto artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 faalt derhalve eveneens voor zover dat is gebaseerd op zijn individuele asielrelaas.
32. Gezien het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep van eiser dan ook ongegrond verklaren.
33. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet
gebleken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken als griffier en in het openbaar uitgesproken op
6 oktober 2011.
w.g. mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 6 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.