ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6402

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 25661
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zicht op verwijdering van ongedocumenteerde vreemdeling naar China

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ongedocumenteerde vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiser, van Chinese nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, nog steeds zicht is op verwijdering naar China. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2011, waarin werd geoordeeld dat verweerder voortvarend moet handelen bij het maken van afspraken met de Chinese autoriteiten. De rechtbank onderschrijft dit oordeel en merkt op dat, hoewel enige tijd kan worden gegund voor het maken van nieuwe afspraken, er op enig moment geconcludeerd moet worden dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. In deze zaak was er echter nog geen sprake van een dergelijk moment, aangezien de rechtbank van mening was dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd om de verwijdering van eiser te effectueren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 25661
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: C.A.J.M. Snijders),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Op 25 februari 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Faddach.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 1 februari 1961 en van Chinese nationaliteit.
2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 april 2011 (AWB 11 / 13391) de bewaring tot de dag van sluiting van het vooronderzoek, te weten 26 april 2011, rechtmatig geacht.
De rechtbank heeft op 25 augustus 2011 kennis genomen van de opheffing van de bewaring op dezelfde dag door verweerder vanwege een belangenafweging na zes maanden. Aangezien deze opheffing dateert van na het sluiten van het onderzoek ter zitting, zal de rechtbank dit gegeven verder buiten haar beoordeling laten.
3. Eiser heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat er geen zicht op verwijdering naar China bestaat aangezien eiser ongedocumenteerd is. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert. Eiser heeft namelijk aangegeven bereid te zijn om met de terugkeerfunctionaris naar de ambassade van China te gaan. Echter, er is nog niet gebleken van enige presentatie.
Tot heeft eiser zijn vraagtekens geplaatst bij het voortvarend handelen van verweerder.
4. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er nog steeds - een redelijk vooruitzicht is op de verwijdering van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde deze verwijdering te effectueren.
5. Uit de gedingstukken - met name de door verweerder ingezonden voortgangsrapportage - blijkt dat diverse vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd, namelijk op 31 mei 2011, 6 juli 2011 en laatstelijk op 2 augustus 2011. Tevens heeft verweerder diverse malen gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten inzake de ingediende aanvraag tot afgifte van een laissez-passer te weten op 7 juni 2011, 28 juni 2011, 19 juli 2011 en laatstelijk op 11 augustus 2011. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat er nog immer sprake is van zicht op verwijdering naar China.
6. In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2011 (LJN: BR4438) heeft de Afdeling overwogen dat er met de Chinese autoriteiten, gelet op de gesprekken die met de Chinese ambassadeur zijn gevoerd op
22 maart 2011 en 4 mei 2011, intensieve contacten worden onderhouden. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde in aanvulling hierop aangegeven dat op 8 juni 2011 een bezoek van de zijde van de Chinese autoriteiten aan het Detentiecentrum te Zeist heeft plaatsgevonden. Dit bezoek was vooraf niet afgesproken. Of tijdens dit bezoek ook met Chinese vreemdelingen die zich in bewaring bevonden, is gesproken, was de gemachtigde van verweerder niet bekend. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat er thans nog geen nieuwe afspraak staat gepland met de Chinese ambassadeur.
7. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China. Redengevend hiertoe acht de Afdeling dat in de periode vanaf 1 januari 2011 tot circa 17 juli 2011 circa 30 vreemdelingen zijn verwijderd naar China, waaronder vreemdelingen die hangende een eerder ingediende aanvraag tot het verkrijgen van een laissez-passer alsnog een persoonlijk identiteitsbewijs en/of paspoort hebben overgelegd. Tevens zijn er nog vier aanvragen tot afgifte van een laissez-passer ten behoeve van gedocumenteerde vreemdelingen in behandeling bij de Chinese autoriteiten. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde in aanvulling op deze Afdelingsuitspraak aangegeven dat er thans 15 aanvragen tot afgifte van een laissez-passer van gedocumenteerde vreemdelingen in behandeling zijn bij de Chinese autoriteiten sinds april 2010. Voor de volledigheid heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er in april 2011 in totaal circa 365 aanvragen tot afgifte van een laissez-passer bij de Chinese autoriteiten in behandeling zijn.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze meergenoemde Afdelingsuitspraak en acht hiertoe redengevend dat in die zaak de vreemdeling, evenals eiser, niet beschikte over een document waaruit zijn gestelde identiteit en nationaliteit bleek. Voorts acht de rechtbank in het onderhavige geval van belang dat eiser, zoals hij blijkens het proces-verbaal van het gehoor tijdens de ophouding van 24 februari 2011 zelf heeft verklaard, een identiteitspasje te hebben gehad alsmede een Hukouboekje. Dit zou in de plaats Yantal te China liggen. Nu op eiser een actieve medewerkingplicht rust, hetgeen betekent dat van hem mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent om zijn verwijdering mogelijk te maken, mag van eiser tevens worden verwacht dat hij tracht om deze documenten te achterhalen of om anderszins gegevens over te leggen die zijn gestelde identiteit en nationaliteit onderbouwen.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom het voor hem niet mogelijk is om de voornoemde documenten te verkrijgen of anderszins documenten die zijn identiteit en nationaliteit onderbouwen. Zoals de Afdeling in de voorgaande uitspraak heeft overwogen, komt de eventueel opgelopen vertraging van het onderzoek doordat de vreemdeling op onvoldoende wijze meewerkt, voor rekening en risico van eiser. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er vooralsnog nog steeds sprake is van zicht op verwijdering van eiser naar China. Verder overweegt de rechtbank dat het aan de Chinese autoriteiten is om de procedure te bepalen ter zake van het afgeven laissez-passers. Dat bij die procedure geen persoonlijke presentaties behoren, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.
9. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt teneinde de verwijdering van eiser te kunnen effectueren. Hiertoe overweegt de rechtbank dat indien voldoende regelmatig bij de buitenlandse autoriteiten wordt geïnformeerd naar de op dat moment lopende onderzoeken, hetgeen gezien de handelingen weergegeven in rechtsoverweging 2.7 ook is gebeurd, aan de eisen van voortvarendheid is voldaan. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat er voldoende regelmatig vertrekgesprekken met eiser worden gevoerd. De rechtbank ziet wel aanleiding nog het volgende te overwegen. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak, in welke zaak het onderzoek ter zitting op 19 juli 2011 heeft plaatsgevonden, geoordeeld dat het op de weg van verweerder ligt om eveneens voortvarendheid te betrachten bij het maken van een nieuwe afspraak met de Chinese autoriteiten, welk oordeel door deze rechtbank wordt onderschreven. De rechtbank voegt hier aan toe dat verweerder hiervoor weliswaar enige tijd kan worden gegund, maar wijst er tevens op dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting in de zaak van eiser wederom ruim een maand is verstreken sedert het onderzoek op 19 juli 2011 door de Afdeling en nog immer geen concrete afspraak voor een vervolggesprek bekend is. Bij het uitblijven van een concrete datum voor een vervolggesprek zal echter op enig moment geconcludeerd moeten worden dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Dat moment acht de rechtbank thans, in het licht van de voormelde uitspraak van de Afdeling en de datum van 19 juli 2011, echter nog niet aangebroken.
10. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2011.
w.g. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 augustus 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.