ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6256

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/39723
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan in het verzet van een Iraanse opposante tegen een eerdere uitspraak van 20 december 2010, waarin zij kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard in haar beroep wegens het niet indienen van de gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante de herstel-verzuimbrief op 16 november 2010 heeft ontvangen, maar zij betwistte dit. De rechtbank overweegt dat de wijze van indiening van een beroep tegen een besluit in het kader van de Vreemdelingenwet de mogelijkheid voor de vreemdeling beperkt om bij de indiening van het beroep de gronden in te dienen. Dit is van belang, omdat de opposante een groot belang heeft bij de beoordeling van het besluit tot afwijzing van haar asielaanvraag, inclusief een mogelijk beroep op artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring niet op goede gronden was en verklaart het verzet gegrond. De uitspraak van 20 december 2010 vervalt en het onderzoek inzake het beroep van de opposante tegen het besluit tot afwijzing van haar asielaanvraag zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/39723
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
inzake:
[opposante],
geboren op [1986], van Iraanse nationaliteit, opposante,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen de uitspraak van 20 december 2010 inzake het geschil tussen opposante en de minister voor Immigratie en Asiel, geopposeerde.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 december 2010 heeft de rechtbank opposante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep wegens het niet indienen van de gronden.
Op 4 januari 2011 heeft opposante verzet gedaan. Op 19 januari 2011 heeft de gemachtigde van opposante de gronden van het verzet ingediend. Het onderzoek ter zitting is geopend en gesloten op 1 maart 2011. Bij uitspraak van deze rechtbank van 17 maart 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat de behandeling van het verzet zal worden voortgezet door de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 30 juni 2011. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S. Ghane, tolk in de taal Farsi. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde of de rechtbank bij haar uitspraak van 20 december 2010 op goede gronden het beroep, bij vereenvoudigde afdoening wegens kennelijkheid, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1 Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat een beroepschrift moet zijn ondertekend en de gronden van het beroep dient te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener van het beroepschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Op grond van artikel 8:37, tweede lid, van Awb geschiedt de verzending van stukken door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
2.2 Op grond van artikel 2 van de Procesregeling bestuursrecht 2010 verzendt de griffier stukken waarin (de griffier van) de rechtbank een laatste termijn stelt voorafgaande aan mogelijke vereenvoudigde afdoening, aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax.
3.1 Niet in geding is dat opposante beroep heeft doen instellen door haar gemachtigde door middel van een pro forma beroepschrift en dat aldus niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a en d van de Awb. Evenmin is in geding dat de rechtbank opposante op 16 november 2010 per fax een herstel-verzuimbrief heeft verzonden teneinde haar in de gelegenheid te stellen binnen een termijn van vier weken dit verzuim te herstellen, welke termijn ongebruikt is verstreken.
3.2 Opposante betwist de ontvangst van de herstel-verzuimbrief van de rechtbank van 16 november 2010. De herstel-verzuimbrief is nergens op het kantoor van haar gemachtigde aangetroffen, ook niet na een grondig onderzoek. De gemachtigde kan echter niet (meer) aantonen dat de brief niet is ontvangen. Gemachtigde is pas na ontvangst van de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2010 op de hoogte gekomen van het verzuim. Het was toen niet meer mogelijk de informatie via zijn faxapparaat te achterhalen, aangezien het apparaat de gegevens voor slechts enkele dagen bewaart. Wel volgt de gemachtigde op kantoor een degelijk systeem voor het invoeren van herstel-verzuimtermijnen. De post op het kantoor wordt dagelijks op verschillende manieren en meerdere malen gecontroleerd. Op grond van de omstandigheid dat de herstel-verzuimbrief niet op het kantoor is gevonden en de daarin vermelde termijn niet in de agenda(’s) is genoteerd, concludeert de gemachtigde dat hij het faxbericht niet heeft ontvangen. Het bericht ‘OK’ op het verzendjournaal van de rechtbank is voorts slechts een indicatie en geen bewijs dat de herstel-verzuimbrief ook daadwerkelijk is ontvangen, aldus de gemachtigde ter zitting.
