ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6240

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
339698 - HA RK 09-263
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekers en de gevolgen van de Surinaamse nationaliteit

In deze zaak hebben verzoekers op 8 juni 2009 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij verzoeken vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. De verzoekers, allen wonende in Suriname, zijn vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. C.F. Wassenaar. De belanghebbende in deze zaak is de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die het verzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker 1, geboren in 1953 in Suriname, bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De IND stelde dat verzoeker 1 op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, omdat hij op die datum zijn woonplaats in Suriname had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker 1 vóór deze datum naar Nederland is vertrokken met de intentie zich daar te vestigen. Dit blijkt uit zijn inschrijving aan de Universiteit van Amsterdam en andere bewijsstukken.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de aanvraag van een Surinaams paspoort niet kan worden beschouwd als een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, waardoor het Nederlanderschap verloren zou gaan. De rechtbank concludeert dat verzoeker 1 de Nederlandse nationaliteit heeft behouden, wat ook gevolgen heeft voor de nationaliteit van verzoekster 2 en de kinderen, verzoeker 3 en 4. De IND is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn vastgesteld op € 1.166,--. Deze beschikking is gegeven ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 339698 / HA RK 09-263
Beschikking van 1 juni 2011
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
(verder te noemen: [verzoeker 1]),
2. [verzoekster 2],
(verder te noemen: [verzoekster 2]),
3. [verzoeker 3],
(verder te noemen: [verzoeker 3]),
4. [verzoeker 4],
(verder te noemen: [verzoeker 4]),
allen wonende te Suriname,
verzoekers,
advocaat eerst mr. H.M. Brink te Amsterdam, thans mr. C.F. Wassenaar te Rotterdam,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
(verder te noemen: IND),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.J. Nooteboom.
1. Het procesverloop
1.1.Verzoekers hebben op 8 juni 2009 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank, zakelijk weergegeven, verzoeken vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, met veroordeling van de IND in de kosten van dit geding.
1.2.De IND heeft bij brieven van 22 juli 2009 en 26 november 2009 nadere informatie opgevraagd bij verzoekers. Bij brief van 4 november 2010 heeft de IND geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 21 april 2011. [verzoeker 1] en [verzoeker 4] zijn verschenen, vergezeld van mr. Wassenaar. Namens de IND is mr. Nooteboom verschenen.
2. De feiten
2.1.[verzoeker 1] is geboren op [geboortedatum] 1953 in het district [geboorteplaats] (Suriname). Hij is op 20 mei 1978 te Paramaribo in het huwelijk getreden met [verzoekster 2], geboren op [geboortedatum] 1954 in [geboorteplaats]. Zij zijn de ouders van [verzoeker 3], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] en van [verzoeker 4], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]. [verzoekers 1 en 2] verkregen bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit. [verzoekster 2] verkreeg op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit. Op 27 mei 1980 heeft zij ten overstaan van de Burgemeester te Amsterdam geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit.
2.2.Het Hoofd van de Burgerlijke Stand en het bevolkingsregister van Paramaribo heeft op 12 juni 1981 schriftelijk verklaard dat [verzoeker 1] tot aan zijn afschrijving naar Nederland op 14 november 1975 stond ingeschreven in het Bevolkingsregister van Paramaribo. Een "Getuigschrift van verandering van werkelijke woonplaats", afgegeven op 14 november 1975 te Paramaribo, vermeldt dat [verzoeker 1] heeft verklaard Paramaribo metterwoon te verlaten om zich te vestigen in Nederland. In een oud paspoort van [verzoeker 1] is op pagina 12 een stempel geplaatst waarin is aangetekend dat hij op 19 juli 1974 is afgevoerd uit het bevolkingsregister van Paramaribo.
In de periode mei 1978 tot augustus 1978 verbleef [verzoeker 1] in Suriname. Aldaar is hij op 20 mei 1978 met [verzoekster 2] in het huwelijk getreden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Centraal Bureau voor burgerzaken te Paramaribo heeft op 14 oktober 2010 schriftelijk verklaard dat [verzoeker 1] vanaf zijn geboorte in het bevolkingsregister van Paramaribo staat ingeschreven.
2.3.Op een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Haarlemmermeer staat vermeld dat [verzoeker 1] zich op 23 september 1974 in Nederland vestigde, komende vanuit Suriname. [verzoeker 1] stond van september 1975 tot september 1977 als student ingeschreven bij de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1973 stond hij eveneens als student ingeschreven aan de Universiteit van Suriname. Aldaar heeft hij op 28 juni 1985 zijn studie voltooid. Vanaf 13 december 1985 is hij in Suriname als advocaat toegelaten.
