RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], toegekende geboortedatum [geboortedatum] 1987, van Afghaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 14 december 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 oktober 2004 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008, waar eiser in persoon en bij gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. J.W. Kreumer.
1.3 Op 11 september 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in verband met de ontwikkelingen in de jurisprudentie ten aanzien van artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG.
1.4 De behandeling ter zitting is voortgezet op 18 december 2009, waar eiser is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.5 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek weer heropend.
Overwegingen
2.1 Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen, omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Verder heeft hij geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over zijn reisroute afgelegd. En gelet op een aanvaarding van een transactievoorstel vanwege overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht vormt eiser een gevaar voor de openbare orde.
2.2 De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting van 29 oktober 2008 heeft verklaard het openbare-ordeaspect niet langer aan eiser tegen te werpen.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op hetgeen in de zienswijze is gesteld over het ontbreken van reis- en identiteitsdocumenten, zodat dit aan hem niet meer kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft zich hierover naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in het voornemen reeds uitgebreid is ingegaan op hetgeen eiser in (een eerdere) zienswijze heeft aangevoerd over de ongedocumenteerdheid. De rechtbank is van oordeel dat van eiser verwacht mocht worden dat hij zijn taskera zou overleggen. Dat eiser nog slechts één week in Afghanistan heeft verbleven nadat hij was ontsnapt uit gevangenschap, leidt niet tot een ander oordeel. Dat eiser afhankelijk was van een reisagent, kan naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2008, LJN: BC9690) niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing – waar mogelijk – van het reis- en asielrelaas. Dat eiser nog jong was vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Eiser heeft verder onvoldoende gedetailleerd kunnen verklaren over de door hem afgelegde reis naar Nederland.
Verweerder heeft eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen en dat hij weinig gedetailleerd heeft verklaard over de door hem afgelegde reis. De beroepsgrond slaagt niet.
2.4 Gelet op het vorenstaande dient van het relaas van eiser een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
2.5 Eiser heeft verklaard zijn land van herkomst te hebben verlaten, omdat hij wordt gezocht door leden van de Jamiat-i-Islamipartij. Dit waren de vijanden van zijn vader die strijder was voor de Hezb-i-Wahdat. Eisers vader is om die reden door leden van de Jamiat-i-Islamipartij vermoord en eiser is een maand door hen gevangen gehouden.
2.6 Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de Hezb-i-Wahdat en de Jamiat-i-Islami. Eiser heeft verklaard dat de Hezb-i-Wahdat en de Jamiat-i-Islami door de Taliban geoorloofd werden, omdat de leiders zijn overgestapt naar de Taliban. Volgens eiser verdween de Hezb-i-Wahdat als zelfstandige partij. Uit informatie van Buitenlandse Zaken blijkt echter dat de Hezb-i-Wahdat een alliantie aanging met de Noordelijke Alliantie en wel als zelfstandige groepering bleef functioneren. Nu de vader van eiser vocht voor de Hezb-i-Wahdat wordt van eiser verwacht dat hij weet welke groepering de tegenstanders van zijn vader waren. Nu eiser zo’n basaal feit niet juist weet weer te geven wordt zijn gehele relaas ongeloofwaardig geacht, aldus verweerder.
2.7 De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn oordeel dat van eisers relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, slechts heeft doen steunen op de hiervoor weergegeven overweging. Een eerder voornemen van 22 juli 2005, waarin verweerder specifiek op eisers asielrelaas is ingegaan, heeft verweerder niet aan het besluit ten grondslag gelegd. Eiser heeft tegen het besluit aangevoerd dat verweerder zijn woorden veel te restrictief en negatief uitlegt. Eiser heeft niet verklaard dat een bepaalde partij zich als geheel bij de Taliban heeft aangesloten. Dit beperkte zich tot individuele leden en enkele lokale machthebbers/krijgsheren. Ter zitting heeft eiser verder gewezen op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van maart 2009, waaruit blijkt dat in de Hezb-i-Wahdat een splitsing was ontstaan en dat één van de leiders, Akbari, zich heeft overgegeven aan de Taliban. Verder heeft eiser verwezen naar de aantekeningen die zijn gemaakt door een medewerker van VluchtelingenWerk die het nader gehoor van eiser heeft bijgewoond. Hieruit blijkt dat eiser zou hebben verklaard dat iedereen van de Hezb-i-Wahdat en de Jamiat-i-Islami Taliban zijn geworden, behalve de leiders.
2.8 Met eiser is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaringen over de verschillende groeperingen voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Bovendien heeft eiser ook verklaard dat de Hezb-i-Wahdat niet meer mocht bestaan toen de Taliban aan de macht kwam. Daarbij heeft eiser er terecht op gewezen dat uit het ambtsbericht van maart 2009 blijkt dat niet alle leden van de Hezb-i-Wahdat een alliantie zijn aangegaan met de United Islamic Front for the Salvation of Afghanistan. In 1993 was een splitsing ontstaan binnen de Hezb-i-Wahdat tussen de leiders Mohammed Akbari en Mohammad Karim Khalili, waarna eerstgenoemde zich in november 1998 aan de Taliban had overgegeven. Met name gelet op eisers jonge leeftijd ten tijde van het nader gehoor kon van hem niet verwacht worden dat hij de exacte verhoudingen tussen de verschillende partijen in Afghanistan kon weergeven. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat eiser meer had moeten kunnen verklaren over wie precies de tegenstander was van de Hezb-i-Wahdat. Met de enkele overweging van verweerder zoals hiervoor weergegeven, heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd dat van eisers relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
2.9 Het besluit is in zoverre dus in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.10 Op grond van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a van de Awb toepast.
2.11 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen bovengenoemd gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit herstellen kan hetzij bij aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, bij nieuw besluit op de aanvraag na intrekking van het thans bestreden besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
2.12 Indien verweerder verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
2.13 De beoordeling van de overige beroepsgronden stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak. De rechtbank neemt verder nog geen beslissing over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht ook hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, als voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. M. Stapels-Wolfrat, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.L. Bressers mr. D.A. Verburg
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)