beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 353001 / HA RK 09-634
Beschikking van 1 juni 2011
[verzoeker],
verblijvende in Groot Brittannië,
verzoeker,
advocaat mr. H.C. van Asperen te Rotterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Verzoeker wordt hierna ook aangeduid met "[verzoeker]" en belanghebbende met "de IND".
1.1.[verzoeker] heeft op 19 november 2009 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Aanvullingen op, althans nadere bescheiden met betrekking tot, het verzoekschrift zijn ontvangen bij brieven van 1 juni 2010, 9 augustus 2010, 15 september 2010 en 27 september 2010.
1.2.De IND heeft bij brief van 31 augustus 2010 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 21 april 2011. Namens verzoeker is mr. H.C. van Asperen verschenen en namens de IND mr. M.M. van Asperen.
2.1.[verzoeker] heeft op 29 november 1993 in Nederland asiel aangevraagd. Met ingang van die datum is hem een verblijfsvergunning verleend. [verzoeker] heeft bij die aanvraag opgeven te zijn: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats], Koeweit. Voorts heeft hij aangegeven in het bezit te zijn van de Iraakse nationaliteit. Omtrent zijn ouders heeft hij opgegeven dat [vader van verzoeker], geboren in 1940 te [geboorteplaats], Irak, zijn vader is en [moeder van verzoeker], geboren in 1943 in [geboorteplaats], Irak, zijn moeder. Bij binnenkomst in Nederland beschikte [verzoeker] niet over documenten waarmee hij zijn identiteit en/of nationaliteit kon aantonen.
2.2.Bij beschikking van 6 december 1995 is [verzoeker] met terugwerkende kracht in Nederland toegelaten als vluchteling en bij Koninklijk Besluit van 23 december 1998 is hem de Nederlandse nationaliteit verleend.
2.3.In juni 2006 is [verzoeker] in het Verenigd Koninkrijk gearresteerd. Bij zijn arrestatie droeg hij een Britse "IND Application Registration Card" bij zich waaruit blijkt dat hij in 2004 in het Verenigd Koninkrijk onder de naam [alias verzoeker] asiel heeft aangevraagd. In juli 2007 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar op grond van terroristische activiteiten en op grond van witwassen. Hij heeft zijn straf uitgezeten en verblijft thans in vreemdelingendetentie.
2.4.[verzoeker] is op 31 juli 2007 uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie met de vermelding "vertrokken op 31 juli 2007 naar onbekend".
2.5.Bij brieven van 15 januari 2009 en 6 mei 2009 is door de IND aan [verzoeker] medegedeeld dat de IND is gebleken dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op basis van een valse identiteit en dat zijn werkelijke naam zou luiden [alias verzoeker] en dat hij in het bezit is van de Jordaanse nationaliteit.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1.[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende. Hij heeft bij binnenkomst in Nederland de juiste gegevens omtrent zijn identiteit en afkomst verstrekt. Hij is geboren op [geboortedatum] 1969 in Koeweit. Zijn ouders hadden de Iraakse nationaliteit. Zij zijn in 1993 met zijn broers en zussen vanuit Koeweit gedeporteerd naar Irak. Zelf zat [verzoeker] op dat moment in Koeweit ondergedoken. Hij is kort na de deportatie van zijn ouders naar Nederland gevlucht. Tussen 1989 en 1993 beschikte hij over een Iraaks paspoort, afgegeven door de Iraakse ambassade in Koeweit. Het paspoort is in oktober 1993 door de autoriteiten in Koeweit ingenomen. Ook bij zijn verzoek om naturalisatie tot Nederlander heeft hij naar waarheid verklaard [verzoeker] te zijn, zodat het Koninklijk Besluit van 23 december 1998 waarbij het Nederlanderschap is verleend aan [verzoeker] hem wel identificeert en ten aanzien van hem rechtsgevolg heeft.
3.2.De IND voert aan dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat de persoonsgegevens in het Koninklijk Besluit van 23 december 1998 op hem betrekking hebben. De IND verwijst ter onderbouwing van zijn betoog onder meer naar een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van 10 december 2008 en naar een ter zitting overgelegd ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 11 november 2010. Het Koninklijk Besluit van 23 december 1998 mist volgens de IND ten aanzien van verzoeker rechtsgevolg.