2.4.[verzoekers 1 en 2] hebben in de jaren 80 naast Nederlandse paspoorten ook de beschikking gehad over Surinaamse paspoorten. Zij hebben de Surinaamse paspoorten in de tweede helft van de jaren 80 ook daadwerkelijk gebruikt.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1.[verzoeker 1] stelt ter onderbouwing van het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap dat hij op 25 november 1975 in Nederland woonde met de intentie daar te blijven. In september 1974 is hij naar Nederland vertrokken, alwaar hij vanaf september 1975 een studie rechten aan de Universiteit van Amsterdam is gaan volgen. De IND kent ten onrechte betekenis toe aan de omstandigheid dat hij in de periode 1975 tot eind 1988 regelmatig tussen Nederland en Suriname heen en weer heeft gereisd, aldus [verzoeker 1].
3.2.[verzoeker 1] stelt voorts dat hij gelijktijdig bij de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Suriname stond ingeschreven. In Suriname volgde hij echter geen colleges. Hij deed aan zelfstudie en reisde alleen af naar Suriname om daar tentamens af te leggen. Na zijn afstuderen in 1985 heeft hij in Suriname twee maanden stage gelopen en is hij op 13 december 1985 toegelaten als advocaat bij het Hof van Justitie in Suriname. Hij woonde in die periode officieel in Nederland en hij is direct nadat de stage was afgerond en de inschrijving was geregeld teruggekeerd naar Nederland. In 1989 is hij teruggekeerd in Suriname en is hij voltijds als advocaat gaan werken. Hij merkt daarbij op dat de Surinaamse nationaliteit geen vereiste is voor toelating als advocaat bij het Hof van Justitie.
3.3.[verzoekster 2] stelt dat zij na haar huwelijk met [verzoeker 1] in mei 1978 tot mei 1980 in Suriname is blijven wonen. In mei 1980 is zij in Nederland gaan wonen en heeft daar geopteerd voor het Nederlanderschap.
3.4.[verzoekers 3 en 4] stellen dat zij bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, omdat hun vader ([verzoeker 1]) op dat moment in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
3.5.De IND stelt zich primair op het standpunt dat [verzoeker 1] op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen nu hij op die datum zijn woonplaats danwel werkelijk verblijf in Suriname had, en daardoor van rechtswege zijn Nederlanderschap is verloren. Dit heeft tot gevolg dat aan de optie van [verzoekster 2] voor de Nederlandse nationaliteit rechtsgevolg dient te worden onthouden en [verzoekers 3 en 4] door afstamming van Surinaamse ouders, de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen. Subsidiair stelt de IND dat de aanvraag van Surinaamse paspoorten beschouwd dient te worden als vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, hetgeen van rechtswege leidt tot verlies van het Nederlanderschap. [verzoeker 1] is op 9 februari 1977 voor het eerst in het bezit gesteld van een Surinaams paspoort. Hiermee heeft hij vrijwillig de Surinaamse nationaliteit verkregen en verloor hij de Nederlandse nationaliteit.
4. De beoordeling
4.1.Niet ter discussie staat dat [verzoekers 1 en 2] bij hun geboorte op grond van het bepaalde in artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892 (WNI) de Nederlandse nationaliteit verkregen en dat [verzoekster 2] op 25 november 1975 op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) de Surinaamse nationaliteit verkreeg.
4.2.De (huidige) nationaliteit van [verzoekster 2], [verzoekers 3 en 4], is afhankelijk van de nationaliteit van [verzoeker 1]. Immers, indien komt vast te staan dat [verzoeker 1] zijn bij zijn geboorte verkregen Nederlandse nationaliteit niet op enig moment is verloren, heeft dit tot gevolg dat zijn echtgenote, [verzoekster 2], kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit en zijn kinderen bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen.
4.3.Artikel 3 van de TOS bepaalt dat alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst (25 november 1975) in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, de Surinaamse nationaliteit verkrijgen. Artikel 2 lid 1 van de TOS bepaalt dat het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit verlies van het Nederlanderschap tot gevolg heeft. De rechtbank dient in deze zaak derhalve in de eerste plaats te onderzoeken of [verzoeker 1] op 25 november 1975 hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf in Suriname had. Indien komt vast te staan dat [verzoeker 1] op 25 november 1975 de Nederlandse nationaliteit heeft behouden, dient vervolgens te worden beoordeeld of, zoals de IND stelt, het vrijwillig verkrijgen van een Surinaams paspoort leidt tot verlies van het Nederlanderschap.
4.4.Artikel 3 van de TOS bevat de cumulatieve criteria voor het van rechtswege verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit door meerderjarigen. Het betreft de geboorte in Suriname en het hebben van hetzij woonplaats hetzij werkelijk verblijf in Suriname op 25 november 1975. [verzoeker 1] voldoet aan het eerste criterium. Hij is op [geboortedatum] 1953 in Suriname geboren. [verzoeker 1] heeft voorts gesteld dat hij met zijn ouderlijk gezin in Suriname woonachtig was in zijn jeugd, maar vóór de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 naar Nederland is verhuisd. De vraag of [verzoeker 1] hiermee zijn aanvankelijke woonplaats in Suriname heeft opgegeven moet worden beantwoord aan de hand van feitelijke omstandigheden waaruit kan worden afgeleid of [verzoeker 1] ten tijde van zijn vertrek uit Suriname het voornemen had zich blijvend in Nederland te vestigen.
