ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2413
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen verstekvonnis inzake schadevergoeding na mishandeling
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 11 augustus 2010, waarin gedaagde, wonende te [woonplaats], was veroordeeld tot schadevergoeding na een mishandeling die plaatsvond in de nacht van 4 op 5 oktober 2004. Gedaagde was eerder strafrechtelijk veroordeeld voor poging doodslag en openlijk geweld in vereniging, en was hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van eiser, die € 5.890,10 bedroeg. De procedure begon met een verzetdagvaarding op 18 oktober 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 8 december 2010. Tijdens de comparitie op 30 maart 2011 zijn de relevante stukken besproken, waaronder een stuitingsbrief van de advocaat van eiser van 20 maart 2006, die de verjaring van de vordering zou hebben gestuit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. Gedaagde betoogde dat de vordering van eiser was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de stuitingsbrief aan de eisen voldeed en dat de verjaring was gestuit. De rechtbank concludeerde dat de brief, hoewel niet door gedaagde ontvangen, zijn werking had gehad, omdat het niet ontvangen van de brief een omstandigheid was die gedaagde zelf betrof. De rechtbank oordeelde verder dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade van eiser, maar dat de hoogte van de schade en het causaal verband in een schadestaatprocedure aan de orde moesten komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het eerdere vonnis van 11 augustus 2010 bekrachtigd. Gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die op € 678,- werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.J. van der Helm op 8 juni 2011.