Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/752088-10; 09/761051-10 (t.b.g.); 09/761046-10 (t.b.g.)
Datum uitspraak: 17 maart 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte A],
geboren op [datum] 1993 te [plaats A]
wonende te [plaats A]
preventief gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 december 2010 en 3 maart 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 maart 2011 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes heeft gestoken in de rug en/of in de zij en/of in de borst en/of in het (overige) lichaam en/of in het gezicht van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of geschopt (ook terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een mes heeft gestoken in de rug en/of de zij en/of de borst en/of het (overige) lichaam en/of gezicht van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of geschopt (ook terwijl die
[slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Ter berechting gevoegd parketnummer 761051-10:
hij op of omstreeks 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (aantal) kluisje(s) heeft weggenomen een tas en/of een rekenmachine en/of een etui en/of een duimstok, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door die/dat kluisje(s) met kracht open te trekken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
Ter berechting gevoegd parketnummer 761051-10:
hij op of omstreeks 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (aantal) kluisje(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij B] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die/dat kluisje(s) met kracht open te trekken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Ter berechting wordt gevoegd: 09/761046-10:
hij op of omstreeks 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aantal) blikje(s) drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij B] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord in vereniging, twee diefstallen in vereniging en het medeplegen van vernielingen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 primair (impliciet primair), 2, 3 en 4 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt er primair op neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, nu de verdachte heeft verklaard niet te hebben gestoken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte vrij te spreken van de primair, impliciet primair, ten laste gelegde voorbedachten rade nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
De raadsman heeft de rechtbank overigens verzocht de verklaringen van de (minderjarige) getuigen die door de politie, maar niet bij de rechter-commissaris zijn gehoord, niet voor het bewijs te gebruiken.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 1 het volgende af.
Op 10 september 2010 heeft er bij een speelveldje in Den Haag een confrontatie plaatsgevonden tussen het slachtoffer enerzijds en de verdachte en zijn medeverdachten [verdachte B], [verdachte C] en [verdachte D] anderzijds. Bij deze confrontatie heeft het slachtoffer klappen en schoppen gekregen van de verdachte en de medeverdachten en heeft hij ernstige steekwonden opgelopen.
Vóór de confrontatie hebben de verdachte, [verdachte B] en [verdachte E] (een vriendin van de (mede)verdachten), in chatgesprekken gesproken over het slachtoffer en wat zij hem zouden aandoen. Op 24 augustus 2010 spraken [verdachte B] en [verdachte E] over een afspraak die gemaakt zou worden met het slachtoffer en waarbij de verdachte aanwezig moest zijn. Op 25 augustus 2010 spraken [verdachte B], [verdachte E] en de verdachte over de afspraak die gemaakt zou worden met het slachtoffer. Hij zou op vrijdag worden gevraagd naar het speelveldje bij te komen. Eerst zou er gewoon gepraat worden met het slachtoffer, daarna zou [verdachte B] tegen hem schreeuwen en hem een duw geven en daarna zou de verdachte op het slachtoffer springen. Het slachtoffer zou worden gesloopt, doodgemaakt.
Kort na de chatgesprekken heeft de verdachte een afspraak met het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer is op die dag naar het speelveldje gegaan, maar hij is kort daarop weer weggegaan, omdat hij bang was dat de verdachte en de medeverdachten hem iets zouden aandoen.
Op 10 september 2010 heeft [verdachte A] wederom de afspraak gemaakt met het slachtoffer om naar het speeltuintje te komen.
Bij het speelveldje begon [verdachte E] te schreeuwen tegen het slachtoffer. [verdachte B] kwam tussen haar en het slachtoffer in staan en vervolgens gaf de verdachte het slachtoffer een vuistslag in diens gezicht. Hierna werd het slachtoffer door meerdere personen tegelijk geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag.
[verdachte D] gaf het slachtoffer twee vuistslagen tegen de zijkant van zijn buik.
De verdachte sloeg met zijn vuisten op het onderlichaam van het slachtoffer. Toen het slachtoffer op de grond was gevallen, heeft [verdachte B] hem meerdere keren op zijn hoofd geslagen.
Getuige [getuige F] heeft gezien dat twee jongens het slachtoffer tegen het hoofd schopten, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Na de vechtpartij ontdekte het slachtoffer dat hij een steekwond had. Hij heeft daarop de politie gebeld, waarna zowel de politie als een ambulance ter plaatse zijn gegaan. Het slachtoffer is daarop vervoerd naar het ziekenhuis.
