ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/18267 & 11/18269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot medische situatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had een verzoek ingediend omdat hij geen medisch onderzoek was aangeboden voordat hij werd gehoord over zijn herhaalde asielaanvraag. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of verzoeker nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die de afwijzing van zijn aanvraag konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn medische situatie na de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag was verslechterd. De voorzieningenrechter verwierp het beroep van verzoeker op artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toetsing van het bestreden besluit rechtvaardigden. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in asielprocedures en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 11/18267 (beroep) en AWB 11/18269 (voorlopige voorziening), V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[naam ], verzoeker,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Dordrecht,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bosch, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2011 afwijzend beslist op de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 27 mei 2011 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 27 mei 2011 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 12 september 2011 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen K.P. Woo, tolk.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 (van de Awb) de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.2. het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Daartoe heeft verweerder overwogen dat verzoeker reeds eerder een asielaanvraag heeft ingediend, die bij besluit van 18 augustus 2009 is afgewezen. Aan de onderhavige aanvraag heeft verzoeker volgens verweerder geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd.
2.3. de gronden van het verzoek en beroep
Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft verzoeker ten onrechte geen medisch onderzoek aangeboden, terwijl verzoeker zich op medische problemen beroept. Dit is in strijd met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). Er zit een stuk in het dossier waaruit blijkt dat verzoeker medicijnen tegen diabetes en een ernstige depressie nodig heeft. Onder verwijzing naar de uitspraak van 10 februari 2011 (LJN BP5112) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) stelt verzoeker zich op het standpunt dat het bestreden besluit reeds hierom moet worden vernietigd. Verzoeker verwijst naar verschillende uitspraken van andere nevenzittingsplaatsen van deze rechtbank ter onderbouwing van zijn standpunt dat ook bij een herhaalde aanvraag een medisch onderzoek aangeboden moet worden. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat uit deze uitspraken volgt dat eerst moet worden beoordeeld of de juiste procedure is gevolgd en pas daarna of sprake of van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.4. het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie een eerdere aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. In deze situatie geldt voor de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2009 (LJN BK5473), het volgende toetsingskader.
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
Ook indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing, moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts in geval van bijzondere feiten of omstandigheden kan noodzaak bestaan deze regels niet tegen te werpen. In dat geval kan het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en een voor de desbetreffende vreemdeling relevante wijziging van het recht, worden getoetst door de bestuursrechter, voor zover deze feiten en omstandigheden daartoe nopen. Dat betekent niet dat bij de beoordeling of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden ter toetsing staat of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de desbetreffende vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aan die toetsing van het standpunt van verweerder komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de feiten en omstandigheden die de desbetreffende vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en het bepaalde in artikel 13 van het EVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
2.4.2. Uit hetgeen onder 2.4.1 is overwogen volgt dat de voorzieningenrechter allereerst moet beoordelen of verzoeker aan de onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en dat de voorzieningenrechter slechts indien en voor zover dat het geval is, kan toetsen of het bestreden besluit op procedureel juiste wijze tot stand is gekomen. De verwijzing van verzoeker naar uitspraken over herhaalde asielaanvragen waarin de rechter zonder voorafgaande beoordeling of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft getoetst of verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb 2000 kan verzoeker dan ook niet baten. De uitspraak van 10 februari 2011 van de Afdeling heeft geen betrekking op een herhaalde asielaanvraag.
2.4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat er afgezien van de medische aspecten van de zaak geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De voorzieningenrechter ziet geen reden om hier ambtshalve anders over te oordelen, nu het asielrelaas van verzoeker niet afwijkt van het relaas dat reeds door verweerder is beoordeeld en ongeloofwaardig is bevonden en verzoeker de onderhavige aanvraag niet heeft onderbouwd met documenten waarvan de authenticiteit kan worden vastgesteld.
2.4.4. Over de medische situatie van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Tijdens het gehoor op 26 april 2011 heeft verzoeker verklaard dat hij tijdens zijn eerste asielprocedure ook al aan suikerziekte leed, maar dat deze ziekte toen nog niet ernstig was. Met deze verklaring heeft verzoeker niet aangetoond dat zijn medische situatie na de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag zodanig is verslechterd dat dit een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid oplevert. Verzoeker heeft zijn stelling tijdens het gehoor van 26 april 2011 dat hij dood gaat als hij een maand geen insuline spuit niet onderbouwd met een medische verklaring of ander bewijs. Voorts heeft verzoeker geen begin van bewijs geleverd dat de medicijnen die hij in Nederland gebruikt voor zijn suikerziekte of vergelijkbare alternatieven in China niet beschikbaar zijn. Gelet hierop kan de suikerziekte van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in de onder 2.4.1. beschreven rechtspraak van de Afdeling.
Tijdens het gehoor op 26 april 2011 heeft verzoeker een verklaring van 28 december 2010 overgelegd waarin is vermeld dat hij na ontslag uit het ziekenhuis veertien dagen geobserveerd dient te worden vanwege suïciderisico. Naar ter zitting is gebleken, beschikt geen van beide partijen over (een kopie van dit) document. Wat hiervan zij, de in de verklaring genoemde termijn van veertien dagen was ten tijde van de indiening van de onderhavige aanvraag op 14 april 2011 ruimschoots verstreken. Verzoeker heeft geen poging tot zelfdoding gedaan en hij heeft ook geen medische verklaring of ander bewijs overgelegd waaruit blijkt dat het risico van een poging tot zelfdoding nog steeds reëel is. Voorts heeft verzoeker geen begin van bewijs geleverd dat het medicijn of de medicijnen hij in Nederland gebruikt voor zijn psychische klachten of vergelijkbare alternatieven in China niet beschikbaar is of zijn. Gelet hierop kunnen de psychische problemen van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in de onder 2.4.1. beschreven rechtspraak van de Afdeling. De voorzieningenrechter volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat verzoeker niet heeft voldaan aan de in het kader van een herhaalde asielaanvraag op hem rustende bewijslast om het bestaan van nieuw gebleken feiten of omstandigheden aan te tonen.
2.4.5. De voorzieningenrechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan toetsen. Het beroep van verzoeker op artikel 3.109, vijfde lid, van de Vb 2000 moet dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
2.4.6. In het licht van bovenstaande overwegingen kan nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep van verzoeker.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
2.4.7. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op het beroep van verzoeker, is geen sprake meer van een met het verzoek om voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.4.8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.4.9. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep (procedurenummer AWB 11/18267) ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 11/18269) af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.