ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6378

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/25155
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregel op uitgeprocedeerde vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseressen, van Mongolische nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiseressen, bestaande uit eiseres sub 1 en haar minderjarige kind eiseres sub 2, waren in Nederland verblijvend in een Aanmeldcentrum. De minister had hen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, omdat zij uitgeprocedeerd waren en de verplichting hadden om Nederland te verlaten. Eiseres sub 1 had aanvankelijk uitstel van vertrek gekregen tot 9 februari 2011, maar sindsdien hadden zij Nederland niet verlaten, ondanks hun vertrekplicht. De minister voerde aan dat er omstandigheden waren die het vermoeden rechtvaardigden dat een spoedig vertrek van eiseressen uit Nederland werd belemmerd, zoals het ontbreken van voldoende middelen om hun vertrek te bekostigen en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats.

De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de minister de toetsing in rechte konden doorstaan. De rechtbank hechtte minder gewicht aan de gezinsomstandigheden van eiseressen en de stelling dat eiseres sub 2 haar opleiding niet kon voortzetten. De rechtbank concludeerde dat de minister geen aanleiding had om een lichter middel dan de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Het beroep van eiseressen werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier P. Bijen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/25155
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2011
inzake
[eiseres sub 1],
geboren op [datum] 1976,
van Mongolische nationaliteit,
eiseres sub 1,
en haar minderjarige kind
[eiseres sub 2],
geboren op [datum] september 1994,
van Mongolische nationaliteit,
eiseres sub 2,
gezamenlijk te noemen: eiseressen
beiden verblijvende te Oude Pekela in het Aanmeldcentrum,
gemachtigde mr. W. Boelens,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.
Procesverloop
Op 1 augustus 2011 is eisers op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiseressen is daarbij opgedragen om met ingang van 5 augustus 2011 te verblijven in de gemeente Vught.
Op 3 augustus 2011 is door eisers beroep ingesteld tegen deze maatregel.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 augustus 2011, waar eiseressen zijn verschenen bij mr. D. Gürses, waarnemend voor hun gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel vordert. Ter zitting heeft verweerder hiertoe aangevoerd dat eiseressen zijn uitgeprocedeerd en dat op hen de verplichting rust om Nederland te verlaten. Aanvankelijk is aan eiseres sub 1 nog tot 9 februari 2011 een uitstel van vertrek verleend op basis van artikel 64 van de Vw 2000. Sindsdien hebben eiseressen Nederland echter niet uit eigen beweging verlaten, zulks in weerwil van hun vertrekplicht. Volgens verweerder zijn er nog andere omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat een spoedig vertrek van eiseressen uit Nederland wordt belemmerd. Zo beschikken zij niet over voldoende eigen middelen om hun vertrek te bekostigen en betwist verweerder dat zij beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats bij de partner van eiseres sub 1. Verweerder baseert zich daarbij op de verklaring van eiseres sub 1 tijdens het vertrekgesprek van 24 maart 2011, waar zij heeft aangegeven dat zij haar relatie met haar partner zou gaan verbreken.
2. De gemachtigde van eiseressen heeft een pleitnota overgelegd. Deze pleitnota is aan deze uitspraak gehecht en wordt geacht hiervan deel uit te maken. In aanvulling hierop heeft de gemachtigde aangegeven dat eiseressen (nog steeds) woonachtig zijn op het adres van de partner van eiseres sub 1 en dat van een verbreking van de relatie geen sprake is.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit en de argumenten die verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd de toetsing in rechte doorstaan. In het licht van deze argumenten heeft verweerder minder gewicht kunnen hechten aan de gestelde gezinsomstandigheden van eiseressen – wat daar verder ook van zij – en aan de omstandigheid dat eiseres sub 2 niet in staat zal zijn om haar opleiding in Grondingen voort te zetten. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiseressen dat er geen vrees voor onderduiking is, aangezien verweerder deze vrees niet als argument ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangedragen.
4. Gelet op de voorgaande rechtsoverwegingen valt niet in te zien dat verweerder de vrijheidsbeperkende maatregel niet kon opleggen. Het beroep is aldus ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011.
<HR>
<i>Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.</i>
Afschriften verzonden: