ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6228

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
399367 - KG ZA 11-889
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot tenuitvoerlegging vervangende hechtenis bij nakoming betalingsregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie). Eiser, die eerder door het gerechtshof te Den Bosch was veroordeeld tot een gevangenisstraf en een schadevergoedingsmaatregel, vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Eiser had een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder, waarbij hij maandelijks € 100,00 zou betalen. Later verhoogde hij dit bedrag naar € 125,00 en bood hij aan € 500,00 per maand te betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde, de Staat, zich aan de gemaakte afspraken diende te houden, zolang eiser de betalingsregeling nakomt. De rechter stelde vast dat eiser niet in gebreke was gebleven, omdat hij niet in staat was om de betalingen te doen door het niet accepteren van zijn aangeboden bedragen. De voorzieningenrechter verbood gedaagde om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen zolang eiser aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. De subsidiaire vordering tot schorsing van de executie werd afgewezen, omdat de wet voorschrijft dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 399367/KG ZA 11-889
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [X.],
eiser,
advocaat mr. M.M.A. Straatman-Selij te Maastricht,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. V van Dam te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 augustus 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij arrest van 26 november 2007 is eiser door het gerechtshof te Den Bosch in de zaak met parketnummer 20/004812-06 veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie en drugs- en milieudelicten. Aan eiser is daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest. Verder is in het arrest een schadevergoedingsmaatregel aan eiser opgelegd ten bedrage van in totaal € 101.605,88. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden. De opgelegde gevangenisstraf is door eiser uitgezeten.
1.2. Voor (een deel van) het bij voornoemd arrest opgelegde schadevergoedingsbedrag is eiser hoofdelijk verbonden met twee medeveroordeelden, [A.] en [B.].
1.3. In het kader van de strafzaak is onder eiser (onder meer) op zeven horloges conservatoir beslag gelegd als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De horloges zijn ten behoeve van de schadevergoedingsmaatregel verkocht en hebben € 5.638,70 opgeleverd. Dit bedrag is in mindering gebracht op de schadevergoedingsmaatregel. Voorts zijn in mindering gebracht de door medeveroordeelde [B.] betaalde bedragen van in totaal € 2.550,00 en de door eiser betaalde bedragen van in totaal € 3.119,00.
1.4. Bij brieven van 31 juli 2008 en 11 augustus 2008 heeft eiser het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) een betalingsregeling van € 500,00 per maand voorgesteld.
1.5. Bij brief van 9 september 2008 heeft het CJIB eiser bericht bereid te zijn een betalingsregeling te treffen. Daarbij heeft het CJIB geschreven dat het gehele bedrag binnen 27 maanden betaald moet zijn.
1.6. Bij brief van 27 september 2008 heeft eiser het CJIB meegedeeld dat een maandbedrag van € 500,00 bij nader inzien niet haalbaar is.
1.7. Het CJIB heeft eiser bij brief van 30 oktober 2008 geschreven niet bereid te zijn een betalingsregeling te treffen voor een lager bedrag dan € 500,00 per maand.
1.8. Op enig moment heeft het CJIB de zaak uit handen gegeven aan Agin Otten Gerechtsdeurwaarders (hierna: de deurwaarder). Bij brief van 30 september 2009 heeft de deurwaarder ingestemd met een door eiser voorgestelde betalingsregeling van € 100,00 per maand. In deze brief staat het volgende vermeld:
"Geachte heer [eiser],
Hierbij delen wij u mede dat wordt ingestemd met het door u gedane betalingsvoorstel, om € 100,00 per maand voor 20 oktober 2009 te voldoen. Indien wij de gelden hebben ontvangen, kunt u de betalingsregeling voortzetten.
De volgende voorwaarden zijn daaraan verbonden:
1. U dient zich stipt aan deze regeling te houden;
2. Uw betaling van € 100,00 dient door ons te worden ontvangen, zulks ingaande 20 oktober 2009 en vervolgens uiterlijk op dezelfde kalenderdag van elke daarop volgende maand;
3. U dient dit bedrag zelf aan ons over te maken op één van onze rekeningnummers, zulks onder vermelding van het dossiernummer 200906119;
De vordering wordt nog verhoogd met de vanaf heden verschuldigde rente. Deze kunt u te zijner tijd bij ons kantoor opvragen. Tot op heden bent u een bedrag van € 120421,96 verschuldigd.
Mocht uw financiële positie in positieve zin wijzigen dan dient u contact met ons kantoor op te nemen teneinde een nieuwe aflossing met ons overeen te komen.
