ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2338

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379660 / HA RK 10-617
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap en staatloosheid in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft verzoekster, mede namens haar minderjarige dochter, de rechtbank verzocht vast te stellen dat zij en haar dochter de Nederlandse nationaliteit nimmer hebben verloren. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die had geconcludeerd tot intrekking van het Nederlanderschap van verzoekster, wat zou leiden tot staatloosheid voor zowel verzoekster als haar dochter. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de brief van de Ghanese Ambassade waarin werd bevestigd dat verzoekster haar Ghanese nationaliteit had afstand gedaan op 5 mei 2004.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het Nederlanderschap van verzoekster en haar dochter geen rechtsgevolg had, omdat dit hen in staatloosheid zou brengen. Artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap stelt dat verlies van het Nederlanderschap niet kan plaatsvinden indien dit tot staatloosheid leidt. De rechtbank concludeerde dat verzoekster haar Nederlandse nationaliteit, verkregen bij koninklijk besluit van 29 november 2002, niet had verloren en dat haar dochter ook in het bezit bleef van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft het primaire verzoek van verzoekster toegewezen en vastgesteld dat zij en haar dochter vanaf 29 november 2002 in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 379660 / HA RK 10-617
Beschikking van 18 augustus 2011
in de zaak van:
[verzoekster],
mede namens haar minderjarige dochter
[kind van verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. C.J. van Woerden te Den Haag,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1. Het procesverloop
1.1.Verzoekster heeft op 5 november 2011 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij en haar dochter (verder te noemen: [kind van verzoekster]) de Nederlandse nationaliteit nimmer hebben verloren en derhalve in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Subsidiair verzoekt zij vast te stellen dat zij en [kind van verzoekster] de Nederlandse nationaliteit bezitten vanaf 5 mei 2004 en meer subsidiair vanaf 7 december 2007. Aanvullingen op, althans nadere bescheiden met betrekking tot, het verzoekschrift zijn ontvangen bij brieven van 5 november 2010, 25 april 2011 en 20 juli 2011.
1.2.De IND heeft bij brief van 12 juli 2011 geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.4.Mr. Van Woerden heeft bij brief van 20 juli 2011 aangegeven dat verzoekster geen afstand doet van een mondelinge behandeling omdat mogelijk de rechtbank nog een vraag of vragen heeft. De rechtbank acht zich echter voldoende voorgelicht en heeft geen vraag of vragen meer voor verzoekster. Gelet op het bepaalde in artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zal de rechtbank geen mondelinge behandeling bepalen.
2. De feiten
2.1.Verzoekster is op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] (Ghana) geboren. De rechtbank gaat er, evenals de IND, vanuit dat verzoekster bij haar geboorte de Ghanese nationaliteit verkreeg. [kind van verzoekster] is op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] geboren als natuurlijk kind van verzoekster.
2.2.Bij koninklijk besluit van 29 november 2002 is aan verzoekster het Nederlanderschap verleend. Aangezien aan [kind van verzoekster] op die datum verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan, verkreeg zij op grond van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder te noemen: RWN) eveneens de Nederlandse nationaliteit.
2.3.Verzoekster is herhaaldelijk bericht dat zij afstand diende te doen van haar oorspronkelijke Ghanese nationaliteit. Daarbij is zij in de gelegenheid gesteld om een originele gelegaliseerde verklaring van de Ghanese autoriteiten over te leggen, waaruit blijkt dat zij afstand heeft gedaan van de Ghanese nationaliteit. Nadat verzoekster daarmee telkens in verzuim was gebleven, is haar bij brief van 5 februari 2007 bericht dat haar Nederlanderschap is ingetrokken en dat als gevolg van deze intrekking [kind van verzoekster] haar Nederlanderschap eveneens heeft verloren. Deze beslissing was gebaseerd op de artikelen 15, eerste lid aanhef en onder d, en 16, eerste lid aanhef en onder d, RWN.
2.4.In een brief van 17 maart 2011 van de Ghanese Ambassade te Den Haag wordt aan mr. Van Woerden het volgende medegedeeld: "[verzoekster] renounced her Ghanaian citizenship and she received a Declaration of Renunciation of Ghanaian Citizenship Certificate duly registered and signed bij the Honourable Minister of the Interior on 5th May, 2004." De handtekening onder deze brief is door de minister van Buitenlandse Zaken gezien voor legalisatie.
3. De beoordeling
3.1.De rechtbank is van oordeel dat verzoekster met overlegging van voormelde brief van 17 maart 2011 van de Ghanese Ambassade heeft aangetoond dat zij afstand heeft gedaan van haar Ghanese nationaliteit en die nationaliteit op 5 mei 2004 daadwerkelijk heeft verloren. De intrekking van het Nederlanderschap van verzoekster en [kind van verzoekster] zou voor hen dus tot staatloosheid leiden.
3.2.Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat, met uitzondering van het geval bedoeld in het eerste lid (verlies wegens fraude), geen verlies van het Nederlanderschap plaatsvindt indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn. Dit betekent dat de beslissing van 5 februari 2007 tot intrekking van het Nederlanderschap van verzoekster geen rechtsgevolg heeft gehad. Verzoekster heeft derhalve haar bij koninklijk besluit van 29 november 2002 verkregen Nederlandse nationaliteit niet verloren. Dit heeft tot gevolg dat ook [kind van verzoekster] nog in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het primaire verzoek dient derhalve te worden toegewezen.
4.De beslissing
De rechtbank stelt vast dat verzoekster en [kind van verzoekster] vanaf 29 november 2002 in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.