ECLI:NL:RBSGR:2011:BT1664

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/28138
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om schorsing van een terugkeerbesluit in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Chinese nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een terugkeerbesluit dat op 29 augustus 2011 door de Minister voor Immigratie en Asiel was uitgevaardigd. Dit besluit hield in dat verzoekster Nederland onmiddellijk diende te verlaten, omdat zij voorafgaand aan haar binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf had gehad. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster tijdens een gehoor had verklaard niet terug te willen naar China en niet uit Nederland te willen vertrekken. Dit leidde tot de conclusie dat de Minister in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn geen termijn voor vrijwillig vertrek had hoeven toekennen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen redelijke kans van slagen had met haar bezwaar, omdat zij niet had aangetoond dat haar belangen geschaad waren door het ontbreken van een termijn voor vrijwillig vertrek. De rechter heeft het verzoek om schorsing van het terugkeerbesluit afgewezen, met de overweging dat de wetgeving en richtlijnen op het gebied van vreemdelingenrecht correct waren toegepast. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om hun intenties duidelijk te maken en de gevolgen van hun verklaringen in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 11/28138
V-nummer: […]
Inzake: […], verzoekster,
gemachtigde mr. W.L.C. Rijk, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. D.S. Asarfi.
I Procesverloop
1 Verzoekster stelt te zijn geboren op […] en de Chinese nationaliteit te bezitten. Op 29 augustus 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan verzoekster uitgereikt. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 30 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
2 Tevens heeft verzoekster op 30 augustus 2011 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt het terugkeerbesluit te schorsen, totdat op het bezwaar tegen het terugkeerbesluit is beslist.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 september 2011. Ter zitting is verschenen verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen P.N. Kuiper, tolk in de taal Mandarijn.
II Overwegingen
Het wettelijk kader
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. In dit geval stellen de lidstaten de betrokken onderdanen van derde landen in kennis van de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek.
1.4 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.
1.5 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) indien er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
1.6 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft de bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
1.7 Ingevolge artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 dient de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad, in afwijking van het eerste lid, Nederland onmiddellijk te verlaten.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
2.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster, anders dan verweerder betoogt, belang bij een beoordeling van haar verzoek om schorsing van het aan haar uitgereikte terugkeerbesluit. Indien aan verzoekster, ongeacht of zij vrijwillig wil vertrekken een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegund, zoals verzoekster betoogt, kan de omstandigheid dat het terugkeerbesluit geen termijn bevat voor vrijwillig vertrek van invloed zijn op de rechtmatigheid van de bewaring. Dit volgt uit de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Aangezien verzoekster zich thans in bewaring bevindt is dit belang spoedeisend.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat nog geen implementatie van de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn naar nationaal recht heeft plaatsgevonden, terwijl de implemen¬tatietermijn reeds is verstreken, zodat aan verzoekster vanaf 25 december 2010 een recht¬streeks beroep op de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn toekomt, mits deze onvoor¬waardelijk en voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd. De artikelen 3, vierde lid, en 7 van de Terugkeerrichtlijn voldoen aan deze criteria.
2.3 Naar ter zitting door verweerder, onder verwijzing naar het proces-verbaal van gehoor op grond van artikel 59 van de Vw 2000, onweersproken is aangevoerd heeft verzoekster vóór het uitreiken van het terugkeerbesluit uitdrukkelijk verklaard dat zij niet terug wil naar China. Volgens verweerder heeft verzoekster dan ook geen belang bij het gunnen van een termijn voor vrijwillig vertrek, zodat haar die termijn in het terugkeerbesluit terecht is onthouden en dit besluit derhalve rechtmatig is.
Uit de bewoordingen van artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat uitgangspunt is dat in het terugkeerbesluit een passende termijn van zeven tot dertig dagen wordt vastgesteld, tenzij in de nationale wetgeving is bepaald dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. Uit artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 59, derde lid, en artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 volgt, dat de vreemdeling die voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad Nederland onmiddellijk dient te verlaten en in bewaring kan worden gesteld, tenzij hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van een richtlijnconforme interpretatie in deze bepalingen, in onderling verband bezien, een wettelijke grondslag worden gevonden voor het alleen op aanvraag van de illegale vreemdeling toekennen van een passende termijn voor vrijwillig vertrek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Terugkeer¬richtlijn.
Nu verzoekster, naar ook blijkt uit het proces-verbaal van gehoor op grond van artikel 59 van de Vw 2000, vóór het uitreiken van het terugkeerbesluit uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet terug wil naar haar land van herkomst en niet uit Nederland wil vertrekken, heeft verweerder in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn grond gezien om een termijn voor vrijwillig vertrek achterwege te laten. Nu verzoekster ook in het vertrekgesprek op 5 september 2011 te kennen heeft gegeven in Nederland te willen blijven en zij ter zitting van de voorzieningenrechter van dit standpunt niet is teruggekomen en verweerder aan de beslissing op bezwaar alsnog deze aspecten aan het niet gunnen van een termijn voor vrijwillig vertrek ten grondslag kan leggen, heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Voor het geval verweerder verzoekster niet in kennis heeft gesteld van de mogelijkheid tot indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, derde volzin, van de Terugkeerrichtlijn, merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster, gelet op haar uitdrukkelijke verklaring Nederland niet te willen laten waarvan zij tijdens het vertrekgesprek en ter zitting van de voorzieningenrechter niet is teruggekomen, hierdoor niet in haar belangen is geschaad.
2.4 Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
2.5 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
recht doende:
wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: