Parketnummers 09/754076-08 en 09/754055-11 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 12 september 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/754076-08:
hij op of omstreeks 5 maart 1993 te Paramaribo (Suriname) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade een persoon, genaamd [X], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, meermalen, althans eenmaal met een (vuist)vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van die [X] geschoten (met als gevolg shock door bloedverlies als gevolg van perforatie van de long(en), althans ernstig letsel), tengevolge waarvan die [X] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 maart 1993 te Paramaribo (Suriname) opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een (vuist)vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van die [X] geschoten (met als gevolg shock door bloedverlies als gevolg van perforatie van de long(en), althans ernstig letsel), tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden, welke vorenomschreven doodslag (al dan niet) werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/754055-11:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 september 2010 te Den Haag en/of Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
-een arbeidsovereenkomst en/of
-een begeleidende brief bij voornoemde arbeidsovereenkomst d.d. 20 augustus 2011,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of laten opmaken/vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
- in die arbeidsovereenkomst (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen/ingevuld en/of laten opnemen/invullen dat hij, verdachte, in dienst was van [consultancy] te 's-Gravenhage en/of een dienstverband had voor de periode van 1 oktober 2010 t/m 30 september 2011 en/of in de functie van projectmanager ICT en/of voor 40 uur per week en/of tegen een brutoloon van 80 euro per uur en/of dat geschrift ondertekend met zijn/hun eigen handtekening(en) en/of zijn/hun eigen para(a)f(en) en/of voorzien van de naam van werkgever [A] en/of dat geschrift ondertekend en/of laten ondertekenen met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A] en/of een paraaf die door moest gaan voor de handtekening van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift
- in die begeleidende brief (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen/ingevuld en/of laten opnemen/invullen dat hij, verdachte, van de manager personeelszaken [A] van [consultancy] te 's-Gravenhage een arbeidscontract in tweevoud toegestuurd heeft gekregen en/of hij, verdachte, die exemplaren diende te ondertekenen en paraferen en/of te retourneren en/of dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), in die periode waarop dat/die geschrift(en) betrekking had(den) nimmer een arbeidsovereenkomst heeft/hebben gesloten en/of nimmer een dienstverband, althans het opgegeven dienstverband heeft/hebben gehad bij, althans nimmer de opgegeven (hoeveelheid) werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of nimmer het/de opgegeven aantal(len) uren arbeid heeft/hebben verricht en/of niet een brutoloon van 80 euro per uur heeft/hebben verdiend en/of niet in de (gehele) opgegeven periode voornoemde werkzaamheden en/of uren arbeid heeft/hebben verricht voor/via/bij [consultancy] te 's-Gravenhage en/of voornoemde [A] niet, althans niet als manager personeelszaken, werkzaam is bij [consultancy] te 's-Gravenhage,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 18 januari 2011 te Den Haag en/of Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, te weten:
-een arbeidsovereenkomst en/of
-een begeleidende brief bij voornoemde arbeidsovereenkomst d.d. 20 augustus 2010,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk voornoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben ingeleverd en/of afgegeven en/of overgedragen en/of verzonden en/of getoond aan [aangever] Advocaten, (ten einde het (fictieve) dienstverband tussen verdachte en [consultancy] te 's-Gravenhage aan te tonen, zulks ten behoeve van het opheffen van het beslag op zijn, verdachtes huis en/of vervolgens langs die weg tot de verkoop van die woning te kunnen overgaan),
en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat, hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- in die arbeidsovereenkomst (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen/ingevuld en/of laten opnemen/invullen dat hij, verdachte, in dienst was van [consultancy] te 's-Gravenhage en/of een dienstverband had voor de periode van 1 oktober 2010 t/m 30 september 2011 en/of in de functie van projectmanager ICT en/of voor 40 uur per week en/of tegen een brutoloon van 80 euro per uur en/of dat geschrift ondertekend met zijn/hun eigen handtekening(en) en/of zijn/hun eigen para(a)f(en) en/of voorzien van de naam van werkgever [A] en/of dat geschrift ondertekend en/of laten ondertekenen met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A] en/of een paraaf die door moest gaan voor de handtekening van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift
- in die begeleidende brief (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen/ingevuld en/of laten opnemen/invullen dat hij, verdachte, van de manager personeelszaken [A] van [consultancy] te 's-Gravenhage een arbeidscontract in tweevoud toegestuurd heeft gekregen en/of hij, verdachte, die exemplaren diende te ondertekenen en paraferen en/of te retourneren en/of dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van di[A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), in die periode waarop dat/die geschrift(en) betrekking had(den) nimmer een dienstverband heeft/hebben gehad bij, althans nimmer de opgegeven (hoeveelheid ) werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of nimmer het/de opgegeven aantal(len) uren arbeid heeft/hebben verricht en/of niet een brutoloon van 80 euro per uur heeft/hebben verdiend en/of niet in de (gehele) opgegeven periode voornoemde werkzaamheden en/of uren arbeid heeft/hebben verricht voor/via/bij [consultancy] te 's-Gravenhage en/of voornoemde [A] niet althans niet als manager personeelszaken, werkzaam is bij [consultancy] te 's-Gravenhage;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Dagvaarding met parketnummer 09/754076-08
Voorgeschiedenis
Op 5 maart 1993 is [X] in Paramaribo (Suriname) door schoten uit een vuurwapen om het leven gekomen. Diezelfde nacht werd zijn zoon, verdachte, aangehouden op verdenking van moord danwel doodslag op [X]. In afwachting van zijn berechting was hij gedetineerd. Op 23 februari 1994 heeft verdachte tijdens een consult bij de specialist in het Academisch Ziekenhuis kans gezien te ontsnappen en hij is vervolgens naar Nederland gevlucht. Op 24 maart 1994 is verdachte in Suriname door de kantonrechter in het Tweede Kanton veroordeeld wegens gekwalificeerde doodslag op [X] tot een gevangenisstraf van 16 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Verdachte zou zich in de zomer van 1994 hebben gemeld bij het politiebureau Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage. Aldaar zou aan hem zijn medegedeeld dat in Nederland geen sprake was van strafvervolging, omdat een rechtshulpverzoek ontbrak.