4.1.De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 juni 2006 (NJ 2007, 551) beslist dat onderscheid moet worden gemaakt tussen naturalisatiebesluiten die zijn genomen vóór de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) met ingang van 1 april 2003 en naturalisatiebesluiten van ná die datum. Voor de eerste groep geldt dat een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene - behoudens bijzondere omstandigheden - niet identificeert, en daarom geen rechtsgevolg heeft. Het Nederlanderschap is dan nooit verkregen. Voor de tweede groep geldt dat naturalisatiebesluiten geldig zijn en hun werking pas verliezen als zij door de Minister worden ingetrokken. Intrekking is mogelijk als een naturalisatiebesluit is verkregen met gebruikmaking van valse of fictieve persoonsgegevens. Het naturalisatiebesluit dat in deze zaak aan de orde is, dateert van vóór 1 april 2003.
4.2. Ter beoordeling staat of verzoeker het naturalisatiebesluit heeft verkregen met gebruikmaking van valse of fictieve persoonsgegevens. Zo dat het geval is, identificeert dat verzoeker - behoudens bijzondere omstandigheden - niet en mist het rechtsgevolg. Verzoeker is dan geen Nederlander. De rechtbank neemt bij haar beslissing de volgende omstandigheden in overweging.
4.3. Bij zijn arrestatie in juni 2006 in het Verenigd Koninkrijk droeg verzoeker een Britse "IND Application Registration Card" bij zich waaruit blijkt dat hij in 2004 in het Verenigd Koninkrijk onder de naam [alias verzoeker] asiel heeft aangevraagd.
4.4. Door de IND is een uittreksel uit het strafregister van de Manchester City Crown overgelegd op naam van [verzoeker]. In dat uittreksel staat onder meer vermeld "alias names [alias verzoeker]".
4.5. In een ambtsbericht van 10 december 2008 is vermeld dat de AIVD over betrouwbare informatie beschikt dat [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op basis van een valse identiteit. De werkelijke naam van [verzoeker] luidt volgens de AIVD: [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1969 te Koeweit. Voorts beschikt [verzoeker] volgens de AIVD over de Jordaanse nationaliteit.
4.6. Tijdens de mondelinge behandeling is door de IND een bij verzoeker bekend individueel ambtsbericht overgelegd van 11 november 2010. Dit bericht vermeldt: "Asielverzoek van: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1969, van Iraakse nationaliteit, alias [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1960 van Jordaanse nationaliteit, alias [alias verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1965 van Iraakse nationaliteit, dossiernr. [nummer]". In het ambtsbericht wordt bevestigd dat betrokkene in Jordanië bekend is onder de naam: [alias verzoeker], geboren in 1969 en dat hij in het bezit is van de Jordaanse nationaliteit. Zijn nationaal nummer is [nummer].
4.7. Door de IND is met verwijzing naar de bijlagen 10 en 11, door de IND overgelegd bij brief van 31 augustus 2010, ter zitting verklaard dat in het Verenigd Koninkrijk uitgebreid onderzoek, waaronder een fotovergelijking, is gedaan naar de identiteit van verzoeker die als [alias verzoeker] met de Jordaanse nationaliteit is geïdentificeerd.
4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er inmiddels concrete aanwijzingen zijn op grond waarvan dient te worden geconcludeerd dat verzoeker niet degene is aan wie bij Koninklijk Besluit van 23 december 1998 het Nederlanderschap is verleend. Weliswaar heeft [verzoeker] de desbetreffende aanwijzingen in al haar onderdelen betwist maar die betwisting is in het geheel niet (nader) onderbouwd. Tegen de achtergrond van voormelde aanwijzingen had [verzoeker] niet kunnen volstaan met een herhaling van hetgeen hij in de asielprocedure naar voren heeft gebracht. Aangezien voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de hiervoor onder 4.1. bedoelde beschikking van de Hoge Raad, zal het verzoek worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Th. Nijhuis, M.E. Groeneveld-Stubbe en W.A.G.J. Ferenschild en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.