ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6418

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753131-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstig letsel als gevolg na conflict over vermeende verkrachting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 17 februari 2011 in Moordrecht een afspraak gemaakt met de aangever om te praten over een vermeende verkrachting van zijn nichtje. Tijdens dit gesprek ontstond er een conflict, waarbij de verdachte, na een opmerking van de aangever, in woede ontstak en de aangever twee keer in de rug stak met een mes. De aangever liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder een klaplong, en moest meerdere dagen in het ziekenhuis worden opgenomen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 7 juni en 17 augustus 2011. De officier van justitie, mr. N.J.P. Coenen, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van poging tot moord en doodslag. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar sprak de verdachte vrij van poging tot moord, omdat niet kon worden aangetoond dat er sprake was van kalm beraad en rustig overleg.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de jonge leeftijd van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstige vorm van eigenrichting, wat onacceptabel is. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. N. de Jong, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/753131-11
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Midden Holland - HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 juni 2011 en 17 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 februari 2011 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [X] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [X], terwijl hij bij hem, die [X], achter op de fiets zat, met een mes tweemaal, althans een maal, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande feit niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2011 te Moordrecht aan een persoon [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een klaplong) heeft toegebracht door deze opzettelijk, terwijl hij, verdachte, bij hem, die [X], achter op de fiets zat, met een mes tweemaal, althans een maal, in de rug, althans in het lichaam, te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande feit niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2011 te Moordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [X], terwijl hij bij hem, die [X], achter op de fiets zat, met een mes tweemaal, althans een maal, in de rug, althans het lichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Het bewijs
3.1 Inleiding
Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het navolgende vast.1
Op 17 december 2010 is [X] in Moordrecht twee maal in zijn rug gestoken. Verdachte heeft bekend dat hij het is geweest die deze [X] twee maal met een mes heeft gestoken, terwijl hij bij [X] achterop de fiets zat.
Uit een letselbeschrijving betreffende aangever,2 opgesteld door C.M. Woudenberg - Van den Broek, forensisch geneeskundige, blijkt dat bij onderzoek op 17 februari 2011 sprake was van steekverwondingen links op de rug en rechts naast de wervelkolom. Tevens werd er bloed in de linker long gezien. Hiervoor is een drain geplaatst. De snijwond rechts naast de wervelkolom is gehecht. Op 22 februari 2011 kon [X] het ziekenhuis verlaten. Op 7 maart 2011 werd bij een controle in het ziekenhuis een recidief van de bloeding in de linker long gezien en werd middels een kijkoperatie vlocht, bloed en stolsels verwijderd uit de linker long. [X] werd hiervoor opnieuw opgenomen; op 13 maart 2011 kon [X] het ziekenhuis verlaten. De geschatte genezingsduur was enkele weken tot maanden, met een reëel risico op het vormen van een ontsteking in de linker long en in de borstholte.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [X] te vermoorden, danwel opzettelijk te doden (primair). Subsidiair is de verdenking dat hij hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht danwel ( meer subsidiair) dat verdachte dit opzettelijk heeft geprobeerd te doen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte de onder primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en hem aldus van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal vrijspreken.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord, nu hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag, aangezien verdachte geen opzet had op het doden van [X]. Bovendien is er onvoldoende bekend over de lengte van het mes en is de medische informatie te summier om vast te kunnen stellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [X] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden, zodat ook geen voorwaardelijk opzet kan worden bewezen.