Indien u zich niet stipt aan bovenstaande voorwaarden houdt, komt de betalingsregeling te vervallen. Het verschuldigde is dan direct en zonder verdere ingebrekestelling opeisbaar, zodat verdere maatregelen het gevolg kunnen zijn.
Dat hieraan opnieuw (relatief hoge) kosten zijn verbonden, welke voor uw rekening komen, zal u duidelijk zijn.
Hoogachtend,
Agin Otten Gerechtsdeurwaarders"
1.9. Eiser is op enig moment ter aflossing van zijn schuld € 125,00 per maand aan de deurwaarder gaan betalen.
1.10. Bij brief van 21 september 2010 heeft eiser aan het CJIB geschreven dat hij akkoord is met een betalingsregeling van € 500,00 per maand. Deze (handgeschreven) brief vermeldt het volgende:
"ik heb vernomen dat u niet meer akoordt gaat met mijn betalingsregeling van € 125
Naar aanleiding van U gesprek met deurwaarder heb ik vernomen dat u een betaling van € 3000 per maand wildt. ik zit momenteel in de uitkering en door loop diverse projecten en trajecten voor aan het werk te komen
ik heb mijn financieele situatie uitgelegd aan de deurwaarder en U. U stelt mij voor een aflossing van € 500,- per maand. Met behulp van fam en overleg met broer en zussen dit bedrag te willen betalen.
Hierbij ga ik akoord met een betalingsregeling van € 500,-"
1.11. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft het CJIB als volgt gereageerd op voormelde brief van eiser:
"In antwoord op uw hierboven aangehaalde brief, bericht ik u dat ik met een maandelijkse afbetaling van € 500,00 niet akkoord ga. Conform het betalingsregelingenbeleid van het CJIB moet het gehele bedrag van de schadevergoedingsmaatregel binnen een termijn van 36 maanden zijn voldaan. Wel ben ik bereid om uw betaling van € 119,066.26 in 36 maandelijkse termijnen van € 3308.00 toe te staan."
1.12. Bij brief van 20 oktober 2010 heeft eiser het CJIB verzocht alsnog akkoord te gaan met de aangeboden maandelijkse afbetaling van € 500,00.
1.13. Bij brief van 19 november 2010 heeft het CJIB eiser wederom bericht dat het niet mogelijk is om in maandelijkse termijnen van € 500,00 terug te betalen. Het CJIB heeft daarop een waarschuwing arrestatiebevel en vervolgens op 24 juli 2011 een arrestatiebevel uitgevaardigd.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert, na wijziging van eis:
primair: gedaagde te verbieden de vervangende hechtenis die aan eiser is opgelegd ten uitvoer te leggen;
subsidiair: te bevelen dat deze tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zal worden opgeschort totdat in hoogste instantie zal zijn geoordeeld over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging hiervan;
meer subsidiair: de opgelegde vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen voor zover eiser maandelijks € 500,00 betaalt ter aflossing van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is onrechtmatig omdat gedaagde - via de deurwaarder - heeft ingestemd met de betalingsregeling zoals verwoord in de brief van de deurwaarder van 30 september 2009. Eiser mag gedaagde houden aan de met hem gemaakte afspraak. Hij heeft er een spoedeisend belang bij dat de executie van de vervangende hechtenis wordt geschorst totdat in hoogste instantie zal zijn beslist over de vraag of eiser gedaagde mag houden aan de eerder met hem gemaakte afspraak.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
3.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, (thans) is neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is, net als in de voordien geldende 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling', ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Verder bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.3. Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door de deurwaarder, die namens gedaagde bij brief van 30 september 2009 heeft ingestemd met een betalingsregeling van € 100,00 per maand. Eiser mocht erop vertrouwen dat gedaagde had gekozen voor een afwijking van de regel dat de schadevergoedingsmaatregel van in totaal € 101.605,88 binnen de toen geldende wettelijke termijn van 27 maanden moet zijn betaald. Gedaagde handelt daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel. Gedaagde heeft het eiser onmogelijk gemaakt zich te houden aan deze met de deurwaarder gemaakte betalingsregeling door betalingen die eiser wilde doen te weigeren, aldus eiser.
