ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6672

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758454-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na schietpartij in partycentrum te Zoetermeer

Op 5 september 2010 vond er een schietpartij plaats in partycentrum 'Ons' te Zoetermeer, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], dodelijk gewond raakte. Verdachte, die aanwezig was op het feest, heeft in de context van een ruzie meerdere kogels op het slachtoffer afgevuurd. De rechtbank oordeelde dat verdachte geen beroep op noodweer kon doen, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn handelen noodzakelijk was ter verdediging van zijn lijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar dat verdachte de gelegenheid had om zich aan deze situatie te onttrekken. De rechtbank heeft verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, toegewezen, die schadevergoeding heeft geëist voor de kosten van de uitvaart van zijn zoon. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en verdachte verplicht tot betaling van € 2.167,12, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/758454-10
Datum uitspraak: 5 september 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 december 2010, 7 maart 2011, 27 mei 2011 en 22 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. de Koning en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte raad, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. Het bewijs1
3.1 Inleiding
Deze zaak betreft een schietpartij die heeft plaatsgevonden bij partycentrum 'Ons' in Zoetermeer in de vroege ochtend van 5 september 2010. Bij deze schietpartij is [slachtoffer] ernstig gewond geraakt en komen te overlijden.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is in de eerste plaats of het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft beschoten en zo ja, of dat betekent dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd zoals impliciet primair ten laste is gelegd, dan wel dat hij [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd. Ook staat de rechtbank voor de vraag of verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen heeft gehandeld.
Verdachte heeft tijdens de eerste reeks politieverhoren erkend dat hij die nacht op het feest aanwezig was, maar stelt dat hij van een schietpartij niets heeft meegekregen. Hij is weggegaan voordat het feest afgelopen was.2 In latere politieverhoren, bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - verkort en zakelijk weergegeven - geconcludeerd tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. Zij is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad heeft beschoten, of dat hij in nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen heeft gehandeld. De officier van justitie heeft de rechtbank dan ook verzocht verdachte van deze strafverzwarende bestanddelen vrij te spreken.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - gesteld dat de bewijsmiddelen uit het dossier niet de conclusie kunnen dragen dat verdachte de schutter is geweest die het dodelijke schot heeft gelost. De raadsman is in dat verband van mening dat de verklaringen die de getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs, omdat deze getuige - door de tendentieuze vraagstelling - op onaanvaardbare wijze is beïnvloed door de politie. De raadsman heeft daarnaast gewezen op inconsistenties in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3]. Niet kan worden uitgesloten, aldus de raadsman, dat een ander dan verdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten. Er waren veel aanwezigen op het feest, waarbij waarschijnlijk ook meerdere wapens voorhanden waren. Voorts bestaat geen eenduidigheid ten aanzien van het signalement van de schutter. Zo heeft getuige [getuige 4] de schutter omschreven als een man met een donkere huidskleur, een kleine snor en donkere kleding; een signalement dat in het geheel niet past bij dat van verdachte.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden, die hun oorsprong vinden in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan vermeld.
