RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 11/23386 en AWB 11/23382
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1984], van gestelde Somalische nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck.
Inleiding
1.1 Op 8 juli 2011 heeft verzoeker een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum (AC) afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 4 augustus 2011. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 Verzoeker heeft ter bestrijding van het bestreden besluit van 18 juli 2011 aangevoerd dat hem ten onrechte geen medisch onderzoek is aangeboden alvorens hij is gehoord. Daarbij heeft verzoeker verwezen naar het bepaalde in artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), waarin is bepaald dat een vreemdeling die een asielverzoek wil indienen een medisch onderzoek wordt aangeboden. Nu dit niet is gebeurd is sprake van een onzorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats Zwolle, van 24 juni 2011 (AWB 11/17071 en AWB 11/17070).
2.4 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat verzoekers beroep op het bepaalde in artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb, niet kan slagen, omdat de Nota van Toelichting bij het besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vb geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat bij een opvolgende aanvraag andermaal moet worden onderzocht of sprake is van medische en/of psychische problematiek die van invloed is op het horen van de vreemdeling. Naar de mening van verweerder schept artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb geen verplichting om ook bij opvolgende aanvragen een medisch onderzoek aan te bieden, temeer daar op grond van artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c, Vb vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend niet in aanmerking komen voor een rust- en voorbereidingstijd en gezien de Nota van Toelichting uitgangspunt is dat het medische onderzoek juist plaatsvindt in die periode. Ter onderbouwing van dit betoog heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats Haarlem, van 5 juli 2011 (AWB 11/20243 en AWB 11/20241, LJN: BR1337).
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3.109, eerste lid, van het Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), door de vreemdeling niet eerder ingediend dan zes dagen nadat hij overeenkomstig door de Minister gestelde regels te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen.
Ingevolge artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb wordt de vreemdeling die te kennen geeft de in het eerste lid bedoelde aanvraag in te willen dienen een medisch onderzoek aangeboden. Voor dit onderzoek is schriftelijke toestemming van de vreemdeling vereist.
Ingevolge artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder sub c, van het Vb wordt in afwijking van het eerste lid geen termijn gesteld indien de vreemdeling reeds eerder een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw heeft ingediend.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de duidelijke bewoording, artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c, van het Vb, in verbinding met artikel 3.109, eerste lid, van het Vb slechts ziet op de termijn van indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw. De in het eerste lid van artikel 3.109 van het Vb genoemde termijn geldt niet indien sprake is van een opvolgende aanvraag als bedoeld in artikel 3.109, zesde lid, van het Vb. Artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb ziet op de aanvraag zelf en niet op de termijn waarbinnen deze aanvraag moet worden ingediend. Dit artikellid bepaalt dat de vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw in te willen dienen, een medisch onderzoek wordt aangeboden. Dit artikellid maakt geen onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen. Voorts constateert de voorzieningenrechter dat noch in het zesde lid van artikel 3.109 van het Vb noch in enig ander lid van artikel 3.109 van het Vb de wetgever een uitzondering op het bepaalde in artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb heeft gemaakt.
2.7 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bepaalde in artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb ook geldt indien sprake is van een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Gelet op de duidelijke bewoordingen van het eerste, vijfde en zesde lid van artikel 3.109 van het Vb komt, anders dan verweerder stelt, aan de toelichting bij het besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vb geen nadere betekenis toe. Dit is slechts anders ingeval bepalingen voor meerderlei uitleg vatbaar zijn, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker geen medisch onderzoek is aangeboden. Daarmee heeft verweerder het voorschrift van artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb geschonden. Zoals ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 10 februari 2011 (LJN: BP5112) is geoordeeld, betreft artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb een algemeen verbindend voorschrift waarvan niet kan worden afgeweken.
2.9 Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb. Mede gezien voormelde uitspraak van de ABRvS ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien dan wel de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiervoor wordt een termijn gesteld van acht weken. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking.
Over de voorlopige voorziening
2.10 Gegeven de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Na deze uitspraak komt verzoeker immers te verkeren in de situatie waarin hij in afwachting is van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vw. Op grond van deze wet dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft verzoeker rechtmatig verblijf.
Over de voorlopige voorziening en het beroep
2.11 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 437,--).
Beslissing
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 18 juli 2011;
draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 437,-- te betalen aan verzoeker;
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 437,-- te betalen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2011.
mr. R.D.A. van Veghel mr. M. Ramsaroep
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de voorzieningenrechter waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.