ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6979

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/10796
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opvang asielzoeker op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J. Wapperom, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), vertegenwoordigd door mr. M. Snippe. Eiseres had verzocht om opvang op basis van bijzondere omstandigheden, met name de medische situatie van haar vader, die in een asielzoekerscentrum verbleef. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die tot opvang noopten. De door eiseres aangevoerde omstandigheden waren voornamelijk gericht op haar vader, en de rechtbank concludeerde dat het belang van de aanwezigheid van eiseres voor diens medische situatie buiten het wettelijk kader viel waarbinnen het COA opvang dient te verlenen. Eiseres had de mogelijkheid om haar vader te bezoeken tijdens de reguliere bezoektijden van het asielzoekerscentrum, en er was geen acute medische noodsituatie aangetoond. De rechtbank oordeelde dat het COA zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet tot een categorie vreemdelingen behoorde die recht had op opvang. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/10796, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Snippe, ambtenaar bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft verweerder het verzoek om opvang van verzoekster afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 29 maart 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 4 juli 2011 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA), voor zover hier van belang, is het COA belast met:
a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;
b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening.
2.1.2. In artikel 3 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) is neergelegd welke categorieën vreemdelingen recht hebben op opvang door het COA.
2.2. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om opvang van eiseres afgewezen. Daartoe heeft verweerder, samengevat, overwogen dat eiseres niet behoort tot een categorie vreemdelingen die recht heeft op opvang, terwijl zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die grond vormen om haar desondanks opvang te verlenen. Van een acute medische noodsituatie aan de zijde van eiseres is niet gebleken. eiseres kan haar vader bijstaan gedurende de reguliere bezoektijden van het asielzoekerscentrum te [plaatsnaam1] (dagelijks van 09.00 uur tot 22.00 uur).
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiseres geen gebruik maakt van de ruime bezoektijden. Ter zitting heeft verweerder een overzicht overgelegd van de door verweerder geregistreerde bezoektijden van eiseres aan haar vader.
2.3. de gronden van het beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen haar op te vangen op dezelfde locatie als haar vader. Tussen eiseres en haar vader is sprake van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie. Eiseres en haar vader hebben altijd samengewoond, ook de laatste negen jaar in Nederland. De vader van eiseres heeft ernstige psychische problemen en wordt om die reden opgevangen door verweerder. In haar uitspraak van 2 februari 2011 op het beroep van eiseres tegen haar inbewaringstelling heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, aannemelijk geacht dat tussen eiseres en haar vader sprake is van een wederzijdse intensieve afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat niet kan worden uitgesloten dat deze relatie zo sterk is dat het verbreken ervan tot een medische noodsituatie leidt, in ieder geval bij de vader van eiseres. Na de inbewaringstelling van eiseres op 18 januari 2011 is haar vader zo suïcidaal geworden dat voor zijn leven werd gevreesd, waarna hij op 19 januari 2011 is opgenomen op de gesloten afdeling van [naam ] te [plaatsnaam2]. Het beroep van eiseres tegen haar inbewaringstelling is in verband hiermee gegrond verklaard. Inmiddels is de vader van eiseres teruggekeerd naar [plaatsnaam1]. Zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 is gegrond verklaard bij uitspraak van 9 maart 2011 van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld door de Minister voor Immigratie en Asiel. Uit de door eiseres overgelegde stukken kan worden afgeleid dat haar vader haar permanent nodig heeft. Eiseres heeft een brief van 8 juni 2011 overgelegd van psychiater Bosman, waarin deze stelt de vader van eiseres erg afhankelijk is van zijn dochter. Om te proberen te voorkomen dat de vader van eiseres opnieuw in een crisissituatie zal raken is het, medisch gezien, noodzakelijk dat vader en dochter bij elkaar wonen zodat vader dag en nacht een beroep op eiseres kan doen.
Eiseres kampt ook zelf met psychische klachten waarvoor zij onder behandeling staat, waarbij zij zich overigens niet op het standpunt stelt dat deze klachten zo ernstig zijn dat die op zichzelf beschouwd tot opvang nopen. Op 17 april 2011 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 ingediend, waarop de Minister voor Immigratie en Asiel nog niet heeft beslist. Eiseres heeft thans dan ook rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende onderzocht en in onderling verband beschouwd.
Eiseres heeft weersproken dat de door verweerder overgelegde lijst met geregistreerde bezoeken van eiseres juist is.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiseres opvang zou moeten worden verleend, omdat zij in de huidige situatie geen gebruik maakt van de ruime openingstijden van het AZC waar haar vader verblijft, is op een dusdanig laat moment in de procedure naar voren gebracht dat de rechtbank dit standpunt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing zal laten. Niet gebleken is dat verweerder dit standpunt niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. Ook de overgelegde lijst met geregistreerde bezoeken van eiseres, wat daar ook van zij, wordt vanwege deze reden niet bij de beoordeling betrokken.
2.4.2. Niet in geschil is dat eiseres niet behoort tot een categorie vreemdelingen die recht heeft op opvang op grond van artikel 3 van de Rva 2005.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt de in artikel 3 van de Wet COA neergelegde wettelijk taak van verweerder ook in dat hij opvang verleent in zeer bijzondere gevallen die tot opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van artikel 3 van de Rva 2005. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat sprake is van een zeer bijzonder geval.
2.4.3. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in haar geval sprake is van een zeer bijzonder omstandigheden, die tot opvang nopen. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zien op haar vader. Het gestelde belang van de aanwezigheid van eiseres voor diens medische situatie is een omstandigheid die buiten het wettelijk kader valt waarbinnen verweerder opvang dient te verlenen. Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat eiseres in staat is haar vader iedere dag langdurig te bezoeken en dat evenmin gebleken van de onmogelijkheid om op andere manieren in de begeleiding van de vader van eiseres te voorzien.
2.4.4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden ook in onderling verband beschouwd onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake is van een zeer bijzondere situatie die tot opvang noopt. De rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid of niet berust op een deugdelijke motivering.
Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
2.4.5. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en
mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.