In het ziekenhuis bleek het slachtoffer een tiental letsels te hebben, te weten huidklievingen in rug, borst en bil. Door de steken was er een perforatie van de long opgetreden en was de lever geraakt. Daarnaast bleek de neusbrug te zijn gekwetst en is er naar verwachting blijvend littekenvorming op deze plek.
Getuige [getuige F] is kort na het incident gehoord en heeft verklaard dat zij één jongen op een onnatuurlijke manier zag slaan. Zij zag dat deze jongen sloeg met gebalde vuist waarmee hij een soort maaiende bewegingen maakte, terwijl hij over het slachtoffer heen gebogen stond. Kort daarop zag zij dat deze jongen, die [verdachte A] werd genoemd, een mes in zijn handen had. Zij zag dat er bloed op het mes zat en dat de jongen het mes afveegde en in zijn zak stopte.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [verdachte A] genoemd wordt.
[verdachte D] heeft over het steken verklaard dat hij tijdens de vechtpartij een steek in zijn hand voelde. De verdachte zei onderweg richting de tramhalte tegen [verdachte D] dat hij hem geraakt had.
[verdachte B] en [verdachte E] hebben bovendien onderweg naar de tram een mes bij de verdachte gezien.
De rechtbank gaat er aldus vanuit dat het de verdachte was die het slachtoffer met een mes heeft gestoken, waardoor het slachtoffer het letsel heeft opgelopen zoals hierboven weergegeven.
Na het incident heeft de verdachte de medeverdachten uitgenodigd bij hem thuis, waar door de aanwezigen is afgesproken wat zij aan de politie zouden vertellen met betrekking tot het incident.
Ten aanzien van de voorbedachten rade.
Voor het aanwezig zijn van voorbedachten rade in de zin van artikel 289 WvSr moet er kunnen worden gesproken van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en niet van een ogenblikkelijke opwelling waarin de handeling plaatsvindt.
Uit de hierboven omschreven feiten leidt de rechtbank af dat de verdachte al ten tijde van de chatgesprekken het plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Dit is immers met zoveel woorden door de verdachte gezegd.
De verdachte heeft daarna tot twee keer toe met het slachtoffer afgesproken bij het speelveldje. Bij deze beide gelegenheden had hij ook zijn medeverdachten gevraagd te komen. De eerste keer kwam het niet tot een confrontatie, omdat het slachtoffer wegging. De tweede keer kwam het echter wel tot een confrontatie. Opvallend is dat de werkwijze van de verdachte en zijn medeverdachten sterk overeen komt met de werkwijze waarover de verdachte in de chatgesprekken spreekt. De rechtbank gaat er bovendien vanuit dat de verdachte een mes heeft meegenomen naar de afspraak met het slachtoffer. Het is immers niet aannemelijk geworden dat de verdachte het mes van het slachtoffer heeft afgepakt en heeft gebruikt. Het slachtoffer heeft weliswaar een mes bij zich gehad, maar de medeverdachten verklaren dat zij geen mes hebben gezien bij het slachtoffer. Het mes van het slachtoffer is bovendien bij hem aangetroffen, terwijl het mes van de verdachte na het incident door verschillende personen bij de verdachte is gezien.
Uit al deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven, aan welk plan hij op 10 september 2011 uitvoering heeft trachten te geven, en er aldus bij de verdachte sprake was van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering.
Ten aanzien van het medeplegen.
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft in de chatgesprekken met enkele medeverdachten en [verdachte E] gesproken over het aanvallen en ombrengen van het slachtoffer. Dat deze medeverdachten en [verdachte E] de teksten van de verdachte hebben opgevat als grootspraak doet daaraan niets af.
De verdachte heeft vervolgens de medeverdachten gevraagd te komen naar de plek waar hij ook het slachtoffer had uitgenodigd. Toen het tot een vechtpartij kwam heeft de verdachte het slachtoffer, op het moment dat deze ook werd geslagen en geschopt, gestoken met een mes. De rechtbank leidt daaruit af dat er, in elk geval in de beleving van de verdachte, sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking en de gezamenlijke uitvoering van een vooropgezet plan om het slachtoffer om het leven te brengen.