Bij de politie zijn hieromtrent nasporingen gedaan, maar een eventueel in 1994 opgemaakte mutatie blijkt niet meer te achterhalen, omdat de processen-verbaal en mutaties uit het bedrijfsprocessensysteem Blueview na vijf jaar worden geschoond en na nog eens vijf jaar definitief vernietigd.
In 1997 zijn in de Tweede Kamer over deze kwestie vragen gesteld aan de Minister van Justitie, die daarop bij brief van 17 april 1997 zijn ambtgenoot in Suriname heeft geïnformeerd dat verdachte zich in Nederland bevindt. Tevens heeft de Minister van Justitie in die brief aan Suriname verzocht om mee te werken aan de overdracht van strafvervolging tegen verdachte en om toezending van de daarvoor relevante stukken. In juni 1997 heeft de Minister van Justitie stukken ontvangen die betrekking hebben op de zaak. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens op basis van die stukken geconcludeerd dat strafvervolging in Nederland theoretisch tot de mogelijkheden behoorde, maar dat aanvullende stukken van de Surinaamse autoriteiten nodig waren om tot een succesvolle vervolging te kunnen komen. Bij brief van 13 oktober 1997 is aan de Surinaamse autoriteiten om deze aanvullende stukken verzocht. Omdat daarop geen antwoord kwam, is bij brief van 3 maart 1998 nogmaals om de stukken verzocht. De aanvullende stukken zijn echter nimmer ontvangen vanuit Suriname, waardoor het destijds niet tot een overname van de strafvervolging door Nederland is gekomen.
De zaak is vervolgens stil komen te liggen, totdat misdaadverslaggever Peter R. de Vries in oktober 2007 navraag heeft gedaan bij het Ministerie van Justitie en in een televisie-uitzending aandacht aan de zaak heeft besteed.
Op 12 december 2007 hebben de Surinaamse autoriteiten aan Nederland verzocht om strafvervolging tegen verdachte in te stellen, aangezien gebleken was dat verdachte nog steeds in Nederland verblijft en daar een bestaan heeft opgebouwd. De Minister van Justitie heeft hierin bewilligd.
De rechtbank merkt hierbij op dat uitlevering van verdachte aan Suriname niet mogelijk is omdat hij beschikt over de Nederlandse nationaliteit en dat overdracht van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Surinaamse rechter d.d. 24 maart 1994 evenmin mogelijk is, omdat daarvoor geen verdragsbasis aanwezig is.
Geen formele beletselen voor vervolging en berechting
Rechtsmacht
Op grond van artikel 5 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft en de hem ten laste gelegde feiten zowel in Nederland als in Suriname misdrijven zijn.
Geen ne bis in idem
Het feit dat verdachte reeds in Suriname is veroordeeld, vormt geen beletsel om verdachte in Nederland andermaal te vervolgen, omdat verdachte van de hem opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren minder dan één jaar heeft uitgezeten (artikel 68 lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht).
Geen verjaring
Uit artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het recht tot strafvervolging niet is verjaard. Sinds 1 januari 2006 is daarin bepaald dat het recht tot strafvervolging niet verjaard voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, zoals moord en gekwalificeerde doodslag, en dat voor doodslag een verjaringstermijn geldt van twintig jaar.
Van belang hierbij is dat de tot 1 januari 2006 geldende verjaringstermijn van vijftien jaar voor doodslag op die datum nog niet was verstreken.
Nederlands onderzoek
Op 29 april 2008 is het Openbaar Ministerie een onderzoek tegen verdachte gestart, wat op 1 mei 2008 heeft geleid tot zijn aanhouding. Het eerste verhoor van verdachte door de Nederlandse politie heeft plaatsgevonden op 1 mei 2008. Op 3 mei 2008 heeft de officier van justitie in 's-Gravenhage een vordering tot inbewaringstelling ingesteld. De rechter-commissaris heeft de vordering toegewezen op grond van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en dat de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Op 13 mei 2008 is verdachte voor de tweede maal door de Nederlandse politie gehoord. Op 14 mei 2008 heeft de raadkamer van de rechtbank 's-Gravenhage de vordering tot gevangenhouding van verdachte afgewezen, omdat zij geen gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid aanwezig achtte die de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert en ook geen ernstig gevaar voor vlucht aanwezig achtte. Verdachte is vervolgens in vrijheid gesteld in afwachting van zijn berechting.
Het Nederlandse onderzoek naar de toedacht van de dood van [X] werd voortgezet en door de Surinaamse autoriteiten werden aan het Ministerie van Justitie aanvullende kopieën verstrekt van onderdelen van het dossier tegen verdachte. De kopieën omvatten onder andere:
- het verkorte vonnis, de dagvaarding en de zittingslijsten;
- de rapportage van de patholoog-anatoom, prof. dr. M.A. Vrede, van 8 maart 1993;
- lijsten van inbeslaggenomen goederen uit de woning van [X];
- processen-verbaal van bevindingen;
- processen-verbaal van verhoor getuigen;
- processen-verbaal van verhoor verdachte.
In het kader van het vervolgonderzoek zijn diverse rechtshulpverzoeken gedaan.
Op 16 mei 2008 heeft de officier van justitie de Surinaamse autoriteiten verzocht om de verblijfplaats te achterhalen van achttien personen die vermoedelijk als getuige aanvullend dienden te worden gehoord. Uit onderzoek door de Surinaamse autoriteiten is gebleken dat een aantal personen niet meer kon worden achterhaald, dat een aantal personen was overleden en dat een aantal personen inmiddels in Nederland woont.
Op 2 juni 2008 heeft de officier van justitie de Surinaamse autoriteiten verzocht om toezending van aanvullende stukken onder meer betreffende het technisch onderzoek. De Surinaamse autoriteiten hebben hierop geantwoord dat geen aanvullende processen-verbaal of foto's van het technisch onderzoek meer beschikbaar zijn, onder andere doordat brand heeft gewoed in een politievestiging. Ook bleek geen kleding van het slachtoffer, of foto's daarvan, meer beschikbaar.