De gebeurtenissen van 5 september 2010
Op 5 september 2010 vindt er een Antilliaans feest plaats in partycentrum 'Ons' in Zoetermeer.3 Tijdens het feest wordt de vriend van verdachte, [getuige 5] (hierna: [getuige 5]), aangesproken door [slach[slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]) omdat er 'vies' zou zijn gekeken.4 Rond 5:00 uur verlaat [slachtoffer] de feestzaal5 en pakt een vuurwapen uit de auto van zijn vriendin.6 Hij loopt daarna met zijn vriend [getuige 6] (hierna: [getuige 6]) terug naar de ingang van het partycentrum.7 Korte tijd later verlaat verdachte het partycentrum.8 Bij de uitgang van het partycentrum worden verdachte en [getuige 5] door [slachtoffer] en [getuige 6] aangesproken over het 'incident' dat zich even tevoren in de feestzaal heeft afgespeeld.9 [slachtoffer] heeft op dat moment een zilverkleurig vuurwapen in zijn hand. Hij zwaait daarmee in het rond en schreeuwt: "Ik ben niet bang. Ik ben helemaal klaar met jullie. Doe wat jullie willen doen. Ik ben voorbereid."10 Er vindt vervolgens een woordenwisseling plaats tussen verdachte en [slachtoffer]. Na de woordenwisseling loopt verdachte naar een auto.11 Verdachte is op dat moment samen met [getuige 5].12 Verdachte doet de deur van de auto open en dicht13 en loopt met [getuige 5] terug richting het partycentrum.14 Vervolgens worden verdachte en [getuige 5] wederom aangesproken door [slachtoffer] en [getuige 6]. Er ontstaat weer een woordenwisseling.15 [slachtoffer] staat met een wapen in zijn handen en zwaait daarmee, terwijl hij tegen verdachte en [getuige 5] schreeuwt. Verdachte heeft op dat moment ook een vuurwapen in zijn hand.16
Dan wordt er van een afstand van ongeveer anderhalf à twee meter17 een aantal kogels op [slachtoffer] afgevuurd.18 Uit het pistool van de schutter is vuur of een lichtflits zichtbaar.19 De schutter wordt omschreven als een forse, blanke of lichtgetinte man20, die een wit t-shirt met opdruk draagt.21 Hij wordt ook wel '[bijnaam 1]' genoemd.22
Forensisch onderzoek
Het slachtoffer wordt aan de hand van zijn paspoort geïdentificeerd als [slachtoffer].23 Bij sectie zijn in de romp van [slachtoffer] minimaal drie en maximaal vijf schotletsels aangetroffen, die hebben geleid tot intern en extern zeer hevig bloedverlies. De schotletsels hebben ieder voor zich en/of in combinatie met elkaar geleid tot het overlijden van [slachtoffer].24 In het shirt van [slachtoffer] is een aantal beschadigingen aangetroffen. Eén van die beschadigingen bevat sporen die wijzen op een schootsafstand van tussen de 25 en 150 centimeter.25 Op grond van onderzoek aan de 9 mm hulzen van het merk [merk] die op de plaats van het delict en in het lichaam van [slachtoffer] zijn gevonden, kan worden gesteld dat het wapen van de schutter vermoedelijk een [merk] 9 mm Parabellum is geweest.26 Bij het afvuren van 9 mm munitie van het merk [merk] met een vuurwapen van het merk/type [merk] is een zogeheten mondingsvlam of lichtflits waarneembaar.27
Vergelijkend hulsonderzoek en onderzoek naar schotresten heeft verder uitgewezen, dat [slachtoffer] op 5 september 2010 een drietal kogels heeft afgevuurd, en wel met een vuurwapen van het merk [merk 2], kaliber 6.35 mm.28 Niet is komen vast te staan, of deze kogels zijn afgevuurd (deels) voor of (deels) na het afvuren van de kogels met het 9 mm wapen.
