beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rekestnummer: 388261 / HA RK 11-113
Beschikking van 25 augustus 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] NATURAL PRODUCTS B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. E. Verweij te Alphen aan den Rijn,
OJIBWA DEROECK B.V.B.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Moerzeke (België),
verweerster,
advocaat mr. G.P. Lobé te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met "[verzoekster]" en "Ojibwa".
1.De procedure
1.1.[verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 23 februari 2011 het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de EEX-verordening, ingesteld tegen een door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verleend verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland.
1.2.Ojibwa heeft op 6 april 2011 een verweerschrift ingediend.
1.3.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2011. Namens [verzoekster] is de heer [A] verschenen, vergezeld van mr. Verweij. Namens Ojibwa is mr. J.A. Visser, advocaat te Rotterdam, verschenen.
2.De feiten
2.1.Partijen hebben in Nederland en in België geprocedeerd over de vorderingen van [verzoekster] op Ojibwa wegens door [verzoekster] gestelde inbreuk door Ojibwa op auteursrechten op de Nederlandse vertaling van het Engelstalige boek "Fats that heal, fats that kill".
2.2.De voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg heeft bij vonnis van 1 juli 2003 de vorderingen van [verzoekster] afgewezen. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij tussenarrest van 29 september 2005 het vonnis van 1 juli 2003 vernietigd en Ojibwa bij wege van voorlopige voorziening verboden het (Nederlandstalige) werk met de titel "Heilzame vetten, dodende vetten", alsmede elk ander werk waardoor inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten met betrekking tot de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijke werk, in Nederland en België te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, zulks op straffe van een dwangsom. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is bepaald op drie maanden na de uitspraak. De vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding is afgewezen.
2.3.Bij beschikking van 6 januari 2006 heeft de beslagrechter te Dendermonde bevolen beslag te leggen ten laste van Ojibwa.
2.4.Bij eindarrest van 21 februari 2008 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage Ojibwa bevolen een schriftelijke verklaring aan [verzoekster] over te leggen met een opgave van, kort gezegd, het aantal boeken dat door haar is geproduceerd en verkocht met een lijst van (rechts)personen aan wie is verkocht, onder verbeurte van een dwangsom.
2.5.In de hoofdzaak heeft [verzoekster] gevorderd voor recht te bevestigen dat Ojibwa inbreuk heeft gepleegd op de auteursrechten die [verzoekster] heeft op de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijke werk "Fats that heal, fats that kill", met veroordeling van Ojibwa tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde heeft bij vonnis van 10 oktober 2008 deze vorderingen afgewezen. De tegenvordering van Ojibwa tot het opleggen aan [verzoekster] van een verbod om nog negatieve publiciteit te voeren is toegewezen, onder verbeurte van een dwangsom. Voorts is de dadelijke opheffing van het beslag bevolen en is [verzoekster] veroordeeld in de kosten van het geding.
2.6.Het hof van beroep te Gent heeft bij arrest van 3 mei 2010 het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde van 10 oktober 2008 grotendeels bevestigd, met vervanging van het verbod van negatieve publiciteit door een verbod om Ojibwa slecht te maken, en heeft [verzoekster] veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Ojibwa van € 10.000,-- wegens onrechtmatig beslag.
2.7.De voorzieningenrechter te 's-Gravenhage heeft bij beslissing van 23 december 2010 Ojibwa verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde en het arrest van het hof van beroep te Gent.
2.8.De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 23 december 2010 aan Ojibwa verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde en van het arrest van het hof van beroep te Gent.
3.Het verzoek en het verweer
3.1.[verzoekster] verzoekt het verleende verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland in te trekken. [verzoekster] voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. De Belgische uitspraken staan haaks op het Nederlandse arrest van 29 september 2005, althans hebben zij rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten, waardoor de in België genomen beslissingen onverenigbaar zijn met de in de aangezochte staat (Nederland) gegeven beslissing. Op grond van artikel 34, aanhef en onder 3, van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: de EEX-verordening), wordt een beslissing niet erkend indien de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing. De grondslag van de vordering van [verzoekster], te weten inbreuk op haar auteursrecht door Ojibwa, is door het Nederlandse gerechtshof en het Belgische hof van beroep totaal verschillend beoordeeld. Onder "beslissing" valt elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de benaming. Het doet weinig ter zake of de betrokken beslissingen zijn gegeven in het kader van een kort geding dan wel van een bodemprocedure.