Op 22 september 2008 heeft de officier van justitie de Surinaamse autoriteiten verzocht om zeven personen te horen, om te berichten of en op welke datum het vonnis tegen verdachte onherroepelijk is geworden en om verstrekking van goederen en ontbrekende stukken van het procesdossier. De Surinaamse autoriteiten hebben hierop geantwoord dat de gevraagde aanvullende stukken en bewijsmiddelen niet meer beschikbaar zijn en dat het vonnis niet meer achterhaald kan worden bij de Griffie Strafzaken in verband met een brand in het gerechtsgebouw op 14 juli 2001.
In juli 2008, november/december 2008 en maart 2009 zijn in Suriname diverse getuigen gehoord door de Surinaamse politie, danwel een Surinaamse rechter-commissaris, in aanwezigheid van de Nederlandse officier van justitie en rechercheurs van de politie Haaglanden. Ook zijn de inmiddels in Nederland woonachtige getuigen gehoord door rechercheurs van politie Haaglanden. Verdachte is op 19 mei 2009 nogmaals door rechercheurs van politie Haaglanden verhoord, waarbij hij onder meer geconfronteerd is met de afgelegde getuigenverklaringen.
Op 28 juni 2010 heeft een pro forma-zitting plaatsgevonden, alwaar de raadsman van verdachte heeft verzocht tot het (nader) horen van negentien getuigen. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van elf getuigen toegewezen, die vervolgens door de rechter-commissaris in Nederland en Suriname zijn gehoord in de maanden augustus tot en met november 2010 en februari 2011. Daarnaast zijn foto's gemaakt van de plaats delict en van een soortgelijke auto als die waarin [X] reed op 5 maart 1993.
3.2.1 Het standpunt van de officier van justitie1
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op zijn vader [X]. Subsidiair, zo begrijpt de rechtbank, is dit ten laste gelegd als gekwalificeerde doodslag (doodslag gepleegd met het oogmerk op diefstal), en meer subsidiair doodslag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
3.2.2 Het standpunt van de verdediging2
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van moord danwel (gekwalificeerde) doodslag, omdat verdachte geen opzet had op de dood van [X]. Het vuurwapen zou ongewild zijn afgegaan tijdens een worsteling tussen verdachte en het slachtoffer.
Subsidiair is de raadsman van mening dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad, omdat de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden niet duiden op een vooropgezet plan. Ook acht hij gekwalificeerde doodslag niet bewezen, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten met het oogmerk om hem zijn geld te ontnemen.
3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.3
Toedracht en doodsoorzaak
Op grond van de bevindingen van de politie van Suriname op de plaats delict4, de verklaringen van verdachte5, zijn toenmalige vriendin [B]6, de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 1] te Paramaribo7, andere toevallig aanwezigen8 en het verslag van de obductie9 is het volgende komen vast te staan:
- Verdachte, [B] en [X] waren in de avond van 5 maart 1993 in de auto van [X] op weg naar restaurant [restaurant] in Paramaribo. [X] zat links voorin op de bestuurdersstoel (het verkeer in Suriname rijdt aan de linkerkant van de weg, maar het betrof een Amerikaans voertuig10), [B] zat naast hem op de passagiersstoel rechts voorin, verdachte zat in het midden van de achterbank tussen de twee voorstoelen in.
- De auto is tussen 21:45 en 22:00 uur ter hoogte van de [adres 1] tot stilstand gekomen. Aldaar heeft de auto claxonerend stilgestaan, waarbij soms het claxonneren even stopte en vervolgens weer doorging. De bewoners van de [adres], de heer [C] en zijn echtgenote mevrouw [D], zijn daarop naar buiten gegaan en hebben in de auto gekeken wat er aan de hand was. Mevrouw [D] hoorde dat [X] tegen verdachte zei: "haal het wapen nu weg" of woorden van soortgelijke strekking. De man en de vrouw zijn daarop weggerend in de richting van hun woning. [X] is aan de bestuurderszijde uit de auto gestapt, gevolgd door verdachte, eveneens aan de bestuurderszijde. Verdachte had op dat moment een vuistvuurwapen in zijn hand. Verdachte en zijn vader zijn op korte afstand van elkaar naar de achterzijde van de auto gelopen. [X] hield daarbij beide handen omhoog.
- Achter de auto gekomen stonden verdachte en zijn vader ongeveer anderhalve meter van elkaar af. [X] hield zijn handen met de handpalmen vooruit aan beide zijden van zijn hoofd.
- Vervolgens zijn met het vuistvuurwapen dat verdachte in zijn hand had twee kogels afgevuurd, die [X] hebben geraakt; één kogel heeft het slachtoffer geraakt achter het rechteroor, de andere in de borst.
- Verdachte en [B] zijn daarop weggehold van de plaats delict. Verdachte heeft het wapen onderweg weggegooid. Het wapen is niet teruggevonden. Verdachte en [B] zijn in de vroege ochtend van 6 maart 1993 aangehouden in de woning van verdachtes broer [E].
- Als doodsoorzaak is bij obductie vastgesteld: shock door bloedverlies als gevolg van perforatie van de longen.
De rechtbank merkt hierbij op dat ook de officier van justitie, de raadsman en verdachte uitgaan van deze door de rechtbank vastgestelde feiten.
Wapen van het slachtoffer of van verdachte?
Uit de verklaringen die in 2008 zijn afgelegd door de destijds bij de zaak betrokken officieren van justitie [officier van justitie 1] en [officier van justitie 2]11 blijkt dat in de beoordeling van de strafzaak van 1993/1994 is uitgegaan van het scenario dat verdachte zijn vader had doodgeschoten met een door hemzelf meegenomen vuurwapen. Een belangrijke overweging daarbij was dat [X] volgens getuigen slechts over twee vuurwapens beschikte (een jachtgeweer en een revolver) en dat na zijn dood die twee vuurwapens in zijn woning zijn aangetroffen.12
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie onder de huidige omstandigheden niet kan worden getrokken. De enkele omstandigheid dat het door de getuigen beschreven jachtgeweer en revolver in de woning zijn aangetroffen, sluit niet uit dat [X] over een derde vuurwapen heeft beschikt. Bovendien heeft [E] in juli 2008 tegen de Nederlandse politie verklaard dat zijn vader ook nog een pistool zou hebben gehad.13 Tenslotte is hierbij van belang dat het (onvolledige) strafdossier uit Suriname geen gegevens bevat over het soort wapen waarmee is geschoten en de daarbij gebruikte munitie.