Simultane fotobewijsconfrontaties [getuige 1], [getuige 6] en [getuige 2]
Op 21 oktober 2010, 4 november 2010 en 12 januari 2011 vinden er zogeheten simultane fotobewijsconfrontaties (foslo's) plaats met de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), [getuige 6] en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]). [getuige 1] wijst daarbij de foto van verdachte aan en verklaart dat hij de man op de foto voor de volle 100% herkent als '[bijnaam 1]' waarover hij eerder heeft verklaard.29 [getuige 6] wijst de foto van verdachte aan en verklaart dat hij de man op de foto herkent als 'de lichte persoon' die op 5 september 2010 ruzie had met [slachtoffer] bij het partycentrum in Zoetermeer.30 [getuige 2] wijst de foto van verdachte aan en verklaart dat hij die man herkent als '[bijnaam 1]'.31
Signalement en bijnamen verdachte
Verdachte wordt '[bijnaam 1]' genoemd.32 Vroeger werd hij ook wel '[bijnaam 2]' genoemd. Dat betekent 'de lichtgekleurde' en houdt een verwijzing in naar zijn lichte huidskleur.33 Verdachte droeg op 5 september 2010 een wit t-shirt met opdruk.34
3.4.2 Betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2]
Over het verweer van de raadsman dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet kan worden gebezigd voor het bewijs omdat deze getuige op onaanvaardbare wijze is beïnvloed door de politie, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de politieverhoren blijkt dat de politie open vragen aan de getuige heeft gesteld en dat de getuige hierop open - en doorgaans uitgebreide en gedetailleerde - antwoorden heeft gegeven. De vraag waarvan de raadsman stelt dat de getuige daarbij is gestuurd,35 moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook zo worden gelezen (en kan ook niet anders worden verstaan dan) dat de politie de getuige heeft willen vragen 'of' hij heeft gezien dat verdachte een wapen in zijn handen had. In het algemeen spraakgebruik wordt in dat opzicht geen relevant onderscheid gemaakt en als [getuige 1] in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat '[bijnaam 1]' geen wapen in zijn handen had, valt niet in te zien waarom hij dat in antwoord op de gestelde vraag niet zou hebben verklaard. Derhalve kan aan het gebruik door de politie van het woord 'dat' in plaats van 'of' geen betekenis worden toegekend. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de verklaringen die de getuige [getuige 1] heeft afgelegd bij de politie kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Dit geldt temeer nu hij zich uit eigen beweging bij de politie als getuige heeft gemeld36 en meermalen zeer uitvoerig en gedetailleerd heeft verklaard.37 Zijn tweede verklaring, die op essentiële punten aansluit bij de eerdere verklaring, is bovendien meer dan een maand na de eerste verklaring afgelegd, zodat [getuige 1] ook ruimschoots de gelegenheid heeft gehad over zijn eerdere verklaring na te denken en daarop desgewenst bij die tweede verklaring terug te komen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Daar komt verder bij dat zijn verklaringen niet op zichzelf staan, maar steun vinden in de verklaringen van andere getuigen en in de uitkomsten van het forensische onderzoek, waarover hieronder meer. De rechtbank heeft derhalve ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaringen.
Ten aanzien van de latere verklaringen van [getuige 1] overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens het uitreiken van een oproeping om bij de rechter-commissaris een getuigenverklaring af te leggen, heeft [getuige 1] - anders dan bij de politie - gezegd dat hij 'niet zeker meer weet of hij [bijnaam 1] heeft zien schieten'. Bij de rechter-commissaris heeft hij vervolgens onder meer verklaard 'dat hij het slachtoffer heeft zien schieten' en 'dat hij [bijnaam 1] niet heeft zien schieten'.
Ter terechtzitting is [getuige 1] - ondanks daartoe te zijn opgeroepen - in eerste instantie niet verschenen. Nadat hij - op grond van een door de rechtbank gegeven bevel medebrenging - alsnog door de politie is meegebracht, heeft hij ter zitting in eerste instantie bij herhaling gezegd niets te willen verklaren. Nadat hem de consequenties daarvan (mogelijke gijzeling) zijn voorgehouden heeft hij voortdurend verklaard dat hij zich helemaal niets meer herinnert van hetgeen op 5 september 2010 is gebeurd en over hetgeen hij eerder bij de politie of bij de rechter-commissaris had verklaard. Opmerkelijk daarbij is overigens dat hij zich bij nader inzien één ding nog wel kon herinneren, namelijk dat verdachte geen vuurwapen had.