De rechtbank wordt in deze overtuiging gesterkt door het gegeven dat de verdachte een dag na het incident zijn medeverdachten bij hem thuis heeft uitgenodigd om een verhaal af te spreken dat zij aan de politie zouden kunnen vertellen.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen
Het verweer van de raadsman met betrekking tot het achterwege laten van de getuigenverklaringen van de getuigen die, ondanks zijn verzoek daartoe, niet bij de rechter-commissaris zijn gehoord, zal de rechtbank onbesproken laten, nu, zoals uit bovenstaande blijkt, de rechtbank deze verklaringen niet laat meewegen voor het bewijs. Ook zonder gebruik te maken van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen hieronder is weergegeven.
De verklaringen van de verschillende (minderjarige) getuigen geven de rechtbank evenwel een goed beeld van de situatie ter plaatse en de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is gepleegd, iets wat in de strafmotivering nader aan de orde zal komen.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 is de rechtbank van oordeel dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op grond van hetgeen uit de dossiers20 naar voren komt en door de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht. De verdachte heeft de feiten bekend, hij heeft nadien niet anders verklaard en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes heeft gestoken in de rug en in de zij en in de borst en in het gezicht van die [slachtoffer A] en die [slachtoffer A] heeft geslagen en geschopt (ook terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Ter berechting gevoegd parketnummer 761051-10:
hij op 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluisje heeft weggenomen een tas en een
rekenmachine en een etui en een duimstok, toebehorende aan [benadeelde partij A] zulks na de weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door dat kluisje met kracht open te trekken;
3.
Ter berechting gevoegd parketnummer 761051-10:
hij op 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een aantal kluisjes, toebehorende aan [benadeelde partij B] heeft onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die kluisjes met kracht open te trekken;
4.
Ter berechting wordt gevoegd: 09/761046-10:
hij op 12 mei 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal blikjes drank, toebehorende aan [benadeelde partij B].
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair, impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, ook als dit het volgen van een behandeling inhoudt.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van het primair ten laste gelegde en daarmee een substantieel lagere straf bepleit. Subsidiair heeft hij in geval van bewezen verklaring van de poging doodslag een lagere straf dan wel een groter voorwaardelijk en een kleiner onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie, bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, in vereniging, op een leeftijdgenoot. Hij heeft bedacht wat hij het slachtoffer wilde aandoen, hij heeft het slachtoffer en een aantal vrienden gevraagd naar een speelveldje te komen en hij heeft daar, terwijl het slachtoffer door een aantal van die vrienden werd geslagen en geschopt, met een mes in diens rug, borst en zij gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor levensbedreigend letsel opgelopen en dat had fatale gevolgen kunnen hebben als het slachtoffer niet zelf de hulpdiensten had gebeld en snel en adequaat medisch ingrijpen niet was gevolgd. Het is niet aan de verdachte toe te schrijven dat de gevolgen niet veel ernstiger of zelfs fataal waren.
Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Het slachtoffer houdt aan de gedraging van de verdachte naar alle waarschijnlijkheid een litteken op zijn neus en littekens op zijn lichaam over. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer aangegeven dat hij liever niet wil dat anderen het litteken zien op de plek waar de drain in zijn borstholte heeft gezeten. Het slachtoffer is niet alleen fysiek getekend, ook psychisch heeft hij te kampen met de gevolgen. In zijn verklaring geeft hij aan dat de verdachte zijn vriend was, dat hij door vrienden is geslagen, geschopt en neergestoken en dat hij daardoor nog elke dag gevoelens van angst voor de verdachten of hun familie ervaart en nog steeds niet durft te vertrouwen op zijn eigen lichaam.
Het feit is gepleegd op klaarlichte dag, op een speelveldje temidden van woningen, een plek waar op dat moment veel kleine kinderen waren die zich op zo'n plek veilig zouden moeten kunnen voelen, maar die ongewild getuige werden van een vreselijke steekpartij. Het is een feit van algemene bekendheid dat getuigen van dergelijke delicten daarvan nog lang de nadelige effecten kunnen ondervinden.
De verdachte heeft door te handelen zoals bewezen verklaard ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor het allergrootste goed dat mensen - en in casu iemand die zich tot zijn vriendengroep rekende - hebben: het leven.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van spullen van een schoolgenoot uit diens kluisje, aan het met anderen kapotmaken van kluisjes op zijn eigen school, en een diefstal in vereniging van blikjes frisdrank binnen deze school.
Dergelijke feiten getuigen van weinig respect voor de goederen van anderen. De verdachte heeft ook hier slechts rekening gehouden met zijn eigen gevoelens en heeft zich op geen enkel moment rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 22 februari 2011, het Pro Justitia rapport van drs. Th. M. Lenz, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 10 januari 2011 en het Pro Justitia rapport van drs. A. van Dijk, gz-psycholoog, d.d. 18 januari 2011.