3.2 Daarnaast voert de gemachtigde van opposante aan dat hij nog nooit een termijn ongebruikt heeft laten verlopen. Hij wijst er verder op dat hij (verplicht) in vreemdelingenzaken gebruik maakt van een standaard pro forma beroepschrift van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) en dat dit formulier het onmogelijk maakt om reeds bij het instellen van het beroep de gronden te vermelden om verzuim te voorkomen. Ten slotte vraagt de gemachtigde om in aanmerking te nemen de belangen van opposante bij haar beroep en haar psychische gesteldheid. De gemachtigde geeft de rechtbank in overweging dat artikel 6:6 van de Awb er niet toe verplicht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en verzoekt de rechtbank om de uitspraak te herzien op grond van de belangen van opposante bij haar beroep.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt in het (elektronisch) verkeer tussen burgers en bestuursorganen, onder andere zoals bedoeld in Afdeling 2.3 van de Awb, dat ingeval van niet aangetekende verzending van een stuk door een bestuursorgaan, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Op grond van artikel 8:40a van de Awb is afdeling 2.3 van de Awb sinds 1 juli 2010 van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter.
4.2 De rechtbank stelt vast dat uit het faxjournaal van de rechtbank blijkt dat op
16 november 2010 om 14:30 uur de herstel-verzuimbrief van die datum naar het faxnummer 020 416 18 40, zijnde het faxnummer van gemachtigde van opposante, is verzonden. Het faxrapport vermeldt als resultaat van de verzending ‘OK’. In het dossier is het verzendrapport van de herstel-verzuimbrief aanwezig waarop – voor zover van belang – is vermeld: verzonden/opgeslagen: 16 nov. 2010 14:29, adres 04161840, result: OK.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de faxbevestiging en het faxjournaal aannemelijk gemaakt dat de herstel-verzuimbrief aan de gemachtigde van opposante is verzonden, hetgeen ook niet (meer) in geding is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat opposante niet op geloofwaardige wijze de ontvangst van de herstel-verzuimbrief heeft ontkend. Noch de stelling dat opposante niet meer in het bezit is van het faxjournaal van het faxapparaat, noch de stelling dat de organisatie van het kantoor van de gemachtigde voldoende is ingericht om verzekerd te zijn van de ontvangst van toegezonden stukken, acht de rechtbank voldoende voor een geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de brief. Deze stellingen zijn niet onderbouwd. Het had op de weg van opposante gelegen om daarvoor bewijsstukken op zijn kantoor te bewaren en te overleggen, zoals bijvoorbeeld een verzend/ontvangst-rapport (en bewaring daarvan voor langere tijd), eventueel handgemaakte overzichten van ingekomen faxen, of eventueel bewijsstukken van een storing van het faxapparaat. De stelling dat telefoonmaatschappij KPN slechts het uitgaande verkeer van het kantoor registreert en niet het inkomende, heeft opposante evenmin, bijvoorbeeld met een schriftelijke bevestiging van KPN, nader onderbouwd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat opposante de herstel-verzuimbrief heeft ontvangen.
4.3 Over het beroep van opposante op de door haar genoemde bijzondere omstandigheden en het betoog dat artikel 6:6 van de Awb de rechtbank niet verplicht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt in aanmerking dat de wijze waarop een beroep tegen een besluit genomen in het kader van de Vreemdelingenwet moet worden ingediend, de vreemdeling de mogelijkheid ontneemt om al bij de indiening van het beroep de gronden in te dienen. Het beroep dient immers bij het CIV met een standaardformulier te worden ingediend, zonder de mogelijkheid ook de beroepsgronden te formuleren. Vervolgens is, totdat de vreemdeling van één van de nevenzittingsplaatsen van de rechtbank ’s-Gravenhage bericht krijgt over zijn beroep, onbekend bij welke nevenzittingsplaats het beroep zal worden behandeld. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat opposante een groot belang heeft bij de beoordeling van het besluit tot afwijzing van haar asielaanvraag, inclusief een mogelijk beroep op artikel 3 van het EVRM. Wanneer dat besluit in beroep niet (inhoudelijk) zal worden beoordeeld kan opposante weliswaar een hernieuwde asielaanvraag indienen, maar gelet op de strikte toetsing daarvan op grond van artikel 4:6 van de Awb, zal opposante aan die aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag moeten leggen. Gelet op voorgaande omstandigheden en de persoonlijke omstandigheden zoals door opposante ter zitting toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank het beroep van opposante niet op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De rechtbank verklaart het verzet gegrond. De uitspraak van 20 december 2010 waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek inzake het beroep van eiseres tegen het besluit tot afwijzing van haar asielaanvraag zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het verzet gegrond;
- bepaalt dat het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mrs. C.W.M. Giesen en A.J. van Putten, rechters, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll.: LvD
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.