ECLI:NL:RBSGR:2011:BR5597

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900128-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in 's-Gravenhage

Op 5 februari 2011 vond er een schietincident plaats op het Gevers Deynootplein in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte, na een eerdere aanvaring met het slachtoffer A., met een vuurwapen op zowel A. als diens broer B. schoot. A. raakte ernstig gewond met schotwonden in de buik en borst, terwijl B. een schampschotwond opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de kans op de dood van beide slachtoffers aanvaardde. Ondanks het ontbreken van schotresten op de verdachte, werd hij op basis van getuigenverklaringen en DNA-sporen op de aangetroffen jas als dader geïdentificeerd. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar en legde schadevergoedingen op aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het blijvende letsel dat de slachtoffers hadden opgelopen, zowel fysiek als psychisch. De verdachte toonde geen inzicht in de ernst van zijn daden, wat de rechtbank als zeer kwalijk beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/900128-11
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1991] te [geboorteplaats]
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 mei 2011 en 9 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.A. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer]van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd in het lichaam, althans op of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 februari 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer B.]van het leven te beroven, althans, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd in het lichaam, althans op of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer B.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 februari 2011 te 's-Gravenhage heeft geprobeerd [slachtoffer A.](feit 1) en [slachtoffer B.](feit 2, impliciet primair) van het leven te beroven door met een pistool kogels af te vuren in de richting van hun lichaam, dan wel dat hij wat [slachtoffer B.]betreft heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2, impliciet subsidiair).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 en 2, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene zou zijn geweest die op aangevers heeft geschoten. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat op verdachtes handen en kleding geen schotresten en wapenvet zijn aangetroffen, noch DNA en/of vingerafdrukken van verdachte op de plaats delict aangetroffen munitie, en dat noch bij verdachte ten tijde van zijn aanhouding, noch in de auto van verdachte een wapen is aangetroffen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de enkelvoudige spiegelconfrontatie waarbij [slachtoffer B.]verdachte heeft aangewezen als zijnde de dader, onbetrouwbaar is en derhalve van het bewijs uitgesloten dient te worden. Volgens de raadsman laat het dossier voorts verschillende mogelijkheden open wat betreft de vraag wat zich exact heeft voorgedaan ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman voorts bepleit dat het opzet om [slachtoffer B.]van het leven te beroven moet hebben ontbroken. Uit het dossier blijkt immers dat [slachtoffer B.]van dichtbij is getroffen door een kogel, die hem geschampt heeft. Als de dader, niet zijnde verdachte, het opzet had gehad om [slachtoffer B.]van het leven te beroven, dan had hij wel gericht geschoten op vitale delen van zijn lichaam. Aldus is niet geschied. Ook hierom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging (1)
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 5 februari 2011 omstreeks 05.17 uur werd de politie naar aanleiding van een melding naar het Gevers Deynootplein te Den Haag gestuurd, waar een schietincident zou hebben plaatsgevonden.(2) Ter plaatse gekomen was er sprake van één slachtoffer, te weten [slachtoffer A.]. Hij bleek twee keer in zijn lichaam te zijn geraakt, één keer in de buikstreek en één keer in de schaamstreek.(3) De schutter zou zijn weggerend over het Gevers Deynootplein in de richting van de Zwolsestraat. (4) Later in het ziekenhuis bleek er een tweede slachtoffer te zijn. Dit betrof de broer van het eerste slachtoffer, te weten [slachtoffer B.]. Hij ontdekte in het ziekenhuis een projectiel in zijn schoen. Hij bleek een wond op zijn linkerbovenbeen te hebben, alsmede een gat in zijn broek ter hoogte van die wond. (5)
