ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2334
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.A. Koppen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige op basis van postnatale erkenning en gerechtelijk bewijs van vaderschap
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben verzoekers, de vrouw en de man, in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kind, een verzoek ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige. De rechtbank heeft op 27 juni 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder zaaknummer 390298 - HA RK 11-171 viel. De kern van het verzoek was dat de minderjarige, geboren op 22 mei 2007, door de man was erkend, maar dat de man ten tijde van de erkenning nog niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek, omdat de erkenning door de man niet voldeed aan de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De IND had eerder geconcludeerd dat de minderjarige niet het Nederlanderschap kon verkrijgen op basis van artikel 4 lid 1 RWN, maar mogelijk wel op basis van artikel 11 lid 4 RWN of door mee-naturalisatie met de moeder. De rechtbank heeft in haar beschikking verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap gelijkgesteld kan worden met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Echter, omdat de man ten tijde van de erkenning geen Nederlandse nationaliteit had, kon het verzoek niet worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige afgewezen en de zaak voor het subsidiaire verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verwezen naar de sector familie en jeugd.