ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6648

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/24458, AWB 09/48344 , AWB 09/24461 en AWB 09/48345
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van opgebouwde rechten van Turkse werknemer bij overgang naar zelfstandige arbeid

In deze zaak gaat het om een Turkse staatsburger die in Nederland verblijft en zijn verblijfsvergunning heeft aangevraagd. De minister voor Immigratie en Asiel heeft de aanvraag afgewezen, met het argument dat eiser zijn opgebouwde rechten heeft verloren omdat hij vrijwillig werkloos is geworden door als zelfstandige te gaan werken. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zijn besluiten heeft gebaseerd op de premisse dat een Turkse werknemer die als zelfstandige werkt, automatisch als vrijwillig werkloos wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat deze premisse niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name de arresten Dogan en Tetik. De rechtbank benadrukt dat een Turkse werknemer die als zelfstandige werkt, niet automatisch zijn rechten verliest, zolang hij actief blijft op de arbeidsmarkt. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van de minister. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken opnieuw op de aanvragen van eiser moet beslissen en veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 09/24458, AWB 09/48344 , AWB 09/24461 en AWB 09/48345
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1962], eiser, en zijn echtgenote [eiseres], geboren op [1978], eiseres, beiden van Turkse nationaliteit,
gemachtigde: mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 11 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 9 december 2008 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 augustus 2008 om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen en de aanvraag van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 11 juni 2009 beroep bij deze rechtbank ingesteld (geregistreerd onder nummer AWB 09/24458).
1.2 Bij besluit van 11 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen haar besluit van 11 december 2008 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 augustus 2008 om verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit van 11 juni 2009 beroep bij deze rechtbank ingesteld (geregistreerd onder nummer AWB 09/24461).
1.3 Bij afzonderlijke besluiten van 4 december 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser en eisers (tezamen: eisers) tegen zijn besluiten van 11 juni 2009 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid in loondienst bij tegelzettersbedrijf [bedrijf] op grond van het Turks Associatie Verdrag” en de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [eiser]” met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 7 januari 2008. Eisers hebben tegen de besluiten van 4 december 2009 beroepen bij deze rechtbank ingesteld (geregistreerd onder nummers AWB 09/48344 en AWB 09/48345).
1.4 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 7 april 2011, waar eiser is verschenen. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigde hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is op [2002] gehuwd met [A] en is op 1 maart 2003 Nederland ingereisd. Eiser is met ingang van 4 maart 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenote [A]. Arbeid vrij toegestaan. Tewerkstellingsvergunning (TWV) niet vereist”.
2.2 Met ingang van 8 september 2003 is eiser in dienst getreden bij tegelzettersbedrijf [bedrijf]. Eiser en [A] zijn in 2004 uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is op [2005] ontbonden.
2.3 Op 23 december 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenote [A]” in de beperking “arbeid in loondienst”. Bij besluit van 11 april 2005 is de beperking van de aan eiser verleende vergunning met ingang van 23 december 2004 gewijzigd in de beperking “arbeid in loondienst bij tegelzettersbedrijf [bedrijf] op grond van het Turks Associatie Verdrag”. Deze verblijfsvergunning is nadien verlengd met de arbeidsmarktaantekening “Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”, laatstelijk tot 23 december 2008.
2.4 Eiseres is op of omstreeks 30 mei 2007 Nederland ingereisd. Eiseres is met ingang van 5 juni 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [eiser] in het kader van gezinsvorming”, welke vergunning laatstelijk is verlengd tot 23 december 2008.
2.5 Met ingang van 7 januari 2008 staat eiser ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig ondernemer. In die hoedanigheid verricht hij, in samenspraak met zijn voormalige werkgever, vanaf genoemde datum werkzaamheden voor het tegelzettersbedrijf [bedrijf].