Aangever [slachtoffer B.], (hierna ook [B.]) heeft verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 februari 2011 op stap was in Den Haag met zijn broer [slachtoffer A.], zijn vriendin [getuige C.] en een aantal vrienden. Rond 04.00 uur waren zij met zijn allen in café "Danielz". Hij zag dat zijn broer op enig moment een aanvaring kreeg met twee of drie mannen. Eén van deze mannen viel [B.] in het bijzonder op. Het was een blanke man met opgeschoren haar en een opvallend bol gezicht. Op een gegeven moment zijn [B.], zijn broer en hun vrienden samen naar buiten gelopen. Ze liepen in de richting van de Pier. [B.] moest plassen en zag dat de rest van zijn groep verder liep. Nadat [B.] had geplast en vervolgens de hoek om kwam lopen, zag hij dat mensen elkaar aan het duwen en trekken waren. [B.] is op de vechtpartij afgerend. Toen hij bij die vechtpartij aankwam, zag hij dat twee mannen aan zijn broer trokken en hem duwden. Hij is vervolgens tussen zijn broer en de mannen in gaan staan. Hij zag dat de mannen zijn broer loslieten. Vervolgens hoorde hij iemand schreeuwen en hoorde hij ineens schoten. Hij heeft eerst een paar schoten gehoord en toen viel er een korte pauze. Vanuit zijn ooghoek zag hij zijn broer op de grond vallen. Op het moment dat hij de schoten hoorde, keek hij de man die schoot recht in zijn gezicht aan. Hierna zag hij dat die man één van zijn armen recht voor zich uit in de richting van [B.] uitstrekte, waarna hij een tweede reeks schoten hoorde. De afstand tussen hem en de man was op dat moment even groot als de breedte van een auto. Hierna zag hij dat de man wegrende. Hij zag dat de man een blanke huidskleur had, kort opgeschoren haar, dat hij opvallend bolle wangen had en dat hij een opvallend rood bomberjack droeg. (6)
Aangever [slachtoffer A.] heeft eveneens verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 februari 2011 op stap was in Den Haag met zijn broer [slachtoffer B.] en een paar vrienden. In café Danielz kreeg hij een woordenwisseling met een jongen over een barkruk. Er kwam ook een andere jongen bij staan. Op een gegeven moment hebben [A.], zijn broer [B.] en hun vrienden café Danielz verlaten en zijn zij richting de Palace Promenade gelopen. Vlakbij de motorstandplaats bij de Burger King zag hij de jongen staan waar hij in café Danielz de woordenwisseling mee had gehad en de andere jongen die er toen bij was komen staan. Hij zag dat de jongens hem aankeken en hij hoorde dat zij hem vroegen wat hij daar deed. Hij stond op dat moment vlak bij de jongen waar hij de woordenwisseling mee had gehad. [A.] heeft verklaard dat hij vervolgens zag dat die jongen hem de rug toekeerde en dat hij vervolgens het geluid van het doorladen van een pistool hoorde. Hij zag dat de jongen het pistool onder zijn jas stopte ter hoogte van zijn buik. Hierop zijn zij al discussierend met zijn drieën in de richting van de palen gelopen ter hoogte van de Palace Promenade. Op dat moment kwamen de vrienden van [A.] er bij. Vervolgens sprong onder meer [B.] tussen [A.] en de andere twee jongens in en trok hen uit elkaar. De jongen van de barkruk begon toen direct te schieten. [A.] zag dat de jongen het pistool onder zijn jas of trui vandaan pakte en in zijn richting richtte. Hij zag dat de jongen hem in de ogen keek. Hij hoorde de jongen zeker vier keer schieten. Op het moment dat hij zich wilde omdraaien om weg te gaan, voelde hij iets warms in zijn lichaam. Vervolgens is hij op de grond gevallen. (7)
Getuige [C.] heeft verklaard dat zij op 5 februari 2011 omstreeks 04.00 uur met haar vriend [B.], [A.] en een aantal andere vrienden naar de Danielz is gegaan. Aldaar heeft zij gezien dat [A.] aan de bar een discussie had met twee jongens die zij niet kende. Op het moment dat de Danielz dicht ging, zijn zij met zijn allen naar buiten gegaan. Zij liepen in de richting van de Burger King en [A.] liep voorop. In de verte zag zij dat [A.] ruzie aan het maken was met twee jongens. Zij zag [A.] duwen en trekken met twee jongens. Vervolgens zag zij dat [B.] en een andere vriend naar [A.] toe renden en dat [B.] de boel probeerde te sussen. Op dat moment haalde één van de jongens een pistool onder zijn jas vandaan. Dit was een jongen met een knalrood bomberjack, opgeschoren bruin haar, blanke / getinte huidskleur en een bol gezicht. Zij zag dat die jongen het pistool naar [A.] richtte. Zij hoorde ongeveer twee seconden later drie schoten. Hierop is zij achter een pilaar gaan staan. Op het moment dat er niet meer geschoten werd, is zij achter de pilaar vandaan gekomen en zag zij dat [A.] op de grond lag. Op het moment dat de jongen die geschoten had, wegrende, hoorde zij weer drie schoten. Zij stond ongeveer tien meter van [A.] vandaan op het moment dat er geschoten werd. Zij heeft verklaard dat de jongen met de rode jas de enige was met een pistool. (8)