Volgens verdachte14 is tijdens de rit met de auto op enig moment een heftige ruzie ontstaan tussen zijn vader en hem. Zijn vader zou hem gevraagd hebben voor het etentje in restaurant [restaurant] 'een meisje te regelen' hetgeen verdachte niet zou hebben gedaan. [X] zou hierover in woede zijn ontstoken en verdachte verwijten hebben gemaakt, waarop verdachte reageerde door zijn vader verwijten te maken. Tijdens de ruzie zou [X] uit een polstasje, dat hij altijd bij zich had en tussen de voorstoelen in de auto lag, een vuistvuurwapen hebben gepakt en dat dreigend in de richting van verdachte hebben gehouden. Hij zou daarbij tegen verdachte gezegd hebben: "Ik schiet je mars dood". Verdachte zou na heen en weer getrek - waarbij [X] met zijn schouder tegen de claxon werd aangedrukt - dit wapen in handen hebben gekregen. Tijdens de worsteling om het wapen zou [X] verdachte in zijn arm hebben gebeten. [B]15 heeft de verklaring van verdachte bevestigd voor wat betreft (de reden van) de heftige ruzie tussen verdachte en zijn vader, de worsteling tussen hem en de door [X] geuite bedreigingen. Ten aanzien van het wapen heeft zij verklaard dat zij dat niet heeft gezien, omdat zij de hele tijd strak voor zich uit is blijven kijken. Verdachte heeft dit laatste bevestigd in zijn verklaring.
De rechtbank moet vaststellen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat die de lezing van verdachte en [B] over (de reden van) de ruzie, de bedreiging van verdachte door [X] en de daarop volgende ontfutseling door verdachte van het wapen, weerspreken.
Ondersteuning voor althans een deel van de verklaring van verdachte kan gevonden worden in de verklaring van de eigenaar van restaurant [restaurant] dat op naam van [familienaam] een tafel voor vier personen was gereserveerd16 en de geneeskundige verklaring van een arts van het Akademisch Ziekenhuis in Paramaribo die op 6 maart 1993 bij verdachte een bijt-/nagelwond in diens rechter onderarm heeft waargenomen.17
Nu bovendien enkele getuigen hebben verklaard dat [X] - zeker in de periode vlak voor 5 maart 1993 - gewoon was een wapen in zijn polstasje bij zich te hebben, en alle getuigen die daarnaar gevraagd zijn, hebben verklaard dat zij verdachte nooit met een wapen hebben gezien, moet de rechtbank het er voor houden dat [X] om het leven is gekomen met zijn eigen wapen.
Ongeluk of opzet?
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren in 2008 en 2009 en ter terechtzitting verklaard dat achter de auto wederom een worsteling heeft plaatsgevonden tussen hem en zijn vader. Toen verdachte even weg keek, zou [X] hebben geprobeerd om het vuurwapen uit zijn handen te pakken. Tijdens de worsteling zou het wapen zijn afgegaan en [X] zijn geraakt. Verdachte zou dit tijdens de terechtzitting in 1993 in Suriname ook al hebben verklaard, hetgeen blijkt uit de door de raadsman ter terechtzitting overlegde krantenartikelen over de terechtzitting in oktober 1993.
De rechtbank stelt vast dat in de verklaringen die verdachte direct na het incident op 6, 10 en 11 maart 1993 heeft afgelegd bij de politie niet wordt gesproken over een worsteling waardoor het vuurwapen ongewild zou zijn afgegaan. Verdachte heeft destijds uitgebreid en gedetailleerd verklaard, maar niet over het moment van schieten; op dat moment had hij, naar hij zei, een black-out. Ter terechtzitting heeft verdachte over de reden hiervoor wisselend verklaard, te weten enerzijds dat hij zich tijdens de verhoren bij de politie niet meer kon herinneren wat er precies gebeurd was, en anderzijds dat hij hierover pas wilde verklaren nadat hij op dit punt had kunnen overleggen met een advocaat, omdat hij de politie niet vertrouwde. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat verdachte, indien daadwerkelijk een worsteling achter de auto zou hebben plaatsgevonden, daarover niet tijdens de eerste verhoren heeft verklaard. Juist dit zou hem immers in belangrijke mate kunnen vrijpleiten van de beschuldiging van moord of doodslag.
Opvallend is voorts dat verdachte - blijkens het krantenbericht - ter terechtzitting van oktober 1993 heeft benadrukt dat hij bij de politieverhoren nog onder de indruk was geweest van het gebeuren en zich bepaalde episodes niet kon herinneren. Ter zitting heeft verdachte, hiermee geconfronteerd, bevestigd dat hij zich inderdaad pas later de worsteling achter de auto is gaan herinneren.
