ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2744
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot beëindiging opvang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Moldavische asielzoeker, had verzocht om versnelde behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) had aangekondigd zijn opvang te beëindigen op 27 september 2011, terwijl de zitting voor de voorlopige voorziening pas op 11 oktober 2011 was gepland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beëindiging van de opvang van verzoeker zou plaatsvinden voordat er een beslissing op zijn beroepschrift was genomen.
De rechter heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, met name artikel 5, eerste lid, sub b, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), besproken. Hij merkte op dat de wijziging van dit artikel in de Staatscourant van 12 september 2006 geen inhoudelijke wijziging beoogde, maar dat de weglating van haakjes rond het woord 'hoger' in de huidige tekst een kennelijke verschrijving leek te zijn. Dit leidde tot de conclusie dat het recht van het COA om de opvang van verzoeker te beëindigen niet voortvloeide uit de genoemde regeling.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten met behoud van opvang zwaarder woog dan het belang van de verweerder bij handhaving van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het verweerder verboden was verzoeker uit te zetten totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening was beslist. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.