2.6 De bestreden besluiten van 11 juni 2009 gaan over de afwijzing van de aanvragen van eisers om verlening van verblijfsvergunningen regulier voor onbepaalde tijd en over de afwijzing van de aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd (en de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd). De bestreden besluiten van 4 december 2009 gaan over de intrekking met terugwerkende kracht van de aan eisers verstrekte, hiervoor vermelde, verblijfsvergunningen. Aan deze besluiten heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat eisers met ingang van 7 januari 2008 geen rechten meer ontlenen aan artikel 6 en/of 7 van het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG en Turkije (Besluit 1/80). Eisers kunnen zich met deze besluiten niet verenigen en hebben hiertegen beroepen ingesteld.
2.7 Nadien, bij besluit van 1 juli 2009, is eiser met ingang van 6 april 2009 opnieuw in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid in loondienst bij Multi tegels VOF” en is eiseres, besluit van 23 oktober 2009, met ingang van 15 juli 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [eiser]”.
2.8 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser vanaf 8 september 2006 recht van vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze heeft, aangezien hij vanaf die datum op grond van paragraaf B11/3.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) rechten ontleent aan het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde streepje, van het Besluit 1/80. Het geschil spitst zich toe op de vraag of zich nadien omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan eiser zijn onder Besluit 1/80 opgebouwde rechten heeft verloren.
2.9 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers er op gewezen dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) inzake de artikelen 6 en 7 van het Besluit 1/80 slechts in een aantal specifieke gevallen de aan deze bepalingen ontleende rechten verloren gaan, bijvoorbeeld indien de betrokkene “objectief gezien geen enkele kans meer maakt op re integratie op de arbeidsmarkt” (arrest van 7 juli 2005, Dogan, CAOP-383/03, LJN: AU2567). Arbeid verrichten als zelfstandige sluit volgens eisers geenszins uit dat de betrokkene daarna weer als werknemer gaat werken, bijvoorbeeld als het bedrijf minder goed floreert. Verder hebben eisers er op gewezen dat het verblijfsrecht van gezinsleden ex artikel 7 van het Besluit 1/80 slechts op twee gronden verloren gaat en dat arbeid verrichten van een Turkse werknemer als zelfstandige niet één van deze twee gronden is.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vrij zijn op de arbeidsmarkt betekent dat eiser sinds 8 september 2006 vrij was om elke nieuwe arbeid in loondienst te zoeken/aanvaarden bij een werkgever naar keuze. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn aan artikel 6 van het Besluit 1/80 ontleende rechten heeft verloren omdat eiser vrijwillig werkloos is geworden, nu het de eigen keuze van eiser is geweest, in overleg met zijn toenmalige werkgever, om als zelfstandig ondernemer zijn werkzaamheden voor zijn voormalige werkgever te continueren. Weliswaar leidt de omstandigheid dat eiser als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt op zichzelf niet tot het oordeel dat hij niet is blijven behoren tot de legale arbeidsmarkt, maar de omstandigheid dat eiser zich na de vrijwillige beëindiging van zijn dienstverband niet heeft ingeschreven bij een arbeidsbureau/CWI als werkzoekend en dat hij zich in de periode dat hij werkzaam was als zelfstandig ondernemer geen moeite heeft getroost om andere arbeid in loondienst te vinden door te solliciteren, leidt volgens verweerder wel tot dat oordeel. Verweerder verwijst ter zake naar paragraaf B11/3.5 van de Vc.
2.11 De rechtbank stelt gezien het voorgaande vast dat verweerder zijn besluiten heeft gestoeld op de premisse, dat een Turkse werknemer die als zelfstandige arbeid is gaan verrichten vrijwillig werkloos is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze premisse niet in overeenstemming met hetgeen het Hof van Justitie in zijn jurisprudentie, met name in het arrest Dogan, en het arrest van 23 januari 1997, Tetik, C-171/95, LJN: BF4752, heeft bepaald. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
2.12 Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort, voor zover thans van belang:
- na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers van de Lid Staat van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst ter zijner keuze.
2.13 In paragraaf B11/3.3.2 van de Vc is bepaald dat op grond van nationaal beleid geldt dat de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang heeft tot iedere arbeid van zijn keuze (zie paragraaf B5/3.2.2 van de Vc). Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, van het Besluit 1/80 reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is. Paragraaf B11/3.5 van de Vc bevat een opsomming van de gevallen waarin de Turkse werknemers en hun gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van de bepalingen van Besluit 1/80, hun opgebouwde rechten verliezen. Bij deze opsomming van verliesgronden wordt verwezen naar rechtspraak van het Hof van Justitie.
