Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1982], (gestelde) nationaliteit van Kameroen, eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Op 10 juli 2011 is eiseres op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 20 juli 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 13 juli 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 augustus 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was ook aanwezig M. Ponfoort-Jurovic, tolk in de Franse taal.
1. Eiseres is op grond van artikel 6 van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder gehouden was een lichter middel toe te passen.
2.1 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiseres heeft direct bij aankomst in Nederland aangegeven dat zij een asielaanvraag wilde indienen. Eiseres verwijst naar het beleid in paragraaf A6/1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en naar artikel 7, derde lid, van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (Opvangrichtlijn). Eiseres heeft daarbij opgemerkt dat verweerder over mogelijkheden beschikt om ook zonder detentie het grensbewakingsbelang te dienen. Eiseres verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2011 (LJN: BQ5206). Het verzoek om een voorlopige voorziening in de algemene asielprocedure staat op 12 augustus 2011 op zitting gepland. Eiseres is mogelijk slachtoffer van mensenhandel. Momenteel wordt daarnaar nog nader onderzoek verricht. Eiseres is getraumatiseerd, waardoor de detentie haar zwaar valt. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder de mogelijkheid van een lichter middel in dit geval heeft onderzocht.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het grensbewakingsbelang zo zwaar weegt dat geen aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen. De Opvangrichtlijn is niet van toepassing op asielzoekers aan wie de toegang is geweigerd. Er is geen ruimte in het beleid voor ambtenaren belast met grensbewaking om een ander middel op te leggen dan artikel 6 van de Vw 2000. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juni 2011 (LJN: BR0158), waarin de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
29 maart 2011 is vernietigd. Onder verwijzing naar de Mededeling implementatie Terugkeerrichtlijn in de Staatscourant van 10 maart 2011 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) niet van toepassing is.
2.3 Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling aan wie toegang is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Op grond van het tweede lid kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.4 Volgens paragraaf A6/1 van de Vc 2000, waarin algemene uitgangspunten inzake het beleid betreffende vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen zijn neergelegd, dient, voor zover van belang, de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel, vanwege het ingrijpende karakter daarvan, beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke. Vermeld wordt dat steeds zal moeten worden nagegaan of met een lichter middel volstaan kan worden en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voortdurend in acht dienen te worden genomen.
2.5 Volgens paragraaf C12/2.3 van de Vc 2000, waarin het beleid is neergelegd betreffende de beschikbaarheid in Aanmeldcentrum Schiphol (AC Schiphol) van asielzoekers aan wie de toegang is geweigerd, wordt, voor zover van belang, wanneer een vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode dan wel artikel 3 van de Vw 2000 en aan de buitengrens te kennen geeft asiel te willen aanvragen, op aanwijzing van het Hoofd van de IND, de toegang geweigerd en wordt op grond van artikel 6, eerste lid, in samenhang met artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 het AC Schiphol aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden.
2.6 Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 29 juni 2011 (LJN: BR0158) heeft overwogen is gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, deze richtlijn niet op de vreemdeling van toepassing. De vreemdeling is immers de toegang geweigerd en hij kan dan ook niet worden aangemerkt als een asielzoeker die op het grondgebied van een lidstaat mag verblijven, als bedoeld in deze bepaling.
2.7 De rechtsgronden aanvullend overweegt rechtbank echter dat in dit geval de Terugkeerrichtlijn van toepassing is. In artikel 2 van de Terugkeerrichtlijn is de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn omschreven. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank en zittingsplaats (onder meer de uitspraak van 3 februari 2011, LJN: BP5432) is de werkingssfeer voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk bepaald. Nu verweerder tot op heden niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om in nationale wetgeving de toepassing van de Terugkeerrichtlijn op grensdetentie uit te sluiten, komt eiseres de mogelijkheid toe zich op (andere) voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn te beroepen. Verweerders verwijzing naar de Mededeling implementatie Terugkeerrichtlijn in de Staatscourant van 10 maart 2011 leidt niet tot een ander oordeel nu uit deze mededeling niet blijkt in welke bepalingen van de nationale wetgeving artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd.
2.8 Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk, zodat de rechtbank direct zal treden in de vraag of de bewaring van eiseres hiermee in overeenstemming is te achten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2011 (201100194/1/V3).
2.10 Uit deze bepaling vloeit voort dat alvorens tot oplegging van de maatregel kan worden overgegaan, onderzocht dient te worden of een minder dwingende maatregel dan detentie doeltreffend kan worden toegepast om de verwijdering van een illegaal verblijvende vreemdeling te verzekeren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 28 april 2011 in de zaak El Dridi (LJN: BQ4483) waarin het Hof in rechtsoverweging 39 heeft overwogen dat uit punt 16 van de considerans van de terugkeerrichtlijn alsmede uit de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn voortvloeit dat de lidstaten de verwijdering dienen uit te voeren met de minst dwingende maatregelen. Enkel in het geval waarin de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit – door middel van verwijdering – in gevaar dreigt te komen door het gedrag van de betrokkene, hetgeen per geval moet worden beoordeeld, kunnen de lidstaten laatstgenoemde zijn vrijheid ontnemen door hem in bewaring te stellen, aldus het Hof.
2.11 De Afdeling heeft in de hiervoor vermelde uitspraak van 29 juni 2011 overwogen dat de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2004 (LJN: AR5859) niet tot de conclusie leidt dat een lichter middel in de hiervoor bedoelde zin kan worden toegepast, zonder dat daarmee het grensbewakingsbelang wordt prijsgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter uit de omstandigheid dat verweerder met het toepassen van het lichter middel het grensbewakingsbelang prijsgeeft niet zonder meer worden afgeleid dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast. De vraag of een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast moet immers worden beantwoord in het licht van de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn. Uit punt 2 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat deze doelstelling is het ontwikkelen van een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden. Niet valt in te zien dat deze doelstelling in dit geval niet met het opleggen van een lichter middel, zoals een meldplicht had kunnen worden bereikt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres direct bij haar inreis om asiel heeft gevraagd. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden dat eiseres de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.12 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het hiervoor onder 2.5 weergegeven beleid zich verzet tegen de toepassing van een lichter middel omdat volgens dat beleid indien de toegang tot Nederland is geweigerd in alle gevallen een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, in samenhang met artikel 6 tweede lid, van de Vw 2000 moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat nu artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn - en overigens ook het hiervoor onder 2.4 weergegeven in de Vc 2000 opgenomen beleid - verweerder verplicht om steeds te onderzoeken of een lichter middel doeltreffend kan worden opgelegd, het hiervoor onder 2.5 weergegeven beleid buiten toepassing dient te blijven voor zover dat niet in overeenstemming is met deze verplichting.
3. Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van aanvang af bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel.
4. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiseres in het Aanmeldcentrum Schiphol en in het detentiecentrum Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 2.080,--.
5. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2.080,-- (zegge: tweeduizend en tachtig euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2011 door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.