De rechtbank acht - mede gezien de houding van [getuige 1] ter terechtzitting - deze latere verklaringen van [getuige 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting - waarin hij achtereenvolgens stelt 'niet zeker meer te weten of [bijnaam 1] heeft geschoten', 'zeker te weten dat [bijnaam 1] niet heeft geschoten' en 'zich helemaal niets meer te herinneren, behalve dan dat [bijnaam 1] niet heeft geschoten' - anders dan zijn verklaringen bij de politie inconsistent en ongeloofwaardig. Het feit dat [getuige 1] zich ter terechtzitting helemaal niets meer herinnert, met uitzondering van het voor verdachte meest belastende aspect van zijn verklaring - de aan- of afwezigheid van een vuurwapen en het gebruik daarvan - wekt, gezien de werking van het menselijk geheugen, bevreemding bij de rechtbank. De uitleg die [getuige 1] heeft gegeven voor het afleggen van een belastende verklaring bij de politie - hij zou bij zijn aanhouding in Groningen de aandacht hebben willen afleiden van het feit dat hij geen rijbewijs bij zich had - is, nog daargelaten dat hiermee onverklaard blijft waarom hij de aandacht heeft willen afleiden door het belasten van nu juist déze persoon, al even onbevredigend. De rechtbank laat de verklaringen die de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft afgelegd dan ook buiten beschouwing en bezigt zijn politieverklaringen voor het bewijs.
De verklaring van de getuige [getuige 3] acht de rechtbank eveneens bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van deze getuige bij de rechter-commissaris wekt weliswaar op onderdelen enige bevreemding (bijvoorbeeld waar zij verklaart over een droom die zij heeft gehad over het incident) maar daar staat tegenover dat haar verklaring - daar waar zij stelt dat de dader een stevig postuur en lichte huidskleur had, een wit t-shirt droeg met opdruk, en gebruik maakte van een vuurwapen waaruit 'vlammen' te zien waren - niet op zichzelf staat en steun vindt in forensisch bewijs, camerabeelden en getuigenbewijs uit andere bron. De rechtbank acht haar verklaringen om die reden betrouwbaar en heeft deze gebezigd voor het bewijs.
De verklaring die de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd - waarmee hij, zo stelt de raadsman terecht, verdachte méér belast dan met de verklaringen die hij eerder bij de politie op Curaçao heeft afgelegd - gebruikt de rechtbank niet voor het bewijs. De rechtbank gaat uit van de juistheid van hetgeen deze getuige in eerste instantie, onder de kracht van zijn 'verse waarneming' heeft verklaard. Het verweer van de raadsman dat ziet op de onbruikbaarheid van de verklaring van deze getuige bij de rechter-commissaris behoeft om die reden geen verdere bespreking.
3.4.3 Daderschap van verdachte
Met het onder 3.4.1. overwogen staat vast dat er tussen het slachtoffer en verdachte op 5 september 2010 een ruzie heeft plaatsgevonden. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat de man die hij kent als '[bijnaam 1]' - en die hij later tijdens een foslo heeft aangewezen - nadat deze bij een auto was geweest opeens een vuurwapen had. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt verder dat hij zag dat de man met het vuurwapen richtte en schoot op het slachtoffer. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de lichtgekleurde man die hij kent als '[bijnaam 1]' - en die hij eveneens in een foslo heeft herkend - op een afstand van anderhalf tot twee meter van het slachtoffer stond. Nadat de schoten gelost waren, zag [getuige 2] die man met een vuurwapen in zijn hand wegrennen. Getuige [getuige 3] ten slotte heeft verklaard dat zij een lichtkleurige Antilliaan op het slachtoffer heeft zien schieten en dat deze man een wit t-shirt met een opdruk droeg.
Deze verklaringen, die elkaar over en weer ondersteunen en bovendien ieder voor zich steun vinden in andere bewijsmiddelen, de bevindingen van de politie ten aanzien van de kleding van verdachte, verdachtes eigen verklaring over zijn bijnamen '[bijnaam 1]' en 'de lichtgekleurde', alsmede de uitkomsten van het schootsafstandenonderzoek - brengen de rechtbank tot de slotsom dat het verdachte is geweest die op 5 september 2010 de schoten heeft gelost waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
De enige andere persoon die - gezien de uitkomsten van het schootsafstandenonderzoek - dicht genoeg bij [slachtoffer] stond om in staat te zijn geweest hem neer te schieten, [getuige 5], voldoet alleen al gezien zijn donkere huidskleur niet aan het signalement van de dader en is overigens door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (of anderen) ook niet als de schutter aangewezen.