Het subsidiair ten laste gelegde, de zware mishandeling van [X], kan wel worden bewezen, zij het dat de raadman benadrukt dat maar net is voldaan aan de criteria voor het bewijs van zwaar lichamelijk letsel.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Verklaring aangever
Aangever heeft verklaard3 dat hij in de nacht van oud en nieuw (over en weer gewenste) seks heeft gehad met een nichtje van verdachte, waarover later onrust is ontstaan. Zij zou hierover tegen anderen hebben gezegd dat aangever haar had verkracht. Aangever kreeg indirect te horen dat hij door verdachte, de neef van dit meisje, werd gezocht. Op 17 februari 2011 was aangever thuis en toen kreeg hij op zijn computer een bericht van verdachte, waaruit bleek dat het verdachte's bedoeling was om met aangever te praten. Zij hebben vervolgens afgesproken bij het JWF-gebouw. Er vond een emotioneel en lastig gesprek plaats, waarbij aangever heeft gezegd dat hij inderdaad seks had gehad met dit meisje, maar dat hij haar niet heeft verkracht. Op enig moment heeft verdachte aan aangever gevraagd om hem naar zijn oom te brengen. Terwijl hij fietste en verdachte achterop zat, voelde hij opeens twee flinke klappen in zijn rug. Hij voelde meteen dat zijn rug nat werd en begreep dat hij met een mes was gestoken. Hij gooide zijn fiets neer en ging er hard lopend vandoor.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard4 dat hij op 17 februari 2011 naar Moordrecht is gegaan om familie te bezoeken. Via de computer heeft hij met aangever afgesproken in de wijk. Achter het buurthuis in Moordrecht sprak verdachte met aangever over hetgeen er tussen hem en zijn nichtje was voorgevallen. Het gesprek liep niet soepel. Uiteindelijk zat verdachte bij aangever achterop de fiets. Aangever zei toen op enig moment iets als "ok, ik heb haar geneukt" of "ik heb haar lekker geneukt, en dan?" Omdat aangever dit treiterig zou hebben gezegd, flipte verdachte naar eigen zeggen; hij was niet meer zichzelf, werd heel boos, pakte zijn mes en toen heeft hij aangever daarmee gestoken. Aangever stapte van de fiets af en rende weg. Het mes betrof een uitklapbaar zakmes, naar eigen zeggen met een klein lemmet. Aangever heeft verklaard dat hij dit mes altijd bij zich had omdat hij in [woonplaats] in een onveilige buurt woont. Hij had het mes meer dan een jaar geleden in [woonplaats] gekocht.
Vrijspraak van poging tot moord
De rechtbank is mét de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord, nu van bewijs van het element kalm beraad en rustig overleg, voordat de steken zijn toegebracht, niet is gebleken.
Bewijs van opzettelijke poging tot doodslag
Het verweer van de verdediging, dat niet kan worden bewezen dat verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever, nu niet voldoende bekend is over het letsel van aangever en over de lengte van het gebruikte mes, verwerpt de rechtbank.
De rechtbank gaat ervan uit dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden en dat het meermalen steken met een mes in de rug daarom in het algemeen zeer ernstige, veelal levensbedreigende, gevolgen voor een slachtoffer kan hebben.
In dit geval blijkt uit de letselbeschrijving dat verdachte door het steken in ieder geval een long van aangever heeft geraakt, waardoor een bloeding in die long is ontstaan. Daarnaast zijn hechtingen nodig geweest om de tweede steekwond te kunnen sluiten. Verdachte heeft 2 maal vijf dagen in het ziekenhuis moeten doorbrengen. Het gebruikte mes was dus kennelijk van voldoende formaat om dergelijke verwondingen te kunnen veroorzaken. Hiermee is het verweer dat dit mes te klein of te kort was om ernstige verwondingen te kunnen aanbrengen, feitelijk weerlegd.
Verdachte heeft verklaard uit boosheid twee keer te hebben gestoken. Door het slachtoffer op die manier met opzet in de rug te steken, nam verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zodanig ernstig inwendig letsel zou oplopen, dat hij zijn leven zou kunnen verliezen.
Onder deze omstandigheden is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had aangever van het leven te beroven..
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 17 februari 2011 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [X] van het leven te beroven, met dat opzet, die [X], terwijl hij bij hem, die [X], achter op de fiets zat, met een mes tweemaal in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ter onderbouwing van het voorwaardelijk deel van de geëiste gevangenisstraf heeft zij aangegeven van mening te zijn dat verdachte zich onvoldoende realiseert wat hij heeft begaan en dat in dat licht recidivegevaar aanwezig moet worden geacht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de houding van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft immers nadrukkelijk verklaard dat hij dit nooit had mogen doen en heeft spijt betuigd. Voorts heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en met de context van de zaak. Verdachte was namelijk in de veronderstelling dat aangever zijn nichtje had verkracht. De verdediging heeft tevens gewezen op het reclasseringsrapport waarin staat vermeld dat de kans op recidive laag is.