Uit medisch onderzoek is gebleken dat [A.] ten gevolge van het schietincident schotwonden heeft opgelopen in zijn borstkas en in zijn bekken. Er is door zijn long heen geschoten. Zowel in zijn lies als tussen zijn wervels zit nog een kogel. (9) Voorts is uit medisch onderzoek gebleken dat [B.] ten gevolge van het schietincident een schampschotwond heeft opgelopen in zijn linker bovenbeen. (10)
Verbalisanten [D.] en [E.] hebben verklaard dat zij op 5 februari 2011 in de omgeving van het schietincident op het Gevers Deynootplein zijn gaan zoeken naar de schutter. Zij hoorden dat de schutter een rode gewatteerde jas zou dragen. Omstreeks 05.38 uur zagen zij een persoon op het trottoir aan hun zijde van de Groningsestraat lopen. Zij zagen dat die persoon zich plotseling omdraaide en wegrende in de richting van de Groningsestraat. Zij zagen dat de persoon de Groningsestraat overstak en een trap op rende. Hierop hebben zij die persoon achtervolgd. Zij zagen dat de persoon een donkere trui droeg met lichtkleurige mouwen en dat hij kort geknipt haar had. Ook zagen zij dat de persoon geen jas droeg. Verbalisanten zijn beide achter deze persoon aan de trap opgerend en hebben de promenade van de aldaar gelegen woningen betreden. Zij zagen de persoon op dat moment niet meer en hebben vervolgens de hondenbrigade ingeschakeld. Verbalisanten [F.] en [G.] van de hondenbrigade hebben verklaard dat zij ter plaatse met een diensthond naar de persoon die zich mogelijk op de promenade zou bevinden, zijn gaan zoeken. Zij zagen dat de diensthond de tuin van perceel 160 aan de Zwolsestraat inliep. Zij liepen achter de diensthond aan de tuin in. Vervolgens zagen zij dat de diensthond een persoon aantrof en dat die persoon in een hoek van de tuin zat. Hierop is de persoon aangehouden. Verbalisanten [D.] en [E.] hebben verklaard dat de kleding van de aangetroffen persoon overeen kwam met de kleding van de persoon die zij eerder hadden zien wegrennen. (11) Later bleek de persoon te zijn [verdachte], te weten verdachte. (12)
In de nabije omgeving van de Groningsestraat te Den Haag hebben verbalisanten [H.] en [I.] op 5 februari 2011 een onderzoek ingesteld naar de rode gewatteerde jas die verdachte zou hebben gedragen. Omstreeks 06.08 uur troffen zij in de voortuin van perceel Groningsestraat 22 een roodkleurige, gewatteerde jas aan. De afstand tussen de plaats waar de jas door hen werd aangetroffen en de plaats waar verdachte werd aangehouden, bedroeg circa 100 meter. (13)
Op 28 maart 2011 is onderzoek gedaan naar de roodkleurige jas die op 5 februari 2011 in de tuin van het pand Groningsestraat 22 is aangetroffen. Op de jas is sporenmateriaal met DNA aangetroffen, welk afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. (14)
Voorts is uit onderzoek gebleken dat minimaal vijf keer is geschoten. (15) Op de plaats van het schietincident zijn vier hulzen aangetroffen. (16) Deze hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch werkend gas- alarmpistool dat is omgebouwd naar het kaliber 6,35 mm Browning en deze zijn vermoedelijk met hetzelfde vuurwapen verschoten. (17) In de schoen van [B.], de achterbumper van een Ford op de plaats van het schietincident en in de beschadiging van de rechter opstikzak van de jas van [A.] zijn kogels aangetroffen. De afvuursporen van die kogels passen bij voormeld wapen. (18)
Op 5 februari 2011 heeft een enkelvoudige spiegelconfrontatie plaatsgevonden tussen [B.] en verdachte. [B.] heeft verdachte met zekerheid herkend als de jongen die op 5 februari 2011 op hem geschoten heeft. Hij heeft verdachte herkend aan zijn opgeschoren hoofd en zijn bolle wangen. (19)
De rechtbank overweegt op grond van het vorenstaande als volgt.
Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting ontkend dat hij degene is geweest die met een wapen op [B.] en [A.] heeft geschoten, maar op grond van bovenstaande verklaringen en bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wel degelijk wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 februari 2011 te Den Haag met een wapen in de richting van genoemde personen heeft geschoten, waarbij [A.] tweemaal en [B.] eenmaal is geraakt. De rechtbank is het met de verdediging eens dat in het algemeen een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur verdient boven een enkelvoudige spiegelconfrontatie. Echter, dit maakt niet dat een enkelvoudige spiegelconfrontatie reeds om die reden van het bewijs uitgesloten dient te worden. Voorts wordt in deze strafzaak de uitkomst van de spiegelconfrontatie tussen [B.] en verdachte ondersteund door de overige hiervoor vermelde verklaringen en bevindingen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om genoemde spiegelconfrontatie niet betrouwbaar te achten en in het verlengde daarvan van het bewijs uit te sluiten. Dit verweer slaagt dan ook niet. Wat betreft de vraag of sprake is geweest van opzet op de dood van beide personen, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de verklaringen van [A.], [B.] en getuige [C.] gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op korte afstand en gericht op [A.] en [B.] heeft geschoten. Het op korte afstand en gericht schieten op een persoon brengt ten minste de aanmerkelijke kans met zich mee dat die personen dientengevolge het leven zouden kunnen laten. De vraag of dientengevolge letsel is opgetreden en zo ja, wat voor letsel dit betreft, is hierbij verder niet van belang. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door aldus te handelen ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn slachtoffers door zijn gedragingen zouden komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel het onder 1 als het onder 2, impliciet primair, ten laste gelegde feit heeft begaan. Dat blijkens het dossier op verdachtes handen en kleding geen schotresten zijn aangetroffen en dat bij verdachte geen wapen is aangetroffen doet aan het vorenstaande niet af.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2, impliciet primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 5 februari 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer A.]van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen, kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, impliciet primair
hij op 5 februari 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer B.]van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool, in elk geval een vuurwapen, kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [slachtoffer B.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit, mocht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte (één van) de ten laste gelegde feiten heeft begaan, hem een fors lagere gevangenisstraf op te leggen dan zoals door de officier van justitie geëist. Zijns inziens is de hoogte van de eis van de officier van justitie, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor de twee ten laste gelegde feiten disproportioneel. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman verwezen naar vier uitspraken, te weten met LJN-nummers BR2971, AH9556, BG4627 en BI5790.