3.2.Ojibwa voert als verweer het volgende aan. Uit het systeem van de Nederlandse wet vloeit voort dat een kort geding in een procedure betreffende intellectuele eigendom een voorlopig karakter heeft. De Nederlandse wet schrijft voor dat in het geval een verzoek om voorlopige maatregelen wordt toegewezen, binnen een door de rechter bepaalde termijn of - bij gebreke daarvan - de wettelijke termijn, de eis in de hoofdzaak ingesteld dient te worden. Het betreft hier een dergelijk geval. De eis in de hoofdzaak is door [verzoekster] ingesteld in België bij de rechtbank in eerste aanleg te Dendermonde. De beslissing in een hoofdzaak kan afwijken van, of tegenstrijdig zijn met, de beslissing in een kortgedingprocedure. De bodemrechter is niet gebonden aan het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter.
4.1.Nu de behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden ten overstaan van de volgens Ojibwa bevoegde bodemrechter, heeft Ojibwa ter zitting haar ten verweer gedane beroep op onbevoegdheid van de voorzieningenrechter ingetrokken.
4.2.Artikel 43, eerste lid, van de EEX-verordening bepaalt dat elke partij een rechtsmiddel kan instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. Het vijfde lid bepaalt dat het rechtsmiddel moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening van de beslissing. Artikel 4 van de Uitvoeringswet EEX-verordening bepaalt vervolgens dat de rechtbank van welke de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beschikt, kennis neemt van het rechtsmiddel als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de EEX-verordening. De beslissingen van de voorzieningenrechter van 23 december 2010 zijn op 25 januari 2011 aan [verzoekster] betekend. Het op 23 februari 2011 door [verzoekster] ingediende verzoekschrift tot intrekking van het verlof tot tenuitvoerlegging is derhalve tijdig ingediend.
4.3.Artikel 45, eerste lid, van de EEX-verordening bepaalt dat de verklaring van uitvoerbaarheid door het gerecht dat oordeelt over het ingestelde rechtsmiddel slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden wordt geweigerd of ingetrokken. [verzoekster] beroept zich op de grond van artikel 34, derde lid (onverenigbaarheid).
4.4.Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het door [verzoekster] gevorderde inbreukverbod jegens Ojibwa bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen. Bij het treffen van een dergelijke voorlopige voorziening dient de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 1019i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een redelijke termijn te bepalen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Heeft de voorzieningenrechter geen termijn gesteld, dan verliest de voorlopige voorziening haar werking door een verklaring als hiervoor bedoeld, wanneer na ten minste 31 dagen geen eis in de hoofdzaak is ingesteld. Hieruit volgt dat de voorlopige voorziening in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom in beginsel een tijdelijke werking heeft.
4.5.Artikel 257 Rv bepaalt dat de beslissing in kort geding geen nadeel mag toebrengen aan het bodemgeschil. Dit houdt in dat de bodemrechter het geschil dient te beslissen zonder zich iets aan te trekken van de voorlopige voorziening. Hieruit volgt dat de beslissing in de bodemzaak kan afwijken van de beslissing in kort geding in dezelfde zaak tussen dezelfde partijen.
4.6.Voor de beoordeling van de onverenigbaarheid van de Belgische en Nederlandse uitspraken moet worden nagegaan of die beslissingen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Uit het voorgaande volgt dat die situatie zich hier niet voordoet, zodat de Belgische uitspraken in de bodemprocedure niet gezien kunnen worden als onverenigbaar met de in Nederland gegeven uitspraken in kort geding.
4.7. [verzoekster] heeft nog verwezen naar een uitspraak van het EG-Hof van Justitie van 6 juni 2002 in de zaak Italian Leather / Weco. In die uitspraak wordt in alinea 41 overwogen dat het weinig ter zake doet of de betrokken beslissingen zijn gegeven in het kader van een kort geding dan wel van een bodemprocedure en dat beslissingen in kort geding, evenals de andere betrokken beslissingen, aan de regels inzake onverenigbaarheid zijn onderworpen. In het arrest wordt vervolgens geconcludeerd dat een buitenlandse beslissing in kort geding waarbij een schuldenaar wordt gelast bepaalde handelingen achterwege te laten, onverenigbaar is met een beslissing in kort geding in de aangezochte staat tussen dezelfde partijen waarbij het treffen van een dergelijke maatregel wordt geweigerd. Die uitspraak heeft dus enkel betrekking op kortgedingvonnissen, waarvan de rechtsgevolgen tegenstrijdig kunnen zijn. In de onderhavige zaak tussen [verzoekster] en Ojibwa staat echter een kortgedingvonnis (voorlopige voorziening) tegenover een vonnis in een bodemzaak, waarbij de uitspraak van de bodemrechter steeds prevaleert.
4.8.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure.
5.De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Ojibwa begroot op € 568,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.