Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/752089-10
Datum uitspraak: 17 maart 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte A]
geboren op [datum] 1993 te [plaats A] (Suriname),
wonende te [plaats B],
preventief gedetineerd in Amsterbaken, Forensisch Behandelcentrum te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 december 2010 en 3 maart 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 maart 2011 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes heeft gestoken in de rug en/of in de zij en/of in de borst en/of in het (overige) lichaam en/of in het gezicht van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of geschopt (ook terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een mes heeft gestoken in de rug en/of de zij en/of de borst en/of het (overige) lichaam en/of gezicht van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of geschopt (ook terwijl die
[slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Buinerveenstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal met een mes steken in de rug, althans het lichaam en/of het gezicht van die [slachtoffer A] en/of het meermalen, althans eenmaal slaan en/of schoppen tegen (het lichaam van) die [slachtoffer A] (ook terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord in vereniging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair (impliciet primair) heeft begaan.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering, waarbij de nauwe en bewuste samenwerking hierin heeft bestaan dat sprake was van een stilzwijgende samenwerking vanaf het begin van de vechtpartij door zich aan te sluiten bij de mededader(s), ook nadat de verdachte had gezien dat er gestoken werd met een mes. Zij acht de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten, dat zij de verdachte niet hebben zien steken, ongeloofwaardig.
Voorts heeft zij aangevoerd dat er sprake was van opzet gericht op de dood van slachtoffer, omdat het slachtoffer door de verdachte en zijn mededaders werd omsingeld, geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag, terwijl hij ondertussen elf maal werd gestoken met een mes.
Ten slotte heeft zij betoogd dat er sprake was van voorbedachten rade, op grond van het feit dat de verdachte met zijn mededader(s) over het van het leven beroven van het slachtoffer veelvuldig had gechat, dat hij wist dat zijn medeverdachte met het slachtoffer had afgesproken en dat hij de kans groot achtte dat het niet goed zou gaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat het steken door de medeverdachte gezien moet worden als een éénmansactie. De verdachte heeft geen opzet gehad op het tezamen en in vereniging beroven van het leven van het slachtoffer en van voorbedachten rade was geen sprake bij de verdachte.
De raadsman heeft voorts bepleit de verdachte vrij te spreken van het subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde ten slotte heeft de raadsman bepleit dat het steken met het mes niet bewezen kan worden.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 1 het volgende af.
Op 10 september 2010 heeft er bij een speelveldje in Den Haag een confrontatie plaatsgevonden tussen het slachtoffer enerzijds en de verdachte [verdachte B], [verdachte C] en [verdachte D] anderzijds. Bij deze confrontatie heeft het slachtoffer klappen en schoppen gekregen van de verdachte en de medeverdachten en heeft hij ernstige steekwonden opgelopen.
Vóór de confrontatie hebben de verdachte, [verdachte B] en ]verdachte E] (een vriendin van de (mede)verdachten), in chatgesprekken gesproken over het slachtoffer en wat zij hem zouden aandoen. Op 24 augustus 2010 spraken de verdachte en [verdachte E] over een afspraak die gemaakt zou worden met het slachtoffer en waarbij [verdachte B] aanwezig moest zijn. Op 25 augustus 2010 spraken de verdachte, [verdachte E] en [verdachte B] over de afspraak die gemaakt zou worden met het slachtoffer. Hij zou op vrijdag worden gevraagd naar het speelveldje te komen. Eerst zou er gewoon gepraat worden met het slachtoffer, daarna zou de verdachte tegen hem schreeuwen en hem een duw geven en daarna zou [verdachte B] op het slachtoffer springen. Het slachtoffer zou worden gesloopt, doodgemaakt.
Kort na de chatgesprekken heeft [verdachte B] een afspraak met het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer is op die dag naar het speeltuintje gegaan, maar hij is kort daarop weer weggegaan, omdat hij bang was dat de verdachte en de medeverdachten hem iets zouden aandoen.
Op 10 september 2010 heeft [verdachte B] wederom de afspraak gemaakt met het slachtoffer om naar het speeltuintje te komen.
Bij het speeltuintje begon [verdachte E] te schreeuwen tegen het slachtoffer. De verdachte kwam tussen haar en het slachtoffer in staan en vervolgens gaf [verdachte B] het slachtoffer een vuistslag in diens gezicht. Hierna werd het slachtoffer door meerdere personen tegelijk geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag.
[verdachte D] gaf het slachtoffer twee vuistslagen tegen de zijkant van zijn buik.
[verdachte B] sloeg met zijn vuisten op het onderlichaam van het slachtoffer. Toen het slachtoffer op de grond was gevallen, heeft de verdachte hem meerdere keren op zijn hoofd geslagen.
Getuige [getuige F] heeft gezien dat twee jongens het slachtoffer tegen het hoofd schopten, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Na de vechtpartij ontdekte het slachtoffer dat hij een steekwond had. Hij heeft daarop de politie gebeld, waarna zowel de politie als een ambulance ter plaatse zijn gegaan. Het slachtoffer is daarop vervoerd naar het ziekenhuis.
