ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6627

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2224
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van asielbesluit op basis van taalanalyse en contra-expertise

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren op 8 januari 1990 en in het bezit van de Iraakse nationaliteit, had op 26 mei 2008 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, deze aanvraag afgewezen op grond van de onbetrouwbaarheid van het asielrelaas van eiser. Verweerder baseerde zijn besluit op een taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT) van 12 november 2008, waarin werd geconcludeerd dat eiser waarschijnlijk afkomstig was uit de regio Arbil in Noord-Irak. Eiser heeft echter een contra-expertise overgelegd van de Taalstudio, die twijfels uitte over de conclusies van de taalanalyse.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 juli 2011 geoordeeld dat verweerder de taalanalyse niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag kon leggen, gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 21 juli 2010. In die uitspraak was al vastgesteld dat de contra-expertise een concreet aanknopingspunt vormde voor twijfel aan de taalanalyse. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de taalanalyse nog steeds geldig was en dat hij de twijfels die door de contra-expertise waren geuit, niet had kunnen weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 18 januari 2011 en bepaalde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,= werden begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 2224
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T. Boekholt. Als tolk was ter zitting aanwezig [tolk].
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op 8 januari 1990 en in het bezit te zijn van de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft op 26 mei 2008 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is en dat hij derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft aan dit standpunt het rapport van 12 november 2008 van een taalanalyse door het Bureau Land en Taal (BLT) ten grondslag gelegd. Daarin is geconcludeerd dat eiser waarschijnlijk te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Noord-Irak (Arbil). Onder punt 5 van dit rapport staat vermeld dat eiser op grond van zijn Koerdische spraak eenduidig herleidbaar is tot de grotere regio Makhmur-Arbil (Centraal-Irak/Noord-Irak).
Voorts is op grond van de zeer beperkte beheersing van het Arabisch die eiser aan de dag legt aan te nemen dat hij het overgrote deel van zijn leven heeft doorgebracht in een omgeving waar Arabisch niet algemeen gangbaar is als voertaal in het dagelijks leven.
Het is niet aannemelijk dat eiser, zoals hij stelt, gedurende 18 jaar heeft gewoond in Makhmur waar, gedurende het grootste deel van deze periode, Arabisch algemeen
gangbaar was als voertaal in het dagelijks leven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen voornoemd besluit en een rapport van
2 september 2009 van een contra-expertise door de Taalstudio overgelegd. Hierin is het volgende geconcludeerd.
“The applicant’s Sorani dialect can generally be traced to the region of Arbil, to which Makhmur belongs, and on the basis of several features it can also be traced more specifically to Makhmur itself. There is therefore no reason whatsoever to doubt the applicant’s own narrative concerning his place of origin and socialisation, which the data confirm a high degree of certainty to be in Makhmur.”
4. In het weerwoord van 11 november 2009 op de contra-expertise heeft het BLT zijn conclusie gehandhaafd.
5. De Taalstudio heeft bij schrijven van 11 februari 2010 gereageerd op voormeld weerwoord van het BLT.
6. De rechtbank ’s Gravenhage, zittingsplaats Maastricht, heeft op 21 juli 2010 uitspraak gedaan op het door eiser ingestelde beroep (AWB 09 / 5216) tegen het voormelde besluit van 13 februari 2009. In deze uitspraak, die in rechte is komen vast te staan, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder eiser in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het door eiser overgelegde rapport van de contra-expertise een concreet aanknopingspunt vormt voor twijfel aan de conclusie in het rapport van de taalanalyse.
De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat de conclusie van het rapport van de taalanalyse luidt dat eiser waarschijnlijk te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Noord-Irak (Arbil) en dat de conclusie in het rapport van de contra-expertise luidt dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan het asielrelaas van eiser omtrent zijn plaats van herkomst en socialisatie, die de gegevens met een hoge graad bevestigen als zijnde Makhmur. De rechtbank heeft voorts bij haar oordeel betrokken dat de conclusie in het rapport van de taalanalyse in belangrijke mate is gebaseerd op grond van de zeer beperkte beheersing van het Arabisch van eiser, hetgeen in het rapport van de contra-expertise wordt bestreden. Daarin is in dit verband vermeld dat het Arabisch van eiser wijst op een regelmatige maar oppervlakkige blootstelling aan deze taal. Recente rapporten bevestigen dat 80% van de inwoners van Makhmur Koerdisch is en dat sinds 1991 de kennis van het Arabisch bij de Koerden is verminderd, terwijl in voormeld weerwoord is gesteld dat gedurende de jaren 1990 en de jaren 2000 tot 2004 het aandeel Arabischtaligen in de regio Makhmur aanzienlijk hoger lag dan thans het geval is. Nu het rapport van de contra-expertise een aanknopingspunt vormt voor twijfel aan de taalanalyse en verweerder zijn standpunt dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is uitsluitend heeft gebaseerd op het rapport van de taalanalyse, heeft de rechtbank het besluit van 13 februari 2009 vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft hij bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag wederom afgewezen. Verweerder heeft bij dit standpunt een nieuw weerwoord van het BLT van 11 januari 2011 betrokken. Volgens dit weerwoord blijft het BLT van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om door middel van deelname aan de taalanalyse de twijfel weg te nemen die is gerezen omtrent de door eiser opgegeven herkomst. De gedemonstreerde talenkennis van eiser biedt geen enkel aanknopingspunt op grond waarvan eiser specifiek te herleiden zou zijn tot de spraakgemeenschap van Makhmur in Centraal-Irak. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser zijn gestelde identiteit en herkomst niet aan de hand van documenten heeft aangetoond noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Gezien het voorgaande blijft verweerder van oordeel dat geen geloof kan worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen over de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Makhmur.
8. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
9. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit de toets in rechte kan doorstaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op voornoemde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Maastricht, van 21 juli 2010, het rapport van de taalanalyse van 12 november 2008 niet (langer) aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Bij deze uitspraak is immers reeds geoordeeld dat het door eiser overgelegde rapport van de contra-expertise een concreet aanknopingspunt vormt voor twijfel aan de conclusie in het rapport van de taalanalyse. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit door de rechtbank, zittingsplaats Maastricht, vastgestelde gebrek niet kunnen verhelpen door middel van het laten uitbrengen van een nieuw weerwoord door het BLT. Een dergelijk weerwoord is naar dezerzijds oordeel niets meer of minder dan een nadere motivering van verweerder waarom de taalanalyse van 12 november 2008 toch aan het besluit van 13 februari 2009 ten grondslag had kunnen worden gelegd dan wel kan worden gelegd. Voor zover verweerder dit standpunt heeft willen innemen – en het kennelijk dus oneens was met de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 21 juli 2010 – had het naar dezerzijds oordeel op de weg van verweerder gelegen dit in een hoger beroepsprocedure naar voren te brengen. Dat volgens verweerder in het weerwoord nieuwe gezichtspunten ten aanzien van de taalanalyse naar voren zijn gebracht, maakt het vorenstaande niet anders nu verweerder in feite enkel (wederom) argumenten naar voren brengt waarom de taalanalyse toch aan de besluitvorming ten grondslag mag worden gelegd en op grond van de voornoemde uitspraak reeds vaststaat dat verweerder die taalanalyse niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
11. De rechtbank zal het beroep van eiser gezien het voorgaande gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
12. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting ) met een waarde van € 437,= per punt.
Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eiser geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eiser te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 18 januari 2011;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 874,= (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.
w.g. mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juli 2011
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.