Daarbij komt dat tijdens het onderzoek is gebleken dat de kinderen van de bewoners van [adres 1] eveneens getuige zijn geweest van het incident in 1993. Deze kinderen waren destijds respectievelijk 8 en 10 jaar oud, maar kunnen zich het voorval nog goed herinneren vanwege de indruk die het op hen heeft gemaakt. Uit de verklaringen die zij in 2008 en 2010 hebben afgelegd, blijkt dat zij het hele incident hebben zien gebeuren vanaf het balkon van hun woning, ook nadat hun ouders bij de auto hadden gekeken en naar binnen waren gerend. Op dat moment zagen zij een dikkere, oudere man en een dunnere, jongere man uit de auto stappen en naar de achterzijde van de auto lopen. De oudere man liep met zijn handen op borsthoogte omhoog met de handpalmen naar voren. De jongere man liep achter hem aan. Op een gegeven moment draaide de oudere man zich om en ongeveer vijf meter van de auto vandaan stonden de mannen tegenover elkaar en keken elkaar recht aan zonder elkaar aan te raken. De oudere man maakte een beweging met zijn handen omhoog, alsof hij zichzelf in feite overgaf. De jongere man stond met gestrekte arm op 1 á 1,5 meter afstand tegenover de oudere man en hield in zijn hand een vuistvuurwapen vast, waarmee hij een schot loste in de richting van de oudere man. Beide getuigen hebben geen worsteling gezien.18
De rechtbank acht hun verklaringen betrouwbaar. Het is een unieke, indrukwekkende gebeurtenis, waarvan het aannemelijk is dat zij die zich nog goed zullen kunnen herinneren. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat zij in de loop der jaren zijn beïnvloed door hun ouders, omdat de ouders op het moment van het schieten in de woning waren en dit dus niet hebben zien gebeuren. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de kinderen zijn beïnvloed door de televisie-uitzending van Peter R. de Vries, omdat daarin een geheel andere toedracht is getoond dan hoe het incident daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (verdachte zou achter het stuur van de auto hebben gezeten en de fatale schoten zouden in de auto door hem zijn afgevuurd). Nu de rechtbank ook overigens geen grond ziet om aan te nemen dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn, betrekt zij deze mede in haar overwegingen omtrent het bewijs.
De onaannemelijkheid dat het vuurwapen tijdens een worsteling is afgegaan, wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de patholoog die op 6 maart 1993 de obductie op het lichaam van [X] heeft verricht. Hij is in 2008 door de politie geconfronteerd met het door hem destijds opgemaakte obductieverslag. De patholoog heeft daarop verklaard dat hij het in het obductierapport zou hebben vermeld indien hij aan de schotwond tekenen had waargenomen die erop duiden dat er van dichtbij was geschoten of als op de handen van het slachtoffer kruitresten zouden zijn waargenomen.19 Nu dit niet in het obductieverslag wordt vermeld, gaat de rechtbank ervan uit dat de schotwonden van enige afstand zijn toegebracht.
Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [X] en dat verdachte opzettelijk op zijn vader heeft geschoten. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan doodslag.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of er ook sprake is geweest van voorbedachte raad, dan wel doodslag met het oogmerk van een diefstal.
Voorbedachte raad?
Eerdere moordplannen?
Uit diverse getuigenverklaringen die door de politie in Suriname in 1993 zijn opgenomen, komt naar voren dat verdachte plannen zou hebben gehad om [X] en diens vrouw, [F], te vermoorden omwille van de erfenis. [X] heeft kennisgenomen van die mogelijke plannen van verdachte en daarvan aangifte gedaan bij de politie. Volgens enkele getuigen zou dit ook de reden zijn geweest dat hij de laatste tijd steeds een wapen meenam in zijn polstasje. Ook moet echter worden vastgesteld dat de verklaringen over deze plannen van verdachte te herleiden zijn tot één bron, te weten [E], met wie verdachte een verstoorde relatie had. Volgens [E] was essentieel in de plannen van verdachte dat de dood van zijn vader en diens echtgenote op een ongeluk moest lijken.
Hoe dan ook, de rechtbank kan geen verbinding leggen tussen deze aantijgingen en het neerschieten van [X] door verdachte op 5 maart 1993. De rechtbank gaat er, zoals hierboven overwogen, vanuit dat [X] om het leven is gekomen met zijn eigen vuurwapen. Bovendien is [X] neergeschoten in een omgeving en onder omstandigheden waarbij de kans op ontdekking zeer groot was, terwijl zijn echtgenote op dat moment in Europa verbleef.
Gelegenheid tot beraad?
Moord is doodslag waarbij de dader niet in een opwelling heeft gehandeld, maar als gevolg van een besluit waarover hij zich heeft kunnen beraden. Zoals hierboven overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte tijdens een heftige ruzie door zijn vader is bedreigd met een vuurwapen waarna hij hem dit heeft weten te ontfutselen. Met andere woorden: verdachte was hevig geëmotioneerd - ter zitting verklaarde hij dat de emoties zo hoog opliepen dat hij voor het eerst in zijn leven niet respectvol tegen zijn vader had gesproken - en kreeg in die gemoedstoestand onverwacht een vuurwapen in handen. Hij heeft daarmee toen niet geschoten en het dossier geeft geen aanleiding om aan te nemen dat hij op dat moment de intentie had dit kort daarop te doen. Opvallend is dat [X] vervolgens geen tekenen van paniek vertoonde; hij opende het raam van de auto en sprak rustig tegen de getuige [D], vervolgens opende hij het portier van de auto, stapte uit, holde niet weg, maar liep rustig, zonder hulp te roepen, naar de achterzijde van de auto. Verdachte liep achter hem aan. Dat hij daarbij het vuurwapen op [X] gericht hield, kan begrepen worden als een voorzorg vanwege de daaraan voorafgegane bedreiging en hoeft dus niet te duiden op de intentie [X] om het leven te brengen. Eenmaal achter de auto heeft [X] zijn armen opgeheven ter overgave, een beweging die verdachte reeds in zijn eerste verhoor in Suriname en ter terechtzitting "demonstratief" heeft genoemd; volgens verdachte heeft hij daarbij bovendien tegen hem geroepen: "schiet maar, schiet maar". Meteen daarna heeft verdachte de fatale schoten afgevuurd. Uit dit relaas volgt niet onontkoombaar dat verdachte op [X] heeft geschoten als gevolg van een besluit waarover hij zich heeft kunnen beraden. Heel wel mogelijk is dat hij, toch al hevig geëmotioneerd door wat zeer kort tevoren in de auto was gebeurd, achter de auto in één onafgebroken gemoedsbeweging én het besluit heeft genomen op zijn vader te schieten én daaraan uitvoering heeft gegeven.
De conclusie moet dus zijn dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde moord.
Gekwalificeerde doodslag?