2.14 Het Hof van Justitie heeft herhaaldelijk verklaard dat niet alleen de rechtstreekse werking van artikel 6, eerste lid, derde streepje, meebrengt dat de betrokkene aan Besluit 1/80 rechtstreeks een individueel recht inzake arbeid ontleent, maar dat bovendien het nuttig effect van dit recht noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokkene een daarmee samenhangend verblijfsrecht heeft, dat onafhankelijk is van het voortbestaan van de voorwaarden voor de verkrijging van die rechten (zie onder meer arresten van 7 juli 2005, Dogan, C-383/03, punt 14, LJN: AU2567, en van 20 september 1990, Sevince, C-191/89, punten 29 en 31, LJN: AD1223). Verder heeft het Hof van Justitie bepaald dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij niet enkel doelt op het verrichten van arbeid, maar de betrokkene, die reeds legaal op de arbeidsmarkt van de lidstaat van ontvangst is geïntegreerd, een onvoorwaardelijk recht op arbeid verleent, dat noodzakelijkerwijs het recht impliceert om de uitoefening van een beroepsactiviteit te staken. Er bestaat aldus het recht om de arbeidsverhouding tijdelijk te onderbreken en de reden daarvoor is irrelevant (zie onder meer arrest Dogan, reeds aangehaald, punten 18 en 20, en arrest van 10 januari 2006, Sedef, C-230/03, punten 46 en 54, LJN: AV6308).
2.15 De opgebouwde rechten inzake arbeid en verblijf die de betrokkene aan artikel 6, eerste lid, derde streepje, van het Besluit 1/80 ontleent kunnen, zoals blijkt uit rechtsoverweging 23 en 25 van het arrest Dogan, door de nationale autoriteiten uitsluitend worden beperkt als de betrokkene definitief niet meer tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaat behoort, omdat hij bijvoorbeeld objectief gezien geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt of bijvoorbeeld niet binnen een redelijke termijn na het einde van zijn tijdelijke inactiviteit een nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden, en als sprake is van een zo ernstig actueel gevaar dat de lidstaat gebruik kan maken van de openbare orde-exceptie van artikel 14 van het Besluit 1/80 (zie ook het arrest van 4 februari 2010, Genc, C-14/09, punt 42, LJN: BL4516, en het arrest van 18 december 2008, Altun, C-337/07, punt 25, LJN: BG9362).
2.16 In het arrest van 23 januari 1997, Tetik, C-171/95 (LJN: BF4752), heeft het Hof van Justitie overwogen dat de nuttige werking van artikel 6, eerste lid, derde streepje van Besluit 1/80 impliceert dat een Turks werknemer het recht moet hebben om vanwege persoonlijke redenen zijn arbeid van het ogenblik op te geven en gedurende een redelijke termijn in dezelfde lidstaat nieuwe arbeid te zoeken (punt 31). In een dergelijke situatie is het aan de nationale autoriteiten om een (toereikende) termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene in staat wordt gesteld daadwerkelijk nieuw werk te zoeken (punten 32 en 34) en mag de lidstaat eisen dat de betrokkene gedurende deze termijn formaliteiten vervult teneinde te bewerkstelligen dat de betrokkene daadwerkelijk nieuw werk zoekt en geen misbruik maakt van zijn verblijfsrecht in de betrokken lidstaat (punten 41 en 42).
2.17 Uit de overwegingen van het Hof van Justitie in voormeld arrest blijkt voorts dat de hiervoor genoemde redelijke termijn en formaliteiten door een lidstaat mogen worden bepaald ingeval de betrokkene “geen werk meer heeft” (punt 41) en “een echte werkzoekende is” (punt 46). Van een dergelijke situatie is echter geen sprake indien een Turks werknemer arbeid als zelfstandige verricht en als ondernemer belasting afdraagt aan de lidstaat. Dat wordt pas anders indien hij zijn werkzaamheden als zelfstandige staakt. Vanaf dat moment mag van de betrokkene worden verlangd dat hij zich voldoende zal inspannen om binnen een redelijke termijn daadwerkelijk nieuw werk te zoeken en de daarbij geldende formaliteiten te vervullen.
