ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2066

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1044876/11-7000
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J.M. Wouterse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding bij beëindiging dienstverband bij internationale organisatie met immuniteit van jurisdictie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde, het Iran-United States Claims Tribunal. Eiseres, die in dienst was van gedaagde, vorderde een schadevergoeding van € 280.955,30 na de beëindiging van haar dienstverband per 31 augustus 2010. De beëindiging was het gevolg van budgettaire redenen, zoals medegedeeld in een brief van 10 juni 2010. Eiseres was van mening dat de gevolgen van de beëindiging voor haar te ernstig waren in vergelijking met de belangen van gedaagde bij de opzegging. Gedaagde heeft echter de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter ingeroepen, wat door eiseres werd bestreden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het geschil onder de immuniteit van jurisdictie valt die internationale organisaties genieten. Dit betreft een functionele immuniteit, wat betekent dat de rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de procedure die eiseres had kunnen volgen bij de negen arbiters van gedaagde voldoende rechtsbescherming biedt, en dat er geen reden is om een uitzondering te maken op de immuniteit.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en eiseres veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 800,00. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de immuniteit van internationale organisaties en de rechtsbescherming van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton locatie 's-Gravenhage
IM
Rolnummer: 1044876/11-7000
Datum: 24 augustus 2011
Vonnis in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek;
tegen
het Iran-United States Claims Tribunal,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.G. den Outer-Kroon.
Procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd:
- de dagvaarding van 25 februari 2011 met aangehechte bescheiden;
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid d.d. 4 mei 2011 met aangehechte bescheiden;
- de conclusie van antwoord in het incident d.d. 1 juni 2011.
Feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende dan wel niet langer betwist en ten dele gestaafd door overgelegde niet bestreden bescheiden staat - voorzover thans van
belang - het volgende vast:
1.1 [eiseres], geboren op [geboortedatum], is op 23 augustus 1982 in dienst getreden van gedaagde, een internationale organisatie met rechtspersoonlijkheid.
Op de arbeidsovereenkomst zijn de Staff Rules van toepassing.
1.2 In de briefwisseling tussen de Nederlandse regering en de president van gedaagde in september 1990 is onder meer vastgelegd in artikel 3:
"Subject to the provisions of Article 4 the Tribunal, within the scope of the performance of its tasks, shall enjoy in the Netherlands immunity from jurisdiction and execution,..... ".
1.3 Het Tribunal bestaat uit negen arbiters, drie per land en drie benoemd door de zes tezamen.
Naast deze negen arbiters zijn er thans circa veertig werknemers werkzaam verantwoordelijk aan de Secretaris-Generaal.
1.4 Gedaagde heeft eiseres per brief van 10 juni 2010 bericht dat besloten is haar positie van [positie] op te heffen vanwege budgettaire redenen aan het einde op 31 augustus 2010 van haar lopende arbeidsovereenkomst.
Vordering
2. Eiseres heeft zich neergelegd bij de beëindiging van het dienstverband maar is van mening dat gelet op alle omstandigheden van het geval de gevolgen van de beëindiging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van gedaagde bij de opzegging. Eiseres vordert de veroordeling van gedaagde tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 280.955,30 alsmede een vergoeding voor openstaande vakantiedagen, wettelijke rente en (buiten)gerechtelijke kosten.
Verweer
3. Gedaagde heeft zich bij incidentele conclusie beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Eiseres heeft dat verweer bestreden.
Beoordeling
4.1 Bij immuniteit van jurisdictie van een internationale organisatie gaat het om een zogenaamde functionele immuniteit.
4.2 Hoe alledaags de administratieve werkzaamheden, die eiseres voor gedaagde verrichtte, ook waren, het gaat om werkzaamheden noodzakelijk voor de vervulling van de taak van gedaagde.
Het niet toekennen van de door eiseres verlangde schadevergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst houdt onmiddellijk verband met de vervulling van de aan gedaagde opgedragen taken (H.R. 23 oktober 2009, N.J. 2009, 527 met conclusie van A.G. mr. Strikwerda).
4.3 Eiseres heeft niet bestreden dat op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde Staff Rules het arbeidsgeschil voorgelegd kon worden aan de negen arbiters van gedaagde.
Onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat deze procedure geen aan artikel 6 EVRM vergelijkbare bescherming biedt (H.R. 20 december 1985, N.J. 1986, 438).
Niet kan dan geoordeeld worden dat een uitzondering gemaakt moet worden op deze immuniteit.
4.4 Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de kantonrechter niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Eiseres dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden tot betaling van de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
5.1 Verklaart zich onbevoegd van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
5.2 Veroordeelt eiseres in de kosten van het geding tot deze uitspraak aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 800,00 wegens salaris van de gemachtigde van gedaagde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.J.M. Wouterse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2011.