ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2348

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352930 / HA RK 09-627
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nederlands burgerschap en naturalisatie van minderjarige in geval van valse identiteit vader

In deze zaak heeft verzoeker op 10 november 2009 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij sinds 8 september 1998 het Nederlanderschap bezit. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een koninklijk besluit dat op die datum aan zijn vader is verleend. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter geconcludeerd dat het naturalisatiebesluit van de vader geen rechtsgevolg heeft, omdat deze bij naturalisatie gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit. De IND heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, en de officier van justitie heeft zich hierbij aangesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, als minderjarige, op basis van het naturalisatiebesluit van zijn vader recht zou hebben op het Nederlanderschap. Echter, het is onherroepelijk vastgesteld dat de vader bij zijn naturalisatieverzoek een valse identiteit heeft gebruikt, waardoor het besluit geen rechtsgevolg heeft. Dit betekent dat verzoeker nooit het Nederlanderschap heeft verkregen, en er dus ook geen sprake kan zijn van afgeleide verkrijging van het Nederlanderschap door hem.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er onduidelijkheid bestaat over de afstamming van verzoeker, aangezien zijn vader heeft verklaard geen kinderen te hebben. Gezien het feit dat verzoeker op geen andere wijze kan aantonen dat hij het Nederlanderschap bezit, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 augustus 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 352930 / HA RK 09-627
Beschikking van 25 augustus 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J. van Veelen-de Hoop te Rotterdam,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.
1. Het procesverloop
1.1.Verzoeker heeft op 10 november 2009 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij sinds 8 september 1998 het Nederlanderschap bezit. Aanvullingen op, althans nadere bescheiden met betrekking tot, het verzoekschrift zijn ontvangen bij brieven van 4 mei 2010 en 13 juli 2011.
1.2.De Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder te noemen: de IND) heeft bij brief van 1 juni 2011 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.4.Verzoeker en de IND hebben schriftelijk te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoekschrift.
2. De feiten
2.1.Bij koninklijk besluit van 8 september 1998, nummer [nummer], is het Nederlanderschap verleend aan [vader van verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats]. Verzoeker was op dat tijdstip nog minderjarig en deelde van rechtswege in de naturalisatie van de heer [vader van verzoeker].
2.2.Bij brief van 29 mei 2007 heeft de IND aan de raadsman van [vader van verzoeker] bericht dat voormeld koninklijk besluit rechtsgevolg mist aangezien daarin persoonsgegevens zijn opgenomen die [vader van verzoeker] niet identificeren. [vader van verzoeker] is vervolgens een bezwaar- en beroepsprocedure gestart. Bij beslissing van 8 juli 2009 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslissing van de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, waarbij het beroep van [vader van verzoeker] tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, bevestigd. Bij beschikking van 25 februari 2010 heeft deze rechtbank het verzoek van [vader van verzoeker] tot vaststelling van zijn Nederlanderschap afgewezen. De Hoge Raad heeft ten slotte bij uitspraak van 18 maart 2011 het door [vader van verzoeker] ingestelde beroep in cassatie verworpen.
2.3.Bij beschikking van 28 mei 2009 heeft de gemeente Rotterdam verzoeker medegedeeld dat een aantekening werd opgenomen bij de vermelding van zijn nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie, omdat hij, evenals de door hem gestelde vader ([vader van verzoeker]), wordt geacht nooit de Nederlandse nationaliteit te hebben verkregen.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1.Verzoeker stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat hij op 8 september 1998 als minderjarige rechtsgeldig is meegenaturaliseerd met zijn vader, [vader van verzoeker]. Weliswaar heeft zijn vader in 2006 verklaard dat hij een andere naam heeft en dat hij geen kinderen heeft, maar verzoeker blijft er vanuit gaan dat [vader van verzoeker] zijn vader is. Verzoeker heeft zelf nooit gelogen over zijn identiteit en meent dan ook dat hij zijn Nederlanderschap niet heeft verloren. Het naturalisatiebesluit identificeert wellicht zijn vader niet, maar hem wel.
3.2.De IND stelt dat het naturalisatiebesluit van 8 september 1998 geen rechtsgevolg heeft gehad ten aanzien van [vader van verzoeker], zodat er evenmin sprake kan zijn van een afgeleide verkrijging van het Nederlanderschap door kinderen van [vader van verzoeker]. Het verzoek dient daarom volgens de IND te worden afgewezen.
4.De beoordeling
4.1.Ten tijde van de naturalisatie van [vader van verzoeker] op 8 september 1998 was verzoeker minderjarig. Op grond van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) deelde verzoeker als minderjarig niet-Nederlands kind van een vader aan wie het Nederlanderschap is verleend in deze verkrijging. Hierbij is ervan uit gegaan dat verzoeker de zoon is van [vader van verzoeker] en diens echtgenote [moeder van verzoeker].
4.2.Inmiddels is onherroepelijk vast komen te staan dat de zich toen [vader van verzoeker] noemende persoon bij zijn naturalisatieverzoek gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit en dat het naturalisatiebesluit van 8 september 1998 daarom voor hem geen rechtsgevolg heeft. Hij wordt daarom geacht nooit het Nederlanderschap te hebben verkregen. Dit heeft tot gevolg dat evenmin sprake kan zijn van een afgeleide verkrijging van het Nederlanderschap door kinderen van deze persoon. Hieraan doet niet af dat verzoeker, zoals hij zelf stelt, nimmer heeft gelogen over zijn identiteit.
4.3.Afgezien van het bovenstaande bestaat er inmiddels onduidelijkheid over de afstamming van verzoeker, nu [vader van verzoeker] heeft verklaard geen kinderen te hebben.
4.4.Nu voorts niet is gebleken dat verzoeker op enige andere dan de gestelde wijze in het bezit kan zijn gekomen van de Nederlandse nationaliteit, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.