3.4.4 Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het voor moord benodigde bestanddeel 'voorbedachte raad' is het niet noodzakelijk dat de dader tevoren een plan heeft gehad om iemand te vermoorden. Naar vaste rechtspraak is voldoende dat de dader tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op zijn daad en de gevolgen daarvan. De rechtbank is van oordeel dat - bij gebreke van bewijs dat sprake was van een vooropgezet plan of een afspraak om [slachtoffer] te vermoorden - de snelle aaneenschakeling van gebeurtenissen zoals die hierboven onder 3.4.1 redengevend zijn geacht, verdachte geen gelegenheid heeft gelaten zich te beraden op zijn voorgenomen daad en de gevolgen daarvan. Dat betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de impliciet primair ten laste gelegde moord. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
3.4.5 Medeplegen
Op grond van de onder 3.4.1 aangehaalde bewijsmiddelen kan evenmin worden bewezen dat er een 'nauwe en bewuste samenwerking' heeft bestaan tussen verdachte en één of meer mededaders. Verdachte zal om die reden ook van het bestanddeel 'medeplegen' worden vrijgesproken.
3.4.6 Conclusies ten aanzien van het bewijs
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 september 2010 te Zoetermeer opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen kogels afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
4.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ontslag van rechtsvervolging bepleit, omdat sprake is van noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een ieder, en indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen acht ook verdachte, in deze situatie gerechtigd was zich op deze manier te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Deze aanranding bestond uit het zwaaien met een vuurwapen, het opzoeken van confrontaties en het bezigen van provocerende woorden; handelingen waaruit blijkt dat het slachtoffer daadwerkelijk bereid was om te schieten.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er wel sprake was van een bedreigende situatie, maar dat verdachte zich op voldoende momenten had kunnen ontrekken aan die situatie. In plaats daarvan heeft verdachte echter zelf een vuurwapen uit zijn auto gehaald en heeft hij vrijwel direct nadat hij bij zijn auto vandaan kwam het vuurwapen op het slachtoffer gericht. Verdachte komt om die reden geen beroep op noodweer toe.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de bespreking van dit verweer voorop dat zij de stelling van de raadsman, dat 'aan een ieder die op het slachtoffer heeft geschoten een beroep op noodweer toekomt' in zijn algemeenheid onjuist acht. Zij laat deze stelling verder echter voor rekening van de raadsman, nu de rechtbank slechts heeft te beoordelen of aan deze verdachte onder omstandigheden van dit geval, die hem persoonlijk betreffen, een beroep op noodweer toekomt. De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting staat vast, dat het slachtoffer met een vuurwapen heeft gezwaaid, dat hij daarbij woorden heeft gebruikt die als provocerend kunnen worden opgevat en dat hij in die zin de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er gedurende de avond op enig moment sprake moet zijn geweest van een voor verdachte bedreigende situatie die kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient er echter tevens sprake te zijn van een handelen van verdachte dat geboden was door de noodzakelijke verdediging van verdachte's lijf. Het is ook op dit punt aan verdachte om aannemelijk te maken dat daarvan sprake was.