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft naar aanleiding van een eerdere aanvaring met het slachtoffer [A.] die avond in een horecagelegenheid, later die nacht op straat met een wapen op [A.] geschoten en vervolgens tevens met dat wapen op het slachtoffer [B.], zijnde de broer van [A.], geschoten, die op dat moment juist probeerde tussen [A.] en verdachte te komen. [A.] heeft hierdoor een schotwond in zijn bekken en borstkast opgelopen, waarbij zijn long door een kogel is doorboord. [B.] heeft hierdoor een schampschotwond opgelopen aan zijn linker bovenbeen. Het staat buiten discussie dat de slachtoffers door het handelen van verdachte veel ernstiger gewond geraakt hadden kunnen worden, dan wel hadden kunnen overlijden. Het is niet aan verdachte te danken, dat dit niet is gebeurd. Dit zijn dan ook zeer ernstige feiten. Blijkens zijn slachtofferverklaring heeft [A.] blijvend lichamelijk letsel opgelopen. De kogels zijn tot op heden niet uit zijn lichaam verwijderd, aangezien een operatie risico's, waaronder een grote kans op verlamming, met zich meebrengt. Hij heeft nog dagelijks pijn en slikt veel pijnstillers. Ook heeft [A.] door het schietincident psychisch letsel opgelopen. Blijkens zijn slachtoffer verklaring heeft ook [B.] psychisch letsel opgelopen. Hij is niet meer spontaan en vrolijk zoals voorheen, heeft slaapproblemen en kan zich vaak moeilijk concentreren. Hij heeft het gevoel dat hij "zijn oude zelf" is verloren.
Door zijn betrokkenheid bij deze delicten te blijven ontkennen, heeft verdachte geen enkele blijk gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Los van het feit dat verdachte hierdoor niet de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen, leert de ervaring dat een dergelijke houding in de regel de verwerking van dergelijke gebeurtenissen voor slachtoffers bemoeilijkt. De rechtbank neemt verdachte dit alles ernstig kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport betreffende verdachte d.d. 6 april 2011, opgesteld door C. Lanzilli, reclasseringswerker, en mede ondertekend door M. Verburgt, leidinggevende. In het rapport wordt aangegeven dat verdachte niet met rapporteur heeft willen spreken over het hem ten laste gelegde. Op basis van de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede zijn justitiële documentatie tot op heden concludeert rapporteur dat verdachte in het verleden, maar ook nu stellig niet gemotiveerd is voor begeleiding en behandeling. Deze houding zorgt er voor dat de reclassering thans geen mogelijkheden ziet om het gedrag van verdachte te beïnvloeden. Indien toch begeleiding wordt opgelegd, dan zou het "trekken worden aan een dood paard", aldus rapporteur. Wel geeft rapporteur de rechtbank in overweging om, gezien de leeftijd van verdachte, de ernst van het ten laste gelegde, het feit dat verdachte in 2008 voor het laatst psychologisch werd onderzocht en gelet op zijn houding, over verdachte opnieuw een consult aan te vragen bij het NIFP. Mocht dat consult daartoe aanleiding geven, dan is de reclassering bereid aanvullend over verdachte te rapporteren, aldus rapporteur.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte d.d. 8 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank komt, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken in de regel wordt opgelegd, echter tot een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de houding van verdachte acht de rechtbank de suggestie van de reclassering om alsnog een NIFP-rapportage te laten opstellen, niet noodzakelijk.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, aangezien verdachte van de ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien die vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en de behandeling van die vorderingen derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
1.