In het ziekenhuis bleek het slachtoffer een tiental letsels te hebben, te weten huidklievingen in rug, borst en bil. Door de steken was er een perforatie van de long opgetreden en was de lever geraakt. Daarnaast bleek de neusbrug te zijn gekwetst en is er naar verwachting blijvend littekenvorming op deze plek.
Getuige [getuige F] is kort na het incident gehoord en heeft verklaard dat zij één jongen op een onnatuurlijke manier zag slaan. Zij zag dat deze jongen sloeg met gebalde vuist waarmee hij een soort maaiende bewegingen maakte, terwijl hij over het slachtoffer heen gebogen stond. Kort daarop zag zij dat deze jongen, die [verdachte B] werd genoemd, een mes in zijn handen had. Zij zag dat er bloed op het mes zat en dat de jongen het mes afveegde en in zijn zak stopte.
[verdachte D] heeft over het steken verklaard dat hij tijdens de vechtpartij een steek in zijn hand voelde. [verdachte B] zei onderweg richting de tramhalte tegen [verdachte D] dat hij hem geraakt had.
De verdachte en [verdachte E] hebben bovendien onderweg naar de tram ook een mes bij [verdachte B] gezien.
De rechtbank gaat er aldus vanuit dat het [verdachte B] was die het slachtoffer heeft gestoken, waardoor het slachtoffer het letsel heeft opgelopen zoals hierboven weergegeven.
Na het incident heeft [verdachte B] de medeverdachten uitgenodigd bij hem thuis, waar door de aanwezigen is afgesproken wat zij aan de politie zouden vertellen met betrekking tot het incident.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde moord/doodslag
Vaststaat dat de verdachte met enkele medeverdachten en [verdachte E] heeft gechat over het slachtoffer en dat daarbij gesproken is over het van het leven beroven van het slachtoffer. Door de verdachte is verklaard dat hij dit niet meende en dat hij nooit van plan was om deel te nemen aan zoiets. Ook door medeverdachte [verdachte D] is verklaard dat hij wel vermoedde dat het slachtoffer klappen zou krijgen, maar dat zij hem alleen bang wilden maken. Door [verdachte E] is verklaard dat zij de chatgesprekken niet heeft opgevat als serieuze doodsbedreigingen tegenover het slachtoffer. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachte de woorden van [verdachte B] heeft opgevat als stoerdoenerij, als grootspraak. Een en ander kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de verdachte zich er bewust van was of had moeten zijn dat [verdachte B] zijn woorden in de chatgesprekken gestand zou doen op 10 september.
De rechtbank gaat er met de raadsman van de verdachte vanuit dat het [verdachte B] was die het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven en aan dit plan uitvoering heeft proberen te geven. De rechtbank wordt in deze overtuiging gesterkt door het gegeven dat [verdachte B] een dag na het incident zijn medeverdachten bij hem thuis heeft uitgenodigd om een verhaal af te spreken dat zij aan de politie zouden kunnen vertellen. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte en de andere medeverdachten zich hebben laten leiden door [verdachte B]. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zo bewust en nauw met [verdachte B] heeft samengewerkt dat gesproken kan worden van medeplegen van de poging tot moord dan wel doodslag.
Voor zover de officier van justitie betoogd heeft dat het niet anders kan dan dat de verdachte en de medeverdachten het mes hebben gezien, overweegt de rechtbank dat het dossier daarvoor geen aanknopingspunten biedt.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het medeplegen.
De verdachte heeft in de chatgesprekken met een aantal van zijn medeverdachten gesproken over het aanvallen van het slachtoffer. Dat hij de teksten van [verdachte B] ten aanzien van het ombrengen van het slachtoffer heeft opgevat als grootspraak doet daaraan niets af.
De verdachte is vervolgens op uitnodiging van [verdachte B] gegaan naar de plek waar [verdachte B] ook het slachtoffer had uitgenodigd. Op dat speelveldje heeft de verdachte samen met anderen het slachtoffer geslagen en geschopt. Hij heeft zich bovendien niet gedistantieerd toen anderen het slachtoffer mishandelden, maar is mee blijven doen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van het opzet.
Toen het tot een vechtpartij kwam hebben de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer geschopt en geslagen, ook toen hij op de grond lag en ook tegen zijn hoofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans aanmerkelijk is dat een persoon zwaar lichamelijk letsel bekomt als hij door meerdere personen tegen zijn lichaam en hoofd wordt geslagen en geschopt, in het bijzonder als hij op de grond ligt.
Door het slachtoffer te mishandelen zoals omschreven heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. In die zin is het voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht geweest op dat letsel.
Ten aanzien van de voorbedachten rade
Voor het aanwezig zijn voor voorbedachten rade moet er kunnen worden gesproken van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en niet van een ogenblikkelijke opwelling waarin de handeling plaatsvindt.
Uit de hierboven omschreven feiten leidt de rechtbank af dat de verdachte al ten tijde van de chatgesprekken het plan had om het slachtoffer iets aan te doen.