3.4. Gedaagde stelt zich hiertegenover op het standpunt dat eiser er niet op had kunnen vertrouwen dat hij tot in lengte van dagen een termijnbedrag in de orde van grootte van € 100,00 aan de deurwaarder zou mogen blijven voldoen. Een maandbedrag van € 100,00 betekent dat hij - gelet op het op 30 september 2009 openstaande bedrag - gedurende ruim honderd jaar aflossingen zou moeten doen om volledig aan de schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Weliswaar heeft de deurwaarder een eigen bevoegdheid om betalingsregelingen te treffen (indien er een dwangbevel is uitgevaardigd), maar dit geldt alleen binnen de grenzen van de opdrachtverhouding met het CJIB. In die opdrachtverhouding is het van belang dat het gehele bedrag binnen een redelijke termijn wordt betaald. Bovendien zijn eiser en de deurwaarder - en daarna het CJIB - opnieuw in overleg getreden om tot een nieuwe betalingsregeling te komen. Het was eiser duidelijk dat de betalingsregeling van € 100,00 per maand geen eeuwigdurende regeling betrof. De deurwaarder heeft eiser er daarbij op gewezen dat het termijnbedrag omhoog moest. Voorts zou er sprake zijn van een verkapte matiging van de schadevergoedingsmaatregel indien eiser onbeperkt in de gelegenheid zou zijn gesteld om lage termijnbedragen te blijven betalen, aldus gedaagde.
3.5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In de brief van de deurwaarder van 30 september 2009 staat vermeld dat als de financiële positie van eiser in positieve zin wijzigt, eiser contact met het deurwaarderskantoor dient op te nemen om een nieuwe aflossing overeen te komen. Kennelijk is de financiële positie van eiser in positieve zin gewijzigd, want op enig moment is eiser in plaats van € 100,00 per maand € 125,00 per maand gaan aflossen. Op 21 september 2010 was de aflossingscapaciteit van eiser verder vergroot, want toen heeft hij aangeboden € 500,00 per maand te gaan betalen. In het kader van de nakoming van de door hem met de deurwaarder gemaakte afspraak is eiser aan deze beide verhogingen gebonden. Daar staat tegenover dat, indien de betalingsregeling door eiser wordt nagekomen, op grond van het vertrouwensbeginsel ook gedaagde aan de namens hem door de deurwaarder gemaakt afspraak is gebonden. In de brief van 30 september 2009 staat immers niet vermeld dat de betalingsregeling voor een bepaalde periode is aangegaan of dat deze eenzijdig kan worden opgezegd.
3.6. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser de overeengekomen termijnbedragen contant betaalde aan het deurwaarderskantoor. Tevens staat vast dat eiser vanaf enig moment in 2010 niet langer in de gelegenheid is gesteld het maandelijkse bedrag van € 125,00 te betalen, ook niet na de toegezegde verhoging met € 375,00. Het is dus niet aan eiser te wijten dat hij de betalingsregeling niet meer is nagekomen.
3.7. De op eiser rustende verplichting tot nakoming van de betalingsregeling is niet komen te vervallen doordat de aangeboden betalingen niet worden geaccepteerd. Gezien het overwogene onder 3.5 en 3.6 dient eiser dus tot 21 september 2010 (datum van de onder 1.10 vermelde brief van eiser) maandelijks een bedrag van € 125,00 aan gedaagde te betalen en vanaf voormelde datum maandelijks een bedrag van € 500,00. Daarbij wordt in overweging genomen dat eiser nogmaals ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard maandelijks € 500,00 euro te willen en kunnen betalen. De termijnen waarvoor gedaagde in het verleden geen betaling heeft aanvaard, dienen alsnog door eiser te worden ingelopen. Gedaagde zal deze betalingen moeten accepteren. De primaire en meer subsidiaire vordering van eiser zullen dan ook - op de wijze als hierna vermeld - worden toegewezen.
3.8. Ten aanzien van de subsidiaire vordering overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser vordert subsidiair schorsing van de executie totdat in hoogste instantie over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is geoordeeld. Artikel 561 lid 1 Wetboek van Strafvordering bepaalt echter dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De subsidiaire vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.9. Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt gedaagde over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op grond van het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 26 november 2007 indien en zolang als eiser de op 30 september 2009 overeengekomen betalingsregeling nakomt;
- verstaat dat het door eiser maandelijks aan gedaagde te betalen bedrag nadien is verhoogd tot € 125,00;
- verstaat dat het door eiser maandelijks aan gedaagde te betalen bedrag vanaf 21 september 2010 is verhoogd tot
€ 500,00;
- veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op dit vonnis in totaal begroot op € 977,81, waarvan:
a. € 887,00 te voldoen aan eiser (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 71,-- aan griffierecht);
b. € 90,81 wegens explootkosten aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en 399367/KG ZA 11-889;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2011.
mb