2.18 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers gegrond zijn en de bestreden besluiten van 11 juni 2009 en 4 december 2009 in aanmerking komen voor vernietiging vanwege strijd met de uitleg door het Hof van Justitie van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde streepje, van het Besluit 1/80. De overige beroepsgronden van eisers behoeven geen bespreking meer.
2.19 Met het oog op finale geschillenbeslechting onderzoekt de rechtbank of de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand kunnen blijven. De rechtbank zal daartoe zelfstandig onderzoeken of in dit geval sprake is van één van de in de rechtspraak van het Hof van Justitie geformuleerde verliesgronden.
2.20 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat van een situatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van Besluit 1/80 in dit geval geen sprake is. De verliesgrond dat niet binnen een redelijke termijn na het einde van een tijdelijke inactiviteit een nieuwe dienstbetrekking is gevonden, is hier evenmin aan de orde.
2.21 Resteert beantwoording van de vraag of eiser door werkzaamheden te gaan verrichten als zelfstandige definitief niet meer behoort tot de legale arbeidsmarkt in de zin van Besluit 1/80 “omdat hij objectief gezien geen enkele kans meer maakt op re-integratie op deze arbeidsmarkt”.
2.22 Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Zoals blijkt uit voormelde rechtspraak van het Hof van Justitie wordt een Turkse werknemer die rechten ontleent aan artikel 6, eerste lid, derde streepje, van het Besluit 1/80, vanwege de periode dat hij reeds participeert op de arbeidsmarkt van de lidstaat, verondersteld te zijn geïntegreerd op deze arbeidsmarkt (zie rechtspraak genoemd in 2.14). Het feit dat deze Turkse werknemer in staat is om arbeid als zelfstandige te verrichten, staaft de veronderstelling dat hij geïntegreerd is en heel wel in staat om zich op de arbeidsmarkt te handhaven. Dat wordt pas anders indien hij zijn werkzaamheden als zelfstandige staakt en hij geen blijk geeft zich in te spannen om actief te blijven op de arbeidsmarkt. Eerst dan kan zich de situatie voordoen waarin verondersteld kan worden dat de betrokkene objectief gezien geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt.
2.23 Dat eiser met ingang van 7 januari 2008 als zelfstandige arbeid is gaan verrichten betekent daarom naar het oordeel van de rechtbank geenszins dat eiser niet meer kan terugkeren op de legale arbeidsmarkt in de zin van Besluit 1/80. Het feit dat eiser met ingang van 1 april 2009 voor onbepaalde tijd in dienst is getreden bij Multi Tegels V.O.F. te Nieuwegein is overigens een illustratie dat eiser als werknemer is teruggekeerd op de arbeidsmarkt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in eisers situatie geen sprake is van een verliesgrond van rechten die eiser ontleent aan artikel 6, eerste lid, derde streepje, van het Besluit 1/80.
2.24 Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten van 11 juni 2009 en van 4 december 2009 niet in stand kunnen blijven. De rechtbank herroept de primaire besluiten van 9 december 2008 (eiser) en 11 december 2008 (eiseres) en van 11 juni 2009 (zowel eiser als eiseres) en bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken op de aanvragen van eisers van 22 augustus 2008, met in achtneming van de inhoud van deze uitspraak, beslist.
2.25 Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de twee besluiten van 11 juni 2009 en de twee besluiten van 4 december 2009;
herroept de primaire besluiten van respectievelijk 9 december 2008 en 11 december 2008, alsmede de twee primaire besluiten van 11 juni 2009;
bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken op de aanvragen van eisers van 22 augustus 2008 beslist;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 450,--; en
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 2.185,--, te betalen aan eisers.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schukking, als voorzitter, en mr. H. Gorter, en mr. M Ramsaroep als leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.M. van Luijk-Salomons mr. J. Schukking
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.