beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 137799 / HA RK 00-258
Beschikking van 6 september 2011
[verzoeker],
(verder te noemen: [verzoeker]),
wonende te [woonplaats],
tevens in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
- [kind van verzoeker],
- [kind van verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. J. Wattilete te Amsterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, gedateerd 5 april 2000;
- aanvullingen op, c.q. nadere stukken met betrekking tot het verzoekschrift, gedateerd 9 juli 2003, 28 februari 2005, 15 mei 2006, 14 maart 2007, 29 februari 2008, 15 juli 2009, 9 november 2009 en 10 maart 2010;
- reacties van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder te noemen: de IND) van 23 mei 2000, 27 maart 2001, 30 oktober 2001, 7 november 2002, 14 augustus 2003, 4 oktober 2005, 11 juli 2006, 11 juli 2007, 18 juni 2008 en 3 september 2009;
- de mondelinge behandelingen op 2 februari 2006 (enkelvoudig) en op 11 maart 2010 (meervoudig).
1.2.De eerste mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 2 februari 2006. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Wattilete en van de heer [A], tolk. Namens de IND is mr. Cappon verschenen. De tweede mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 11 maart 2010. [verzoeker] is wederom verschenen, vergezeld van mr. Wattilete en van mevrouw [B] als tolk. Verder zijn de beide kinderen van [verzoeker] verschenen alsmede [vader van verzoeker] met echtgenote [C]. Namens de IND is mr. Cappon verschenen.
2.1.[verzoeker] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij vanaf 22 februari 1979 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat zijn beide kinderen vanaf hun geboorte in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
2.2.Hij stelt daartoe dat hij is erkend door [vader van verzoeker], die op 22 februari 1979 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De erkenning volgt volgens hem uit het feit dat [vader van verzoeker] in de geboorteakte als zijn vader staat genoteerd en dat hij de achternaam [achternaam] draagt. Voorts blijkt de erkenning volgens [verzoeker] uit een "afschrift van akte van erkenning van een kind" afgegeven op 5 april 2006 door [D], hoofd van de afdeling administratie, namens het hoofd van het kantoor bevolking, gezinsplanning en burgerlijke stand van het regentschap Maluku Tengah.
3.Het standpunt van de IND
De IND komt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, aangezien [verzoeker] niet is geboren als wettig kind van [vader van verzoeker] en/of niet is gebleken van een rechtsgeldige erkenning van [verzoeker] door [vader van verzoeker]. Er is volgens de IND geen sprake van een familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [vader van verzoeker]. [verzoeker] heeft daarom niet gedeeld in de naturalisatie van [vader van verzoeker]. De kinderen van [verzoeker] ontlenen derhalve niet de Nederlandse nationaliteit aan hun vader.
4.1.De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoekschrift uit van de volgende feiten.
4.2.[verzoeker] is op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] geboren als zoon van [moeder van verzoeker].
[vader van verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats]. Op 16 oktober 1978 heeft hij een verzoek tot naturalisatie ingediend. Het verzoek is niet gedaan ten behoeve van een minderjarig kind. Bij ministerieel besluit van 22 februari 1979 verkreeg [vader van verzoeker] door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Door deze vrijwillige verkrijging van de Nederlandse nationaliteit verloor hij de Indonesische nationaliteit. Op 3 oktober 1978 is [vader van verzoeker] in het huwelijk getreden met [C]. Bij ministerieel besluit van 3 juni 1977 verkreeg zij door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Bij koninklijk besluit van 2 februari 1979 is haar geslachtsnaam gewijzigd in "[C]".
5.1.Na de eerste mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de akte van erkenning te achterhalen, waaruit blijkt dat hij is erkend door [vader van verzoeker], zijn biologische vader. Bij brief van 15 mei 2006 heeft mr. Wattilete de hiervoor onder 2.2 bedoelde "afschrift van akte van erkenning van een kind" aan de rechtbank en aan de IND toegezonden. Deze op 5 april 2006 opgemaakte akte wijkt echter inhoudelijk sterk af van de eerder door [verzoeker] bij zijn verzoekschrift overgelegde geboorteakte. In de geboorteakte staat vermeld dat [verzoeker] een wettig kind is van [C] en [vader van verzoeker], terwijl in de "akte van erkenning" wordt vermeld dat uit het register omtrent geboorten in Masohi blijkt dat op 18 april 1972 door [vader van verzoeker] als vader en [moeder van verzoeker] als moeder, aangifte is gedaan van de geboorte van [verzoeker]. Uit het register blijkt, aldus de akte, dat [vader van verzoeker] heeft verklaard dat hij inderdaad de verwekker is en dat hij daarom [verzoeker] als zijn kind erkent. De moeder, [moeder van verzoeker] is uitdrukkelijk akkoord gegaan met de erkenning. Zij verklaarde dat [vader van verzoeker] inderdaad de verwekker is van [verzoeker], aldus de akte.
5.3.Nu beide akten inhoudelijk tegenstrijdig zijn, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank grote twijfel over de afstamming van [verzoeker]. Wel blijkt uit de geboorteakte van [verzoeker] dat hij bij de geboorteaangifte de geslachtsnaam [achternaam] verkreeg. Ten tijde van de geboorte van [verzoeker] was van toepassing de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 december 1892. Voor de vaststelling van de nationaliteit van [verzoeker] is het, gelet op de bepalingen van genoemde wet, van belang dat komt vast te staan of er al dan niet sprake is van een erkenning door de biologische vader van [verzoeker]. De rechtbank heeft daarom, gelet op de onduidelijkheid met betrekking tot de afstamming van [verzoeker], de zaak wederom pro forma aangehouden, thans met de opdracht aan [verzoeker] zorg te dragen voor een DNA-rapport waaruit dient te blijken dat [vader van verzoeker] zijn biologische vader is.
5.4.Na de laatste mondelinge behandeling heeft de rechtbank, ondanks verzonden herinneringen gedateerd 9 augustus 2010, 28 januari 2011 en 13 mei 2011, niets meer van verzoeker vernomen. In de laatste herinnering is medegedeeld dat de rechtbank ervan uit gaat dat het DNA-rapport niet meer komt en er een beschikking gegeven kan worden, indien binnen twee maanden geen reactie is ontvangen.
5.5.Nu niet is komen vast te staan dat [verzoeker] tijdens zijn minderjarigheid door zijn vader is erkend dient het verzoek, ook ten aanzien van de kinderen van [verzoeker], te worden afgewezen.
5.6.Deze beschikking is mede gegeven door mr. Weiss in plaats van mr. Van den Steenhoven, omdat laatstgenoemde inmiddels geen rechter meer is.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.F. Dam, E. Kouwenhoven en E. Weiss en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011.