ECLI:NL:RBSGR:2011:BT7250

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271.345.7375
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Redelijk vooruitzicht op verwijdering van ongedocumenteerde Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een Chinese vreemdeling. De vreemdeling had op 8 september 2011 een beroepschrift ingediend, waarin ook om schadevergoeding werd verzocht. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om te concluderen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestond. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de Chinese autoriteiten bereid waren om mee te werken aan de terugkeer van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. De rechtbank wees op de recente presentaties van twee vreemdelingen bij de Chinese autoriteiten, wat een positieve ontwikkeling was in het uitzettingsproces. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling actief moest meewerken aan zijn uitzetting en dat het niet aannemelijk was dat het LP-traject kansloos was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/29157
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[A], V-nummer [nummer], vreemdeling
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Bosch).
Procesverloop
Op 8 september 2011 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 september 2011.
De vreemdeling en verweerder hebben zich aldaar doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De vreemdeling, aanwezig in het Detentiecentrum Noord-Holland te Zaandam, is gehoord middels telehoren, in het bijzijn van Y. He, tolk in de taal Mandarijn.
De rechtbank is na sluiting van de zitting tot het oordeel gekomen dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest en heeft met gebruikmaking van haar bevoegdheid ingevolge artikel 8:68 van de Awb het onderzoek bij beslissing van 21 september 2011 heropend en de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De openbare behandeling door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op
28 september 2011. Namens de vreemdeling is verschenen mr. W.L.C. Rijk, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1973 en de Chinese nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
8 september 2011 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2. Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld. Verweerder heeft het ernstige vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken gebaseerd op de volgende gronden. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven, heeft zich niet aan zijn vertrektermijn gehouden, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, heeft zich niet aangemeld bij de Korpschef, heeft gebruik gemaakt van verschillende aliassen en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
3. De gemachtigde van de vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft daartoe aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestaat. Nu de vreemdeling geen documenten aangaande zijn identiteit en Chinese nationaliteit heeft overgelegd, is de vreemdeling voor uitzetting afhankelijk van de afgifte van een laissez-passer (LP) door de Chinese autoriteiten. De afgelopen vier jaar is echter geen enkele Chinese vreemdeling uitgezet met een LP. Voorts zijn er inmiddels vijftien maanden verstreken zonder dat de Chinese autoriteiten LP's hebben afgegeven ten behoeve van in Nederland verblijvende vreemdelingen. Voorts is de gemachtigde van de vreemdeling van mening dat verweerder als het gaat om het bewerkstelligen van diplomatieke contacten met de Chinese autoriteiten onvoldoende voortvarend handelt, terwijl verweerder daartoe blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 29 juli 2011 (LJN: BR4438) verplicht is. Verweerder heeft immers sinds 4 mei 2011 geen overleg op hoogambtelijk niveau meer gehad met de Chinese autoriteiten.
4. Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken en zich op het standpunt gesteld dat er nog immer een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestaat. Verweerder heeft daartoe, samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat de Dienst Terugkeer en Vertrek in gesprek is met de Chinese autoriteiten om in de nabije toekomst een concrete afspraak te maken voor een overleg op hoogambtelijk niveau. Voorts zijn er op 13 en 26 september 2011 twee vreemdelingen - die de Chinese autoriteiten te kennen hadden gegeven terug te willen keren naar China - in persoon bij de Chinese ambassade gepresenteerd. De Chinese autoriteiten hebben na deze presentatie in persoon geen LP verstrekt, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de Chinese nationaliteit van betreffende vreemdelingen vast te stellen. Uit de twee presentaties blijkt volgens verweerder evenwel dat de Chinese autoriteiten bereid zijn om medewerking te verlenen aan de terugkeer van Chinese vreemdelingen. Van de vreemdeling mag dan ook verlangd worden dat hij contact opneemt met de Chinese autoriteiten om een dergelijke presentatie te bewerkstelligen. Ten slotte wijst verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt op het feit dat er in het jaar 2011 tot en met 21 september circa 35 vreemdelingen zijn uitgezet naar China.
5. De rechtbank is van oordeel dat thans geen grond bestaat voor het oordeel dat geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China en overweegt daartoe het volgende. Allereerst wijst de rechtbank in dit kader op hetgeen is overwogen in de hierboven genoemde uitspraak van de AbRS van 29 juli 2011 en is bevestigd bij uitspraak van de AbRS van 31 augustus 2011 (201107938/1/V3). Voorts duidt het feit dat na deze uitspraken op 13 en 26 september 2011 twee vreemdelingen in persoon zijn gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten erop dat de Chinese autoriteiten bereid zijn om mee te werken aan de terugkeer van in Nederland onrechtmatig verblijvende ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. Dit geldt temeer nu deze presentaties in persoon bij de Chinese autoriteiten de eerste sinds lange tijd zijn en breken met de tot voor kort bestaande praktijk dat vreemdelingen alleen schriftelijk gepresenteerd konden worden. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat van de vreemdeling verlangd mag worden dat hij contact opneemt met de Chinese autoriteiten om een dergelijke presentatie in persoon te bewerkstelligen en dat dit valt binnen de in het kader van zijn vertrekplicht op de vreemdeling rustende verplichting tot volledige en actieve medewerking aan zijn uitzettingstraject. Dat de vreemdeling al eerder in bewaring heeft gezeten, kan - anders dan de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting heeft betoogd - aan het voorgaande niet afdoen. Het is niet aannemelijk dat het LP-traject van de vreemdeling bij voorbaat kansloos moet worden geacht.
6. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en is er geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, mr. A.P. Pereira Horta en
mr. M.J.C. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. A. Teggelaar, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)