Hierin is verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
Weliswaar is niet komen vast te staan wie het eerste schot heeft gelost, noch in welke volgorde de daaropvolgende schoten zijn gelost - getuigen hebben slechts verklaard over een aantal schoten, die min of meer gelijktijdig hoorbaar waren - maar dit neemt niet weg dat uit hetgeen de rechtbank onder 3.4.1 redengevend heeft geacht voor het bewijs, valt af te leiden dat het ging om een voortdurend conflict tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij het slachtoffer een wapen had en meermalen de confrontatie zocht. Verdachte heeft meermalen de gelegenheid gehad zich aan deze confrontatie te onttrekken en heeft dat ook daadwerkelijk gedaan door na de eerste confrontatie, waarbij het slachtoffer ook reeds met een vuurwapen aan het zwaaien was, naar de auto te lopen. Echter, verdachte heeft zichzelf op enig moment - onduidelijk is wanneer precies, maar omdat het partycentrum voorzien was van metaaldetectoren acht de rechtbank het met de officier van justitie aannemelijk dat dit ná verlaten van het partycentrum moet zijn geweest - voorzien van een vuurwapen. Verdachte is dus, nadat hij bij zijn auto was geweest, van daaruit niet weggereden of weggerend maar in plaats daarvan, terwijl hij in het bezit was van een vuurwapen teruggelopen in de richting van [slachtoffer], van wie hij wist dat deze gewapend was en van wie hij eveneens wist dat diens agressie op hem was gericht. De kans op escalatie, waarbij vuurwapens zouden worden gebruikt was, gezien hetgeen reeds was voorafgegaan, op dat moment zeer groot.
Verdachte heeft aldus een evidente, reële en voor de hand liggende mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken laten liggen en is in plaats daarvan met een (doorgeladen althans geladen) vuurwapen naar zijn belager teruggekeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen vervolgens is gebeurd bij die stand van zaken niet meer worden aangeduid als 'noodzakelijk' voor de verdediging van verdachte's lijf. Het beroep op noodweer faalt om die reden.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het bewezen verklaarde feit strafbaar. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich uiterst subsidiair - namelijk indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en indien het gevoerde noodweerverweer wordt verworpen - op het standpunt gesteld dat een strafeis van twaalf jaar in het geheel geen recht doet aan de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. In het bijzonder doet die strafeis geen recht aan het gegeven dat verdachte niet de agressor was en hij feitelijk niet veel meer heeft gedaan dan 'afwerende bewegingen' maken, aldus de raadsman.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij het bepalen van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In een nazomernacht in september 2010 heeft verdachte in de context van een ruzie na afloop van een feest in een partycentrum te Zoetermeer een aantal kogels afgevuurd op [slachtoffer]. Het slachtoffer wordt dodelijk gewond en hij overlijdt kort daarna aan die verwondingen. Verdachte heeft door zijn handelen aan een mens zijn kostbaarste bezit - het leven - ontnomen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de vader van het slachtoffer blijkt, dat de gewelddadige en ontijdige dood van het slachtoffer diens nabestaanden - onder wie zijn jeugdige zoontje - onbeschrijflijk en onherstelbaar leed heeft toegebracht, waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat ook vele omstanders ongewild getuige hebben moeten zijn van de gebeurtenissen en diep zijn geraakt door de schietpartij en door de daaropvolgende confrontatie met het hevig bloedende slachtoffer. Een delict als dit draagt daarnaast voor de samenleving als geheel een uiterst schokkend karakter.
Uit de spaarzame verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd blijkt, dat hij zelf bij een eerdere schietpartij levensbedreigend gewond is geraakt. Verdachte moet zich door deze eerdere ervaring als geen ander kunnen voorstellen hoe ingrijpend het is om beschoten te worden en hoe gevaarzettend en in potentie levensbedreigend het gebruik van vuurwapens is. Dit alles heeft hem er echter niet van weerhouden in de nacht van 5 september 2010 zelf een vuurwapen ter hand te nemen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan.
Doodslag, zoals in dit geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur in dit geval ook op zijn plaats is.