Verdachte en [B] hebben verklaard dat verdachte tijdens de ruzie tussen hem en zijn vader in de auto het polstasje van [X] heeft gepakt en dit naar [B] heeft gegooid. Volgens verdachte heeft hij dit gedaan omdat hij dacht dat daarin mogelijk nog een vuurwapen zou zitten. Vaststaat dat verdachte en [B] na het schietincident van de plaats delict zijn weggerend, waarbij [B] het polstasje heeft meegenomen. Volgens verdachte zag hij pas in de taxi waarmee beiden gevlucht zijn, dat [B] het polstasje bij zich had. Vaststaat ook dat verdachte tijdens de vlucht geld uit het polstasje heeft gehaald en het tasje heeft weggegooid. Na aankomst in het huis van [E], waar diens vrouw [G] en haar moeder [H] aanwezig waren, heeft verdachte dit geld aan [B] gegeven, die het vervolgens aan [G] heeft gegeven. De politie heeft uiteindelijk uit handen van [G] en [H] een grote som geld in verschillende valuta in beslag genomen.20
De rechtbank moet vaststellen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat die de lezing van verdachte over de reden waarom hij het polstasje gooide, weerspreekt. Ook ontbreekt bewijs dat verdachte wist dat [B] op het moment van vluchten het tasje meenam. Op grond hiervan kan dus niet worden vastgesteld dat verdachte zijn vader om het leven heeft gebracht met het oogmerk het polstasje te stelen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de hem subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De rechtbank merkt hierbij wel op dat zijn handelwijze - het geld uit het tasje halen en het tasje vervolgens weggooien - niet verschilt van die van menig tasjesdief.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 09/754076-08 meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij op 5 maart 1993 te Paramaribo (Suriname) opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet, meermalen, met een vuurwapen op het hoofd en het lichaam van die [X] geschoten (met als gevolg shock door bloedverlies als gevolg van perforatie van de long(en)), tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden.
3.4 De strafbaarheid van dit feit
3.4.1 Het standpunt van de verdediging21
De raadsman heeft - in het geval de rechtbank doodslag bewezen acht - ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van noodweer. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op het moment dat verdachte en [X] achter de auto stonden en verdachte even omkeek naar [B], [X] plotseling het wapen dat verdachte in zijn handen had, met beide handen hebben vastgepakt. Verdachte voelde zich bedreigd door deze plotselinge aanval en moest zich hiertegen verdedigen, waarbij hij niet in staat was om op een andere manier te reageren.
3.4.2 Het standpunt van de officier van justitie22
De officier van justitie is van mening dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Verdachte heeft op meerdere momenten de gelegenheid gehad om weg te gaan en/of het wapen weg te gooien. De officier van justitie ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waaraan verdachte niet kon ontkomen.
3.4.3 Het oordeel van de rechtbank
Noodweer veronderstelt een bewuste (verdedigings)handeling van de zijde van een verdachte. Daarvan kan geen sprake zijn, indien het scenario dat verdachte heeft geschetst juist zou zijn. Zijn lezing is immers niet dat hij zich verdedigd heeft door te schieten, maar dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Maar ook indien ervan wordt uitgegaan - zoals de rechtbank doet - dat verdachte opzettelijk heeft geschoten, kan het beroep op noodweer niet slagen, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op het moment dat hij schoot door het slachtoffer werd bedreigd; sterker nog: het slachtoffer hield de armen ten teken van overgave omhoog en zei, naar eigen zeggen van verdachte, "schiet maar, schiet maar".
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluit, is het bewezen verklaarde feit strafbaar. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
3.5 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
4. Dagvaarding met parketnummer 09/754055-11
4.1.1 Het standpunt van de officier van justitie23
Verdachte wordt verweten dat hij een arbeidsovereenkomst en een begeleidende brief heeft vervalst en gebruik heeft gemaakt van deze vervalste geschriften.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte deze feiten heeft begaan.
4.1.2 Het standpunt van de verdediging24
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Schriftelijke aangifte van [aangever];25
- Bekennende verklaring van verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting van 29 augustus 2011.26
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding met parketnummer 09/754055-11 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 september 2010 te Den Haag en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
-een arbeidsovereenkomst en
-een begeleidende brief bij voornoemde arbeidsovereenkomst d.d. 20 augustus 2011,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader in voornoemde periode telkens valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
- in die arbeidsovereenkomst (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen dat hij, verdachte, in dienst was van [consultancy] te 's-Gravenhage en een dienstverband had voor de periode van 1 oktober 2010 t/m 30 september 2011 en in de functie van projectmanager ICT en voor 40 uur per week en tegen een brutoloon van 80 euro per uur en dat geschrift ondertekend met hun eigen handtekeningen en hun eigen parafen en voorzien van de naam van werkgever [A] en dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A] en een paraaf die door moest gaan voor de paraaf van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift
- in die begeleidende brief (d.d. 20 augustus 2010) opgenomen dat hij, verdachte, van de manager personeelszaken [A] van [consultancy] te 's-Gravenhage een arbeidscontract in tweevoud toegestuurd heeft gekregen en hij, verdachte, die exemplaren diende te ondertekenen en paraferen en te retourneren en dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader, in die periode waarop die geschriften betrekking hadden nimmer een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en nimmer een dienstverband hebben gehad bij [consultancy] te 's-Gravenhage en voornoemde [A] niet werkzaam is bij [consultancy] te 's-Gravenhage,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 18 januari 2011 te Den Haag en Amsterdam, meerdere malen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, als ware die geschriften echt en onvervalst, te weten:
-een arbeidsovereenkomst en
-een begeleidende brief bij voornoemde arbeidsovereenkomst d.d. 20 augustus 2010,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, telkens opzettelijk voornoemde geschriften heeft ingeleverd bij [aangever] Advocaten, (ten einde het (fictieve) dienstverband tussen verdachte en [consultancy] te 's-Gravenhage aan te tonen, zulks ten behoeve van het opheffen van het beslag op zijn, verdachtes huis en vervolgens langs die weg tot de verkoop van die woning te kunnen overgaan),
en bestaande die vervalsing hierin dat, hij, verdachte
- in die arbeidsovereenkomst (d.d. 20 augustus 2010) ingevuld dat hij, verdachte, in dienst was van [consultancy] te 's-Gravenhage en een dienstverband had voor de periode van 1 oktober 2010 t/m 30 september 2011 en in de functie van projectmanager ICT en voor 40 uur per week en tegen een brutoloon van 80 euro per uur en dat geschrift ondertekend met hun eigen handtekeningen en hun eigen parafen en voorzien van de naam van werkgever [A] en dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A] en een paraaf die door moest gaan voor de paraaf van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift
- in die begeleidende brief (d.d. 20 augustus 2010) ingevuld dat hij, verdachte, van de manager personeelszake[A] van [consultancy] te 's-Gravenhage een arbeidscontract in tweevoud toegestuurd heeft gekregen en hij, verdachte, die exemplaren diende te ondertekenen en paraferen en te retourneren en dat geschrift ondertekend met een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die [A], zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift,
zulks terwijl hij, verdachte, in die periode waarop die geschriften betrekking hadden nimmer een dienstverband heeft gehad bij [consultancy] te 's-Gravenhage en voornoemde [A] niet werkzaam is bij [consultancy] te 's-Gravenhage.