Uit het rapport van drs. Lenz blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek.
Het rapport van drs. Van Dijk schetst het beeld van een fors gebouwde jongeman met een Hindoestaans uiterlijk die functioneert op laaggemiddeld niveau en bij wie geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het recidiverisico wordt door de rapporteur geschat op laag, gezien het feit dat de verdachte nooit eerder bij een geweldsdelict betrokken is geweest, dat er geen sprake is van psychopathologie en dat er rondom de verdachte een voldoende hecht netwerk is. De keuze van vrienden en de woonomgeving kunnen een rol spelen bij het risico op recidive. Geadviseerd wordt daarom om de verdachte te laten begeleiden door de reclassering.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt ten slotte dat er in de thuissituatie geen problemen zijn en dat de verdachte zich in Teylingereind redelijk gedraagt. Gebleken is dat de verdachte zich in verschillende situaties bemoeit met conflicten die hem niet betreffen en dat hij daarbij enige mate van agressie gebruikt. Aan te nemen valt daarom dat bij de verdachte sprake is van een probleem met zijn agressieregulatie. De verdachte lijkt niet snel agressief te worden. Zijn frustratietolerantie is heel hoog. Wanneer hij dan toch over zijn grens gaat, komt het er krachtig en oncontroleerbaar uit. Hij zal hulpverlening moeten krijgen om hiermee om te leren gaan.
De Raad heeft in zijn rapport aangegeven dat indien bewezen wordt verklaard dat de verdachte met een mes heeft gestoken, er dan sprake is van een jonge dader die buitenproportioneel agressief gedrag heeft vertoond en dit daarnaast lange tijd en voor vele verschillende personen verborgen heeft gehouden. Mocht dit het geval zijn, dan maakt de Raad zich ernstige zorgen over zijn ontkennende houding en zijn gewetensontwikkeling. Voor behandeling valt te denken aan Het Palmhuis of De Waag. Daarnaast lijkt de verdachte het best gebaat te zijn bij jeugdreclasseringsbegeleiding.
De Raad adviseert een forse voorwaardelijke detentiestraf als stok achter de deur op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij zich in het kader van de maatregel hulp en steun dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit een behandeling inhoudt.
Nu er geen aanwijzingen zijn voor een andere conclusie, acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat een deels voorwaardelijke detentiestraf van na te melden duur en met na te melden bijzondere voorwaarde passend en geboden is.
De rechtbank volgt de officier van justitie in de hoogte van de op te leggen straf, omdat alleen deze maximale straf recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal echter bepalen dat een groter deel dan geëist door de officier van justitie voorwaardelijk zal worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat een langere voorwaardelijke detentiestraf de verdachte er in de toekomst eerder van zal weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
7. De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer A] heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/752088-10, feit 1, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.156,95.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 200,00 voor wat betreft de posten 1 tot en met 7 (de kleding en accessoires) en tot het bedrag van € 7.777,00 voor wat betreft post 10 (de immateriële schade) hoofdelijk en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de schatting van de materiële schade op een bedrag van € 200,00. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij aangegeven dat hij enige vergoeding op zijn plaats vindt.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredige belasting van het strafgeding, zodat daarop kan worden beslist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair, impliciet primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de materiële schade voldoende vaststaat en zal de vordering ten aanzien van de posten 1 tot en met 8 dan ook toewijzen tot het bedrag van € 379,95.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, tot een bedrag van € 4.000,00 naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair, impliciet primair bewezen verklaarde feit.
Hierbij zij opgemerkt dat de medeverdachten worden veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling dan wel openlijke geweldpleging en dat ten aanzien daarvan de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade hoofdelijk wordt toegewezen tot het bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de verdachte derhalve toewijzen tot een bedrag van € 4.379,95.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 september 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, primair, impliciet primair, bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.379,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A].
Toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 289, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD;
2 DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN VERBREKING;
3 MEDEPLEGEN VAN BESCHADIGEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
4 DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte te dier zake strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 24 maanden
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en hij medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling zoals bij De Waag en/of Het Palmhuis;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer A] een bedrag van € 4.379,95 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.379,95 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.P. Wittop Koning, kinderrechter,
en mr. H.M. van Maurik, kinderrechter-plv,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2011.
Mrs Brink en Van Maurik zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.