Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 24752
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 augustus 2011
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Koeweitse dan wel Iraakse nationaliteit, verblijvende in [locatie],
eiser,
raadsman: mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 15 juni 2011 aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, nu aan eiser de toegang is geweigerd op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (voor onderdanen van derde landen – kort verblijf).
1.2 Eiser heeft op 30 juli 2011 beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.3 Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. van Straelen, die waarneemt voor eisers raadsman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser heeft ter zitting verklaard de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
2.1 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 11 juli 2011 (AWB 11 / 20746).
2.2 Namens eiser is thans onder meer het volgende aangevoerd. Om de grensdetentie te laten voldoen aan de vereisten van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijk normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) moet er sprake van zijn dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daarvan is in casu geen sprake. Integendeel, hij wenst juist terug te keren naar Irak en draagt daar actief aan bij. Hij heeft zijn identiteitsdocumenten ingeleverd bij verweerder en hij heeft het IOM ingeschakeld ten behoeve van zijn terugkeer. Er is dus niet voldaan aan voormelde vereisten van de Terugkeerrichtlijn zodat de bewaring dient te worden opgeheven.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de toegangsweigering reeds voortvloeit dat aan eiser de maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw opgelegd kan worden. Er rust een vertrekplicht op eiser en eiser heeft Nederland niet verlaten. Omdat aan eiser de toegang is geweigerd valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit. Het grensbewakingsbelang prevaleert en eiser heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de maatregel onrechtmatig wordt. Verweerder heeft onder meer verwezen naar de uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juni 2011 (LJN: BR0158). Ter zitting heeft verweerder nog medegedeeld dat hij in afwachting is van documenten, hetgeen op grond van de Terugkeerrichtlijn een reden is voor voortduring van de maatregel.
2.4 De rechtbank stelt vast dat het standpunt van verweerder aansluit bij de overweging in het afwijzende asielbesluit dat jegens eiser is genomen. Hierin staat dat er aanleiding is de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw voort te zetten en dat daarvoor het grensbewakingsbelang redengevend is. Dit belang prevaleert boven het persoonlijk belang van eiser bij opheffing van de maatregel en aansluitende toegang tot Nederland in strijd met het Nederlandse recht, nu eiser niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden en evident geen bescherming behoeft in Nederland.
2.5 Voorts blijkt ook uit het bepaalde in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dat de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.6 In A6/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is vermeld dat artikel 6 Vw het doel dient onrechtmatige binnenkomst in een land te voorkomen en de mogelijkheid biedt om geweigerde vreemdelingen hun vrijheid te beperken of zelfs te ontnemen.
2.7 Volgens artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
2.8 Artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn definieert het risico op onderduiken als het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan het toezicht.
2.9 Vast staat dat de Nederlandse Staat de Terugkeerrichtlijn nog niet in nationale regelgeving heeft omgezet. Zoals uit de in rechtsoverweging 2.1 genoemde uitspraak van 11 juli 2011 blijkt, heeft de Nederlandse Staat geen gebruik gemaakt van de in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Terugkeerrichtlijn gegeven bevoegdheid te besluiten de Terugkeerrichtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen aan wie de toegang is geweigerd. Dit betekent dat ook een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd met ingang van 25 december 2010 een rechtstreeks beroep toekomt op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de artikelen 3 en 15 van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat eiser zich op die bepalingen kan beroepen. Uit de tekst van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hierop ook een beroep kan worden gedaan in een vervolgberoep gericht tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
2.10 Uit de door verweerder in het afwijzende asielbesluit en ter zitting gegeven motivering blijkt niet dat de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is voortgezet om redenen als in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn genoemd. Zoals uit de hiervoor weergegeven overwegingen blijkt heeft verweerder in het onderhavige geval de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd uitsluitend vanwege het met de toegangsweigering samenhangende grensbewakingsbelang, ter voorkoming van onrechtmatige binnenkomst.
2.11 Hoewel de rechtbank er van uit gaat dat het in artikel 6 Vw vastgelegde wettelijke criterium van toegangsweigering voor oplegging en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel kan impliceren dat er risico op onderduiken bestaat of dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, heeft verweerder daarvoor ten aanzien van eiser thans geen motivering gegeven.
2.12 Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat sprake is van risico op onderduiken of dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit een gespreksverslag van 19 juli 2011 blijkt dat eiser heeft aangegeven een asielverzoek te willen indienen en dat gedurende de behandeling van die aanvraag de handelingen gericht op het vertrek van eiser zijn stopgezet, alsmede de presentatie bij de autoriteiten van Koeweit. Gedurende de behandeling van de asielaanvraag geldt voor eiser geen vertrekplicht. Uit het verslag van een (vertrek)gesprek op 1 augustus 2011 blijkt dat eiser wil terug keren naar Irak, dat zijn documenten naar zijn advocaat zijn gestuurd, te weten een nationaliteitsverklaring, een identiteitskaart een voedselkaart en een inwonerskaart. Voorts blijkt uit het verslag dat eiser een aanvraag heeft ingevuld voor een laissez-passer. In beroep is voorts aangevoerd dat eiser zich -vrijwillig- tot het IOM heeft gewend. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat sprake is van een situatie als omschreven in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.13 De uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011, waarnaar verweerder heeft verwezen, behandelt niet de thans aan de orde zijnde stelling dat de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
2.14 Gelet op het voorgaande is de voortduring van de maatregel in strijd met het bepaalde in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.
2.15 Vanaf de datum waarop eiser een gemotiveerd beroep heeft gedaan op het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn, te weten bij brief van 11 augustus 2011, had verweerder in ieder geval moeten bezien of de maatregel voldoet aan de in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vervatte criteria, zodat moet worden vastgesteld dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf dat moment onrechtmatig is geweest. Voor het verblijf van eiser in [locatie] wordt een schadevergoeding van € 50,- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van eiser begroot op € 550,- (11 dagen).
2.16 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met ingang van 22 augustus 2011;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 550,- (zegge: vijf honderd en vijftig euro) en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade, te betalen aan eiser;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 22 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.