[slachtoffer A.]heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 15.438,87,-, bij wege van voorschot ter vergoeding van de door hem geleden schade.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële posten (medische kosten), is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Hierbij merkt de rechtbank wat betreft de gevorderde taxikosten ad € 120,75 op dat zij het aannemelijk acht dat de benadeelde partij in totaal 6 keer het ziekenhuis heeft moeten bezoeken, zoals weergegeven in het als bijlage 6 gevoegde overzicht, in de periode van 16 februari 2011 tot en met 8 augustus 2011. Dat deze data niet terugkomen in de patiëntenkaart van de benadeelde partij komt de rechtbank niet vreemd voor. Dit betreft immers een door de huisarts afgegeven patiëntenkaart en ziet blijkens de inhoud verder niet op het medisch contact tussen de benadeelde partij en de specialist in het ziekenhuis. Het enkele feit dat de benadeelde partij geen facturen ter onderbouwing heeft overgelegd, staat, gelet op het opgetreden letsel in deze zaak, evenmin aan toewijzing in de weg. Dat deze kosten voor vergoeding door de verzekering van de benadeelde partij in aanmerking zouden komen, zoals door de raadsman gesteld, is verder niet gebleken. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen. Wat betreft de kosten ad € 60,24 en € 18,77 ter zake van de door mr. Felix, te weten de raadsman van de benadeelde partij, opgevraagde medische informatie overweegt de rechtbank dat mr. Felix de noodzaak van het door hem opvragen van deze gegevens ter zitting nader en voldoende heeft toegelicht. De hoogte van deze kosten is voorts voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook deze kosten toewijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 15.000,- toewijzen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank de aangehaalde uitspraken een terechte indicatie bij de bepaling van een passend bedrag ter compensatie van geleden immateriële schade.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 15.438,87.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.438,87, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.].
2.
[slachtoffer B.]heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.940,-.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadeposten (broek en taxirit naar ziekenhuis), is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Hierbij merkt de rechtbank op dat het enkele feit dat de benadeelde partij geen facturen ter onderbouwing van de door hem gemaakte kosten heeft overgelegd, in beginsel niet aan toewijzing in de weg staat. Voorts overweegt de rechtbank wat betreft het door de benadeelde partij opgegeven bedrag van € 20,- ter zake van taxikosten op, dat dit bedrag haar, mede gelet op het tijdstip, te weten in de zeer vroege ochtend, naar het ziekenhuis is gegaan, niet onredelijk voorkomt. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. Wat betreft de kosten van de broek van de benadeelde partij ad € 120,- merkt de rechtbank op dat blijkens de stukken in het dossier sprake lijkt te zijn van enkel een beschadiging van de broek. Nu de aanschafprijs van deze broek verder niet uit de stukken blijkt, zal de rechtbank een bedrag van € 50,- ter vergoeding van de schade toewijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 1.800,- toewijzen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank ook hier de aangehaalde uitspraken een terechte indicatie bij de bepaling van een passend bedrag ter compensatie van geleden immateriële schade.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.870,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 5 februari 2011 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2, impliciet primair, bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.870,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer B.].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2, impliciet primair, bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2, impliciet primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A.]toe en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer B.]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
1. [slachtoffer A.], een bedrag van € 15.438,87;
2. [slachtoffer B.], een bedrag van € 1.870,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B.]voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 15.438,87 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.]en een bedrag groot
€ 1.870,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer B.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 112 dagen respectievelijk 28 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doen vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doen vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten: een huls, een patroon en een projectiel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
M.C. Bruining en R.A.A. Böcker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2011.
Mrs Bruining en Böcker zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met bijlagen van de politie Haaglanden met nummer PL1522 2011026175-1, doorlopend genummerd van blz. 1 t/m 309.
2 PV van aanhouding, p. 13.
3 PV van relaas, p. 2.
4 PV van aanhouding, p. 14.
5 PV van bevindingen, p. 40.
6 PV van aangifte van [B.], p. 25-31.
7 Concept pv van aangifte [A.], p. 81-85.
8 PV van verhoor getuige [C.], p. 45-48.
9 Aanvraagformulier medische informatie [A.], p. 113.
10 Aanvraagformulier medische informatie [B.], p. 112.
11 PV van aanhouding, p. 13-15.
12 PV van relaas, p. 5.
13 PV van bevindingen, p. 37-38.
14 Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in 's-Gravenhage op 5 februari 2011, p. 271-273.
15 PV van bevindingen, p. 134.
16 PV van bevindingen, p. 34.
17 Rapport Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Den Haag op 5 februari 2011, p. 289-295.
18 Rapport Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Den Haag op 5 februari 2011, p. 289-295, PV van bevindingen, p. 119, 122, 124-127, PV van bevindingen, p. 35.
19 PV spiegelconfrontatie, p. 59-60.