4.3 De strafbaarheid van deze feiten
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de bewezenverklaarde feiten strafbaar. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
4.4. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte bijna een jaar in Suriname in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (welke tijd niet in aanmerking komt voor aftrek op grond van het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht).
De officier van justitie heeft gevorderd dat bij de uitspraak de gevangenneming van verdachte wordt bevolen omdat sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. In het geval van bewezenverklaring heeft raadsman verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het oneerlijke proces tegen verdachte in Suriname, het feit dat verdachte in Suriname 353 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten onder slechte omstandigheden, de media-aandacht die de zaak heeft gehad, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld, de gezondheids- en financiële problemen van verdachte en het vonnis van de rechtbank Arnhem in een soortgelijke zaak (LJN BA 3429).
De raadsman heeft verzocht om bij de uitspraak geen gevangenneming te bevelen, omdat de raadkamer op 15 mei 2008 de vordering tot gevangenhouding van verdachte heeft afgewezen. Daarbij heeft de raadkamer destijds overwogen dat voor zover nu nog van een geschokte rechtsorde kan worden gesproken, deze niet zozeer meer het gevolg is van het (veronderstelde) strafbare feit zelf, dat inmiddels meer dan 15 jaar geleden is gepleegd.
De - begrijpelijke - maatschappelijke verontwaardiging betreft - zo overweegt de raadkamer verder - eerder het feit dat een man die in het buitenland tot een dergelijke straf is veroordeeld, zich door ontvluchting aan de tenuitvoerlegging van zijn straf heeft onttrokken en in Nederland een normaal bestaan heeft kunnen opbouwen, sinds 1997 in feite onder de ogen van de Nederlandse en Surinaamse justitiële autoriteiten, die sindsdien geen enkele actie hebben ondernomen totdat er door een verslaggever aandacht voor de zaak werd gevraagd.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 5 maart 1993 heeft verdachte in de auto ruzie gekregen met zijn vader [X]. Na een korte worsteling in de auto waarbij [X] een vuurwapen tevoorschijn haalde, heeft verdachte dit vuurwapen in handen gekregen. [X] is uitgestapt en verdachte is hem achterna gegaan. Achter de auto heeft verdachte vanaf korte afstand meermalen met het vuurwapen op [X] geschoten, tengevolge waarvan deze is overleden. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Door het handelen van verdachte is aan zijn vader zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke doodslag draagt - ook thans nog - een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De vergeldingsbehoefte is vanwege het verstrijken van de tijd niet verminderd, mede omdat veel van de nabestaanden en destijds betrokkenen nog in leven zijn.
Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en heeft hij gebruik gemaakt van vervalste geschriften. Verdachte en zijn onbekend gebleven mededader hebben valse handtekeningen gezet op een arbeidsovereenkomst en een begeleidende brief en verdachte heeft deze in handen gesteld van zijn toenmalige raadsman mr. [aangever]. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen het slachtoffer benadeeld, maar ook het vertrouwen aangetast dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke geschriften wordt gesteld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 1 augustus 2011. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal in de straftoemeting rekening houden met het feit dat verdachte na zijn aanhouding op 6 maart 1993 een jaar in Suriname in detentie heeft gezeten en daarbij ook in aanmerking nemen dat de omstandigheden waaronder hij dit jaar heeft doorgebracht aanzienlijk zwaarder zijn geweest dan bij detentie in Nederland.
Verdachte heeft na zijn ontsnapping in 1994 in onzekerheid gezeten over zijn berechting. Dat het uiteindelijk ruim zeventien jaar heeft geduurd voordat verdachte is berecht, is mede het gevolg van de inactieve houding van de autoriteiten. Bij een actievere houding van hetzij de Nederlandse, hetzij de Surinaamse autoriteiten, was de zaak wellicht in 1997 afgedaan. Ook dit zal de rechtbank meewegen in het bepalen van de straf.
De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. De termijn die is verstreken tussen de aanhouding van verdachte op 1 mei 2008 en de datum waarop thans vonnis wordt gewezen, bedraagt drie jaar en ruim vier maanden. Na de start van het onderzoek zijn in het najaar van 2008 verschillende getuigen gehoord in Nederland en Suriname. In mei 2009 is verdachte voor het laatst gehoord en vervolgens heeft de zaak stilgelegen tot de terechtzitting van 28 juni 2010, maar dit is mede te wijten aan de opstelling van de toenmalige raadsman van verdachte. De rechtbank overweegt dat voor zaken zonder bijzonderheden in het algemeen als redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg een termijn van twee jaar heeft te gelden. De onderhavige zaak is echter, alleen al vanwege de vele rechtshulpverzoeken die zijn gedaan en het grote aantal getuigen dat in Suriname moest worden gehoord, alles behalve een 'standaard'-zaak.