Gelet op het vorengaande heeft de verdediging verzocht om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist en om hierbij bovendien rekening te houden met de nieuwe VI-regeling.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot na te melden straf, welke naar haar oordeel in overeenstemming is met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 17 februari 2011 een afspraak gemaakt met [X] om met hem te praten over zijn vermeende verkrachting van het nichtje van verdachte. Doordat verdachte de ontkenning van die verkrachting door [X] niet kon of wilde accepteren, is hij na een achteloze opmerking van [X] in woede ontstoken en heeft toen [X] twee maal in de rug gestoken. Deze heeft hierbij ernstig letsel aan een long opgelopen en heeft twee keer vijf dagen in het ziekenhuis gelegen. Het is opmerkelijk en laakbaar dat verdachte dit heeft aangedaan aan iemand uit zijn eigen leefomgeving, die in de veronderstelling was dat hij na een vervelend gesprek een streep kon zetten onder de situatie en die nooit heeft kunnen vermoeden dat verdachte tot een dergelijke daad in staat was.
Verdachte heeft zich hiermee ook schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van eigenrichting, hetgeen onacceptabel is. Wat de rechtbank hierbij zorgen baart is dat verdachte kennelijk niet in staat was de ontkenning van het slachtoffer te accepteren, ook niet nadat anderen hem tevoren hadden voorgehouden dat hij de zaak niet volledig begreep. De overtuiging van het eigen gelijk, die uit dit delict naar voren komt, ziet de rechtbank ook terug in de hierna te bespreken adviezen van de reclassering en de psychiater. Voorzover er sprake zou zijn van een rechtvaardiging van dit gedrag binnen de gedeelde culturele Molukse achtergrond, heeft verdachte ter terechtzitting toegegeven dat hij ook in de ogen van zijn directe omgeving veel te ver is gegaan.
Zijn extreme, gewelddadige en ook laffe reactie richting het slachtoffer zijn zonder meer verontrustend. Dat hij hierdoor bovendien ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is evident. In bredere zin heeft hij bijgedragen aan gevoelens van angst en onrust, die leven in de samenleving, waaronder begrepen de kring van Molukse families, die op de hoogte waren van de contacten tussen het nichtje van verdachte en het slachtoffer.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is voorts gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een (relatief minder ernstig) geweldsdelict.
De rechtbank heeft verder tevens acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, ressort Den Haag, d.d. 19 mei 2011, opgemaakt door [A], reclasseringswerker en [B], leidinggevende. De reclassering schat het recidiverisico in als laag, doch merkt tevens op dat het op basis van het gesprek met verdachte niet goed mogelijk was om een heldere inschatting te maken met betrekking tot dit risico. In de RISc diagnose worden criminogene factoren die zien op de houding en denkpatronen van verdachte en zijn relatie met familie en kennissen bij verdachte wel aanwezig geacht. Hoewel de ernst van het delict, de jonge leeftijd van verdachte en de houding die hij aanneemt ten aanzien van het ten laste gelegde naar het oordeel van de reclassering zorgelijk zijn, ziet de reclassering geen mogelijkheden verdachte te behandelen of te begeleiden met het oog op gedragsbeïnvloeding vanwege zijn gebrek aan motivatie hiervoor. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal dit advies overnemen en ziet in dit licht ook geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport d.d. 25 maart 2011, opgemaakt door F.G. van der Oest, psychiater. Verdachte is er van overtuigd dat er niets met hem aan de hand is. Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek en een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte kon niet worden gedaan.
De rechtbank heeft, tot slot, bij de strafmaat tevens rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank komt - alles overwegende - tot de conclusie dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend is.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs T.L. Fernig -Rocour, voorzitter,
H.N. Pabbruwe en O.M. Harms, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong en L. van Staden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2011.
De griffier mr. N. de Jong is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit pagina's van het doorgenummerde (pagina's 1 t/m 259) proces-verbaal van de politie Hollands Midden met het nummer 2011025202.
2 Letselbeschrijving [X] d.d. 20 april 2011, pagina 158.
3 Proces-verbaal van aangifte [X] d.d. 22 februari 2011, pagina 24-27.
4 Proces-verbaal ter terechtzitting, d.d. 17 augustus 2011