In de praktijk pleegt de rechtbank bij de straftoemeting waar mogelijk rekening te houden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Zo ook in dit geval: de rechtbank heeft niet alleen kennis genomen van de ressortelijke indicatiepunten die gelden voor een enkelvoudige doodslag - te weten een gevangenisstraf van acht jaren - maar heeft ook acht geslagen op vergelijkbare casusposities die zijn opgenomen in de databank consistente straftoemeting, waaruit blijkt dat voor feiten als deze doorgaans straffen worden opgelegd variërend in duur tussen de zeven en twaalf jaren.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de rol die het slachtoffer zelf heeft gespeeld bij de schietpartij. Het slachtoffer heeft meermalen de confrontatie gezocht, had daarbij ook zelf een vuurwapen voorhanden, heeft dat getoond en heeft (uiteindelijk) ook niet geschroomd het te gebruiken.
In strafverhogende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 20 september 2010 reeds meermalen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld voor geweldsdelicten en voor vuurwapenbezit. Daarnaast houdt de rechtbank ten bezware van verdachte rekening met het feit dat het delict zich op een openbare plaats heeft afgespeeld, waar op dat moment zeer veel mensen aanwezig waren. Deze mensen zijn hierdoor niet alleen tegen wil en dank getuige geweest van (de gruwelijke nasleep van) de schietpartij, maar voor hen heeft het delict - door het gebruik van een naar zijn aard weinig selectief wapen als een vuurwapen - daarnaast ook een uiterst gevaarzettend karakter gehad.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen gevangenisstraf - die lager is dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, maar nog altijd zeer aanzienlijk is van duur - passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij], de vader van [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.167,12. Deze vordering bestaat uit de kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart van [slachtoffer].
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, hoewel hem daartoe ter terechtzitting uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden, geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De vordering is bovendien door de verdediging niet betwist, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen, te weten een bedrag van € 2.167,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.167,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010 ten behoeve van de benadeelde genaamd [benadeelde partij].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerpen niet bij verdachte zijn aangetroffen en dat de beslaglijst daarom als niet aanwezig kan worden beschouwd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal - nu zich in het dossier een beslaglijst bevindt, waaruit de rechtbank niet anders kan dan concluderen dat haar om een beslissing wordt gevraagd over de bestemming van de goederen waarop nog beslag rust - op dit beslag waar mogelijk een beslissing nemen.
De voorwerpen als genoemd onder 1, 5, 6 en 7 - respectievelijk een 9 mm huls, een kogeldeel, een kogel uit het lichaam van [slachtoffer] en een 9 mm huls - zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De voorwerpen genummerd 2, 3, 4, 8 en 8a - respectievelijk drie hulzen van het kaliber 6.35 mm, een vuurwapen van het merk [merk 2] en een patroonhouder (inclusief twee patronen) - zijn niet voor (verbeurdverklaring of) onttrekking aan het verkeer ten laste van verdachte vatbaar. Deze voorwerpen zijn immers niet onder verdachte in beslag genomen en hebben hem nimmer toebehoord, terwijl ook overigens geen sprake is van één van de situaties als omschreven in de artikelen 33a, 36c of 36d van het Wetboek van Strafrecht. Het beslag dat rust op deze voorwerpen zal te gelegener tijd dan ook op de voet van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie zelf moeten worden afgehandeld.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], domicilie kiezende: [adres], een bedrag van € 2.167,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.167,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 31 (eenendertig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst 1, 5, 6 en 7 genummerde voorwerpen, te weten respectievelijk een 9 mm huls, een kogeldeel, een kogel uit het lichaam van [slachtoffer] en een 9 mm huls.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. A.H.Th. de Boer, voorzitter,
R. Brand en J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.C. Sadal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar de bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2010/182028 (TGO "Oscar") van de regiopolitie Haaglanden, te weten: Bijlage ambtshandelingen (doorgenummerd p. 1-852, hierna te noemen 'bijlage I'), Bijlage verdachtendossier [verdachte] (niet doorgenummerd, hierna te noemen 'bijlage II'), Bijlage getuigen (doorgenummerd p. 1-531, hierna te noemen 'bijlage III') en Bijlage forensische opsporing (doorgenummerd p, 1-294, hierna te noemen 'bijlage IV').