[verdachte B] heeft daarna tot twee keer toe met het slachtoffer afgesproken bij het speelplein. Bij deze beide gelegenheden had hij ook de verdachte en zijn medeverdachten gevraagd te komen. De eerste keer kwam het niet tot een confrontatie, omdat het slachtoffer wegging. De tweede keer kwam het echter wel tot een confrontatie, waaraan de verdachte een bijdrage heeft geleverd zoals hierboven omschreven.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er sprake is van een moment van kalm overleg en bedaard nadenken voorafgaand aan het feit.
De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 10 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer A] heeft geslagen en geschopt (ook terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair, impliciet primair, ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest daarnaast een flinke voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde hulp en steun door de jeugdreclassering bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade op een leeftijdgenoot. Hij heeft bedacht dat hij het slachtoffer iets wilde aandoen, hij is op verzoek van een mededader samen met een aantal vrienden naar een speelveldje gegaan waar ook het slachtoffer zou komen en hij heeft daar samen met anderen het slachtoffer geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag en ook tegen zijn hoofd.
In deze vechtpartij heeft een mededader van de verdachte het slachtoffer gestoken met een mes en hem levensbedreigend verwond. Het steken met het mes wordt niet aan de verdachte toegerekend, maar de verdachte heeft ook nadat hij begreep dat het slachtoffer was gestoken, niets gedaan om mogelijk ernstige gevolgen uit te sluiten. Het slachtoffer heeft door het steken levensbedreigend letsel opgelopen en dat had fatale gevolgen kunnen hebben als het slachtoffer niet zelf de hulpdiensten had gebeld en snel en adequaat medisch ingrijpen niet was gevolgd. Het is niet aan de verdachte toe te schrijven dat de gevolgen niet veel ernstiger of zelfs fataal waren.
Door te handelen zoals bewezen verklaard heeft de verdachte ertoe bijgedragen dat de medeverdachte in de chaos van de vechtpartij het slachtoffer heeft kunnen steken.
Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Het slachtoffer is door het hele gebeuren zowel fysiek als psychisch getekend. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring geeft hij aan dat hij door vrienden is geslagen, geschopt en neergestoken en dat hij daardoor nog elke dag gevoelens van angst voor de verdachten of hun familie ervaart en nog steeds niet durft te vertrouwen op zijn eigen lichaam.
Het feit is gepleegd op klaarlichte dag, op een speelveldje temidden van woningen, een plek waar op dat moment veel kleine kinderen waren die zich op zo'n plek veilig zouden moeten kunnen voelen, maar die ongewild getuige werden van een vechtpartij met zeer verstrekkende gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat getuigen van dergelijke delicten daarvan nog lang de nadelige effecten kunnen ondervinden.
De verdachte heeft door te handelen zoals bewezen verklaard ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen - en in casu iemand die zich tot zijn vriendengroep rekende.
De rechtbank houdt er ten voordele van de verdachte rekening mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemene Documentatieregister in het verleden niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de adviesrapportage van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, d.d. 1 maart 2011.
Nu er geen aanwijzingen zijn voor een andere conclusie, acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat een deels voorwaardelijke detentiestraf van na te melden duur en met na te melden bijzondere voorwaarde passend en geboden is.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie, nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen detentiestraf dient ertoe om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
7. De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer A] heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/752089-10 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.156,95.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 200,00 voor wat betreft de posten 1 tot en met 7 (de kleding en accessoires) en tot het bedrag van € 7.777,00 voor wat betreft post 10 (de immateriële schade) hoofdelijk en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijk verklaring van de vordering bepleit op grond van het feit dat niet de verdachte, maar [verdachte B] degene is geweest die door te steken verantwoordelijk moet worden gehouden voor de schade.
Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen op grond van het ontbreken van causaal verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredige belasting van het strafgeding, zodat daarop kan worden beslist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte immateriële schade heeft geleden door het complex van handelingen, niet alleen gepleegd door [verdachte B], maar ook gepleegd door de verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank is met de raadsman van de verdachte van oordeel dat de materiële schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten aanzien van de posten 1 tot en met 8 niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade tot het bedrag van € 2.000,00 naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Hierbij zij opgemerkt dat de medeverdachte [verdachte B] wordt veroordeeld voor een poging tot moord en dat ten aanzien daarvan de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade wordt toegewezen tot het bedrag van € 4.000,00.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de verdachte derhalve hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 september 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A].
Toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING MET VOORBEDACHTE RAAD
verklaart het bewezene en de verdachte te dier zake strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 15 maanden
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en hij medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg dan wel de Stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer A] een bedrag van € 2.000,00 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) (veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot zware mishandeling dan wel de openlijke geweldpleging) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding aangezien de materiële schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de strafbare gedraging en de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid is vastgesteld op voormeld bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.P. Wittop Koning, kinderrechter,
en mr. H.M. van Maurik, kinderrechter-plv,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2011.
Mrs Brink en Van Maurik zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.