4.5.De rechtbank overweegt als volgt. In het paspoort van [verzoeker 1] is door de vreemdelingendienst Suriname een stempel gezet met de tekst "gezien voor vertrek op 21-7-74". In datzelfde paspoort heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand te Paramaribo een stempel gezet met de tekst "Afgevoerd uit het Bevolkingsregister van Paramaribo d.d. 19-7-74". [verzoeker 1] heeft zich met ingang van 23 september 1974 in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Haarlemmermeer laten inschrijven, komende van Suriname.
Op 14 november 1975 heeft [verzoeker 1] ten overstaan van de ambtenaar, belast met het houden van het bevolkingsregister te Paramaribo, een schriftelijke verklaring ondertekend dat hij Paramaribo metterwoon verlaat om zich te vestigen in Nederland. Vervolgens blijkt uit een stempel in zijn paspoort dat de vreemdelingen-dienst Suriname hem voor vertrek op 23 november 1975 heeft gezien.
Uit het vorenstaande blijkt voldoende dat [verzoeker 1] vóór 25 november 1975 naar Nederland is vertrokken. De verklaring van het Hoofd van de Burgerlijke Stand en het Bevolkingsregister van Paramaribo, gedateerd 12 juni 1981, waaruit blijkt dat [verzoeker 1] tot aan zijn afschrijving naar Nederland op 14 november 1975 in het Bevolkingsregister van Paramaribo stond ingeschreven, doet daaraan niet af. De IND voert weliswaar, mede gelet op die verklaring, aan dat er onduidelijkheid bestaat over de juiste datum waarop [verzoeker 1] naar Nederland is gekomen, 21/24 juli 1974, 23 september 1974 of 23 november 1975, maar al deze door de IND genoemde data liggen vóór 25 november 1975.
4.6.Dat [verzoeker 1] zich ook daadwerkelijk in Nederland wenste te vestigen en daarbij zijn woonplaats in Suriname wilde prijsgeven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat hij zich heeft aangemeld voor een studie rechten bij de Universiteit Amsterdam. [verzoeker 1] heeft aangetoond dat hij van september 1975 tot september 1977 onder registratienummer [nummer] stond ingeschreven bij de Universiteit van Amsterdam. [verzoeker 1] heeft zijn studie uiteindelijk afgerond in Suriname, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat hij in 1975 niet de intentie had de studie daadwerkelijk in Nederland te volbrengen. [verzoeker 1] is weliswaar na november 1975 regelmatig heen en weer gereisd tussen Nederland en Suriname, soms met gebruikmaking van een Surinaams paspoort, maar dat doet er niet aan af dat [verzoeker 1] vóór 25 november 1975 uit Suriname is vertrokken met de intentie om zich in Nederland te vestigen. Weliswaar moet de IND worden nagegeven dat er vele onduidelijkheden bestaan over de werkelijke woonplaats van [verzoeker 1], maar de door de IND in dat kader genoemde onduidelijkheden zien op de jaren na 1975, zodat daaraan geen vergaande consequenties kunnen worden verbonden ten aanzien van de intenties van [verzoeker 1] op 25 november 1975.
4.7.Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van de IND overweegt de rechtbank dat weliswaar Surinaamse en Nederlandse paspoorten aan [verzoeker 1] zijn afgegeven, maar dat niet kan worden gesteld dat het aanvragen van een Surinaams paspoort kan worden beschouwd als vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit waardoor van rechtswege het Nederlanderschap zou zijn verloren. Niet valt in te zien waarom de aanvraag en afgifte van een Surinaams paspoort een ander rechtsgevolg zou hebben dan de aanvraag en afgifte van een Nederlands paspoort.
4.8.Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker 1] de Nederlandse nationaliteit heeft behouden. Dit heeft tot gevolg dat [verzoekster 2] op 27 mei 1980 op grond van het bepaalde in artikel 8 WNI, als niet Nederlandse vrouw, wier man bij het sluiten van het huwelijk Nederlander was, rechtsgeldig voor de Nederlandse nationaliteit heeft geopteerd. [verzoekers 3 en 4] hebben beiden als zoon van een Nederlandse vader vanaf hun geboorte de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker 3] op grond van artikel 1 aanhef en onder a WNI en [verzoeker 4] op grond van artikel 3 lid 1 RWN.
4.9.De rechtbank zal de IND als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure.
5.De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat:
- [verzoeker 1], geboren op [geboortedatum] 1953 in het district [geboorteplaats] te Suriname, vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- [verzoekster 2], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats], Suriname, vanaf 27 mei 1980 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- [verzoeker 3], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], Suriname, vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- [verzoeker 4], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], Suriname, vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- veroordeelt de IND in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van verzoekers begroot op € 262,-- aan verschotten (griffierecht) en op € 904,-- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Th. Nijhuis, M.E. Groeneveld-Stubbe en W.A.G.J. Ferenschild en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.