ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6906

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380123 - FA RK 10-9062
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van het gezag van een vader wegens slecht levensgedrag en veroordeling voor ontucht en kinderpornografie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontzetting van de vader van het gezag over zijn kinderen. De vader was veroordeeld voor ontucht met minderjarigen en voor het bezit en verspreiden van kinderpornografie. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzocht om ontzetting van de vader van het ouderlijk gezag, stellende dat er sprake was van grove verwaarlozing en slecht levensgedrag aan de zijde van de vader. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de minderjarigen niet direct betrokken waren bij de strafbare feiten van de vader, deze gedragingen wel degelijk invloed hadden op de opvoedingsvaardigheden van de vader en het veiligheidsgevoel van de kinderen. De rechtbank concludeerde dat de vader zich had gediskwalificeerd als gezaghebbende ouder en dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was om hem van het gezag te ontzetten. De rechtbank hield verdere beslissingen over omgang en proceskosten aan, en verzocht de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling. De zaak werd aangehouden tot 1 april 2012 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 10-9062
Zaaknummer: 380123
Datum beschikking: 20 september 2011
Gezag en omgang
Beschikking op het op 11 november 2010 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. J.M. Ytsma te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. S.E. Dirksen te Naaldwijk, gemeente Westland.
Procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 juni 2011 is de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2009 op nihil bepaald en is de zaak voor zover het de verzoeken inzake het gezag en de contactregeling betreft, verwezen naar de meervoudige kamer. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de contactregeling is aangehouden.
Op 19 juli 2011 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man met mr. A. Bozbey, advocaat te 's-Gravenhage en plaatsvervanger van mr. J.M. Ytsma, en de vrouw met haar advocaat. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Gezag
Ingevolge artikel 1:269, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), voor zover hier van belang, kan de rechtbank, indien zij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk oordeelt, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten, op grond van:
a. misbruik van gezag, of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van
een of meer kinderen;
b. slecht levensgedrag;
c. onherroepelijke veroordeling:
(...)
2° wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII-XV en XVIII-XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht.
De vrouw heeft zelfstandig verzocht om de man te ontzetten van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat aan de zijde van de man sprake is van grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, slecht levensgedrag en een onherroepelijke veroordeling op grond van de artikelen 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De man heeft zich tegen dit verzoek verweerd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij de minderjarigen nooit heeft verwaarloosd, dat hem geen slecht levensgedrag kan worden verweten en dat zijn veroordeling op grond van de artikelen 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking heeft op de minderjarigen. Derhalve is volgens hem niet voldaan aan een van de gronden van artikel 1:269, eerste lid, BW.
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft op 14 september 2010 bewezen
verklaard dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan:
- een afbeelding en een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele
gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft
bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in
bezit hebben, meermalen gepleegd; en
- met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen
plegen, meermalen gepleegd;
en is de man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden
waarvan acht maanden voorwaardelijk onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het
einde van de proeftijd van vijf jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de
bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd onder reclasseringsbegeleiding blijft
zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt begeleiding door en/of
(ambulante) behandeling bij De Waag en het zich bij GGZ Reclassering Palier te blijven
melden zo frequent als zij dit gedurende deze periode nodig acht.
De rechtbank overweegt dat, hoewel niet in geschil is dat de minderjarigen niet zijn betrokken bij de kinderpornografie van de man en de man de ontuchtige handelingen waarvoor hij is veroordeeld niet heeft gepleegd met de minderjarigen, deze gedragingen wel inzicht kunnen geven in de opvoedingsvaardigheden van die ouder in het algemeen. Dit geldt te meer nu de ontuchtige handelingen zijn gepleegd met, onder meer, een jongen die was toevertrouwd aan de zorg van de man en een vriendje van de minderjarigen was. Daarmee heeft het gebeurde wel degelijk invloed op het veiligheidsgevoel van de minderjarigen. Daarnaast vonden deze handelingen plaats in de woning van de man op momenten dat ook de minderjarigen aanwezig waren in die woning. Gelet op het voorgaande heeft de man zich naar het oordeel van de rechtbank gediskwalificeerd als gezaghebbende ouder en is sprake van slecht levensgedrag als bedoeld in artikel 1:269, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Gelet hierop acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de man wordt ontzet van het gezag over de minderjarigen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Omgang
De vrouw heeft zelfstandig verzocht om de bij beschikking van deze rechtbank van 5 april 2006 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen voor onbepaalde tijd te beëindigen.
De man heeft zich tegen dit verzoek verweerd. Hij heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling waarbij hij de minderjarigen één dag per twee weken ziet, eventueel onder toezicht van bijvoorbeeld het omgangshuis. Ook is de man bereid om mee te werken aan een eventueel te gelasten onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
Ter terechtzitting is gebleken dat er momenteel geen omgang is tussen de man en de minderjarigen. De vrouw heeft gesteld dat zij er bezwaar tegen heeft als er omgang plaatsvindt tussen de man en de minderjarigen, ook als dit onder toezicht gebeurt. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de minderjarigen geen contact willen met de man. Daarnaast vreest de vrouw dat, zodra het toezicht op de omgang wordt verminderd en op den duur wordt losgelaten, de minderjarigen niet veilig zijn bij de man.
De rechtbank acht zich gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende geïnformeerd om te beslissen op het verzoek inzake de omgang. In dit verband merkt de rechtbank op dat de behandeling van de man bij De Waag nog niet goed van de grond is gekomen, zodat er nog weinig kan worden gezegd over het effect van de behandeling in relatie tot het recidivegevaar, alsmede over de duur van de behandeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd is. Het onderzoek dient in te gaan op de vraag of (1) de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen of (2) dat de man kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot de omgang dan wel (3) dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Als voorgaande vragen ontkennend worden beantwoord dient het onderzoek de vraag te beantwoorden in welke vorm het contactherstel dient plaats te vinden en met welke frequentie de omgang kan worden opgebouwd.
Gezien het voorgaande zal iedere verdere beslissing inzake de omgang, alsmede het verzoek inzake de proceskosten, op na te melden wijze worden aangehouden.
Informatieregeling
De vrouw heeft ter terechtzitting laten weten dat zij bereid is bepaalde informatie over de minderjarigen, zoals bijvoorbeeld kopieën van schoolrapporten en schoolfoto's, aan de man te geven. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw hieraan gevolg zal geven.
Beslissing
De rechtbank:
* ontzet de vader, [de man], van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 1999 te [geboorteplaats minderjarige A], en
- [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 2001 te [geboorteplaats minderjarige B];
* verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken aan de
Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot 1 april 2012 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zich uit te laten omtrent de voortgang van de procedure;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
* houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, M. Rootring en A. Zonneveld, kinderrechters, bijgestaan door mr. G. Kolkman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2011.