1 Proces-verbaal van bevindingen, bijlage I, p. 1.
2 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 18 september 2010, bijlage II, p. 12.
3 Proces-verbaal van bevindingen, bijlage I, p. 1.
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 9 september 2010, bijlage III, p. 26, eerste antwoord.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 9 september 2010, bijlage III, p. 26, derde antwoord.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 9 september 2010, bijlage II, p. 180; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2011, paragraaf 14.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2011, paragraaf 20.
8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september, bijlage I, p. 66.
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 9 september 2010, bijlage II, p. 26.
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage II, p. 279, vijfde antwoord.
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2011, paragraaf 4; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september, bijlage III, p. 281, elfde antwoord.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2011, paragraaf 4.
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage II, p. 281, elfde antwoord.
14 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2011, paragraaf 4.
15 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2011, paragraaf 4; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 6 september 2010, bijlage III, p. 155.
16 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 283, vijfde antwoord.
17 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 12 januari 2011, bijlage III, p. 757, tweede antwoord.
18 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 283, en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2011.
19 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 283, vijfde antwoord, tweede volzin; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 6 september 2010, bijlage III, p. 155; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] d.d. 25 november 2010, bijlage III, p. 189.
20 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 6 september 2010, bijlage III, p. 155; proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2010 (inhoudende de verklaring van [getuige 1] tegenover de Groningse politie), bijlage I, p. 67, laatste regel.
21 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 6 september 2010, bijlage III, p. 156.
22 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 281, elfde antwoord, eerste volzin; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 12 januari 2011, bijlage III, p. 757, tweede antwoord.
23 Forensisch technisch relaas proces-verbaal, bijlage IV (niet doorgenummerd).
24 Rapport Nederlands Forensisch Instituut, 'Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' opgemaakt op 19 januari 2011 door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, bijlage IV, p. 125-126.
25 Rapport Nederlands Forensisch Instituut, 'Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Zoetermeer op 5 september 2010', opgemaakt op 28 april 2011 door ing. R.C. Roepnarain, NFI-deskundige schotrestenonderzoek, bijlage IV, p. 266.
26 Proces-verbaal van verhoor forensisch wapendeskundige B. Jacobs, 16 juni 2011, paragraaf 6.
27 Rapport Nederlands Forensisch Instituut, 'Onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Zoetermeer op 5 september 2010', opgemaakt op 2 augustus 2011 door B. Jacobs, NFI-deskundige wapens en munitie, bijlage IV, p. 279.
28 Rapport Nederlands Forensisch Instituut, 'Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Zoetermeer op 5 september 2010', op 21 september 2010 opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, bijlage IV, p. 196, paragraaf 6.4; Rapport Nederlands Forensisch Instituut, 'Onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Zoetermeer op 5 september 2010', opgemaakt op 3 december 2010 door B. Jacobs, NFI-deskundige wapens en munitie, bijlage IV, p. 222-227.
29 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (simultane fotobewijsconfrontatie) d.d. 21 oktober 2010, bijlage I, p. 181-182.
30 Proces-verbaal van ver hoor getuige [getuige 6] (simultane fotobewijsconfrontatie) d.d. 4 november 2010, bijlage I, p. 221 en 223.
31 Proces-verbaal d.d. 12 januari 2011, (simultane fotobewijsconfrontatie getuige [getuige 2]) bijlage I, p. 767 en 771.
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 17 september 2010, bijlage II, p. 2.
33 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 20 oktober 2010, bijlage II, ongenummerd.
34 Proces-verbaal van bevindingen 5 november 2010 (beschrijving camerabeelden), bijlage I, p. 526.
35 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 283. 'Heb je gezien dat [bijnaam 1] een wapen in zijn handen had.'
36 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2010, bijlage I, p. 67-68.
37 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2010, bijlage III, p. 278-286 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 21 oktober 2010, bijlage III, p. 287-291.