De rechtbank heeft voorts in haar overweging betrokken het advies van de reclassering van 29 maart 2011. Uit het advies blijkt dat de hele kwestie rondom de dood van zijn vader voortdurend van invloed is geweest op het functioneren van verdachte. Verdachte beschrijft een continue angst voor ontmaskering, wat heeft geleid tot een teruggetrokken en onzeker bestaan. Na de publiciteit die Peter R. de Vries in 2007 aan de zaak heeft gegeven, zag verdachte zich gedwongen om zijn baan op te zeggen, waarna ernstige financiële problemen zijn ontstaan. Zijn gezondheid en partnerrelatie staan onder druk vanwege de benarde en onzekere omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande en de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
5.3.2 Gevangenneming ter terechtzitting
Verdachte wordt veroordeeld voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan twaalf jaar is gesteld. Zoals hierboven is overwogen, is door het tijdsverloop de ernst van het feit en de behoefte aan vergelding niet verminderd. Zeker nu verdachte een Nederlander is en sinds 1994 in Nederland verblijft, is de opzettelijke levensberoving van zijn vader destijds in Paramaribo een ernstige inbreuk op ook de Nederlandse rechtsorde. Het moet als maatschappelijk onaanvaardbaar worden beschouwd wanneer verdachte, ondanks deze veroordeling, in vrijheid zou blijven. Gelet hierop zal de rechtbank bij separate beschikking de gevangenneming ter terechtzitting bevelen.
6. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/754076-08 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/754076-08 meer subsidiair tenlastegelegde feit en de bij dagvaarding met parketnummer 09/754055-11 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/754076-08, meer subsidiair:
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/754055-11, feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/754055-11, feit 2:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. R. Elkerbout, voorzitter,
O.F. Bouwman en R. Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.N. Schrover, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2011.
1 Conform ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
2 Conform ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
3 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer PL1503/2008/23468.
4 Proces-verbaal van 5 maart 1993, 2/SUR93 p. 64-65; Proces-verbaal van 5 maart 1993, 2/SUR93 p. 66-67.
5 Verklaring van verdachte ter zitting 29 augustus 2011, idem: Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 6 maart 1993, 2/SUR93 p. 117-121; Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 11 maart 1993, 2/SUR93 p. 132-138; Proces-verbaal van samenvatting studioverhoor [verdachte], 1 mei 2008, 0/OPV p. 100-102; Proces-verbaal van uitwerking verhoor verdachte [verdachte], 13 mei 2008, 1/AD p. 40-52; Proces-verbaal van uitwerking verhoor verdachte [verdachte], 19 mei 2008, 1/AD p. 53-65.
6 Proces-verbaal verhoor verdachte [B], 6 maart 1993, 2/SUR93 p. 122-124; Proces-verbaal verhoor verdachte [B], 10 maart 1993, 2/SUR93 p. 139-141; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [B], 16 maart 2009; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [B], 27 augustus 2010.
7 Proces-verbaal verhoor getuige [C], 9 maart 1993, 2/SUR93 p. 104-105; Proces-verbaal verhoor getuige [C], 25 augustus 2008, 1/AD p. 75-77; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [C], 24 februari 2011; Proces-verbaal verhoor getuige [D], 9 maart 1993, 2/SUR93 p. 113-114; Proces-verbaal verhoor getuige [D], 25 augustus 2008, 1/AD p. 78-80; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [D], 29 november 2010.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [O], 2/SUR93 p. 82; Proces-verbaal verhoor getuige [I], 2/SUR93 p. 85; Proces-verbaal verhoor getuige [J], 2/SUR93 p. 88-89.
9 Obductierapport van prof. dr. M.A. Vrede, patholoog, 8 maart 1993, 2/SUR93 p. 7-8.
10 Proces-verbaal verhoor getuige [K], 28 november 2008, 3/RHV p. 101.
11 Proces-verbaal verhoor getuige [officier van justitie 1], 27 november 2008, 3RHV p. 106-107; Proces-verbaal verhoor getuige [officier van justitie 2], 10 juli 2008, 3RHV p. 51-54.
12 Bijlage in beslaggenomen zaken in de woning (slaapkamer) van het slachtoffer [X], 2/SUR93 p. 90; Bijlage in beslaggenomen zaken in de woning (slaapkamer) van het slachtoffer [X], 2/SUR93 p. 90.
13 Proces-verbaal verhoor getuige [E], 16 mei 2008, 3/RHV p. 35-36.
14 Verklaring van verdachte ter zitting 29 augustus 2011, idem: Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 6 maart 1993, 2/SUR93 p. 117-121; Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 11 maart 1993, 2/SUR93 p. 132-138; Proces-verbaal van samenvatting studioverhoor [verdachte], 1 mei 2008, 0/OPV p. 100-102; Proces-verbaal van uitwerking verhoor verdachte [verdachte], 13 mei 2008, 1/AD p. 40-52; Proces-verbaal van uitwerking verhoor verdachte [verdachte], 19 mei 2008, 1/AD p. 53-65.
15 Proces-verbaal verhoor verdachte [B], 6 maart 1993, 2/SUR93 p. 122-124; Proces-verbaal verhoor verdachte [B], 10 maart 1993, 2/SUR93 p. 139-141; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [B], 16 maart 2009; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [B], 27 augustus 2010.
16 Proces-verbaal van 11 maart 1993, opgesteld door [M], 2/SUR92 p. 81
17 Geneeskundige verklaring drs. [N] van 6 maart 1993, 2/SUR93 p. 63.
18 Proces-verbaal verhoor getuige [C], 25 augustus 2008, 1/AD p. 81-83; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [C], 28 september 2010; Proces-verbaal verhoor getuige [C], 25 augustus 2008, 1/AD p. 84-86; Proces-verbaal verhoor getuige door rechter-commissaris, [C], 29 november 2010.
19 Proces-verbaal verhoor getuige prof. dr. M.A. Vrede, 9 juli 2008, 3/RHV p. 55-56.
20 Bijlage in beslaggenomen zaken (gelden) uit handen van de helers [H] en [G], 2/SUR93 p. 145.
21 Conform ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
22 Conform ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
23 Conform ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
24 Conform ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
25 Schriftelijke aangifte van [aangever] van 21 januari 2011, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer PL15J1/2008/249, p. 10-24 als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 2011043659.
26 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], 18 juli 2011, p. 54-59 als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 2011043659 en de eigen verklaring verdachte ter terechtzitting 29 augustus 2011.