Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 395975 / KG ZA 11-674
Vonnis in kort geding van 18 juli 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.J. Stapel te Haarlem,
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J. Dijkgraaf te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 juli 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 8 mei 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van een bijzondere voorwaarde, wegens onder meer verkrachting, huisvredebreuk en meerdere mishandelingen.
1.2. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank Leeuwarden onder meer in aanmerking genomen de in opdracht van de rechter-commissaris opgemaakte rapportages van psychiater R.M. Coutinho en psycholoog J.P. Pauw van respectievelijk 3 januari 2003 en 30 december 2002. Coutinho en Pauw hebben geconstateerd dat de gebrekkige ontwikkeling en de storing van de geestvermogens van eiser van dien aard zijn dat de ten laste gelegde feiten hem in (licht) verminderde mate kunnen worden toegerekend.
1.3. Bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 2 november 2004 is eiser ter zake van onder meer verkrachting, poging tot doodslag, huisvredebreuk en meerdere mishandelingen veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
1.4. Het gerechtshof Leeuwarden heeft onder meer geoordeeld dat eiser de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate konden worden toegerekend. Bij dat oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen voormelde rapportages van Coutinho en Pauw alsmede twee nieuwe rapportages van psychiater R. Vriesema en psycholoog G. de Jong, beide opgemaakt op 8 maart 2004. Laatstgenoemde rapporten waren opgemaakt met het oog op de vordering tot tbs met dwangverpleging.
1.5. Het door eiser ingestelde cassatieberoep is verworpen. Eiser ondergaat vanaf 18 mei 2006 tbs met dwangverpleging.
1.6. Eiser heeft tegen voormelde Coutinho en Pauw klachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Deze klachten zijn ongegrond verklaard.
1.7. Eiser heeft eveneens tegen voormelde De Jong en Vriesema klachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Groningen.
1.8. Op 20 november 2006 respectievelijk 15 april 2008 heeft het onder 1.7 genoemd college de klachten tegen De Jong en Vriesema gegrond verklaard en hen de maatregel van berisping opgelegd. De Jong is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, die de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege heeft bevestigd.
1.9. Bij kort geding behandeld ter terechtzitting van 15 mei 2008 heeft eiser primair gevorderd hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, alsmede aan hem een schadevergoeding te betalen voor iedere dag dat hij vanaf 18 mei 2006 nog van zijn vrijheid is beroofd. Subsidiair heeft eiser een vergoeding van € 5.000,-- gevorderd voor de kosten van een onafhankelijke deskundige. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 29 mei 2008 zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen afgewezen.
1.10. Bij kort geding behandeld ter terechtzitting van 5 september 2008 heeft eiser primair gevorderd hem onmiddellijk in vrijheid te stellen dan wel de executie van de tbs met dwangverpleging te schorsen totdat definitief is beslist op de vordering verlenging terbeschikkingstelling door middel van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing. Subsidiair heeft eiser gevorderd om gedaagde te veroordelen tot zijn ogenblikkelijke terugplaatsing in de Oostvaarderskliniek. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 september 2008 eiser in zijn primaire vordering niet-ontvankelijk verklaard en de subsidiaire vordering afgewezen.
1.11. Bij beslissing van 16 december 2008 heeft de rechtbank Leeuwarden de tbs met dwangverpleging met twee jaar verlengd. Eiser heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
1.12. Bij tussenbeslissing van 1 december 2009 heeft het gerechtshof Arnhem - op advies van deskundigen - de tbs-maatregel met twee jaar verlengd en de beslissing over het voortduren van de verpleging aangehouden. Daarbij heeft hij aangegeven de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging te overwegen. Bij eindbeslissing van 12 april 2010 heeft het gerechtshof Arnhem de dwangverpleging van overheidswege beëindigd en een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat eiser zich onder toezicht van Reclassering Nederland stelt en zich gedraagt naar de aanwijzingen.
1.13. Eiser heeft op enig moment twee klachten tegen gedaagde ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Bij uitspraken van 12 april 2011 is eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten nu hij de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput.
1.14. Eiser heeft bij dagvaarding van 21 juni 2011 een bodemprocedure jegens gedaagde aanhangig gemaakt, waarin een schadevergoeding van circa € 150.000,-- wordt gevorderd in verband met de volgens eiser onrechtmatige tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde op straffe van een dwangsom te veroordelen om de opgelegde tbs-maatregel met onmiddellijke ingang op te heffen
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Het tuchtcollege heeft geoordeeld dat de rapporten van de deskundigen De Jong en Vriesema niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Als gevolg van die gebrekkige rapportages is de aan eiser opgelegde tbs-maatregel onvoldoende onderbouwd. De maatregel voldoet niet aan de in de artikelen 37 en 37 a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde eisen en is daarmee onrechtmatig. De (voortduring van de) detentie is ook onrechtmatig op grond van artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens artikel 5 lid 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft eiser gezien de onrechtmatigheid van zijn detentie het recht daarover bij het 'het gerecht' een voorziening te vragen. Weliswaar gaat het in het onderhavige geval inmiddels niet meer om een situatie waarin eiser gedetineerd is, maar er is nog altijd sprake van een dreigende detentie in de vorm van hernieuwde dwangverpleging. Aan de voorwaardelijke opheffing zijn voorwaarden verbonden en de voorwaarde dat eiser zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering levert problemen op. Eiser voelt zich in het vinden van een baan en/of nieuwe relatie belemmerd omdat hij onder een vergrootglas functioneert. Gelet op het bovenstaande heeft eiser spoedeisend belang bij zijn vordering nu de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel nog steeds wordt voortgezet en de volgende verlengingszitting eerst medio maart/april 2012 zal plaatsvinden.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vordering gegeven.
3.2. Gedaagde heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat eiser niet in zijn vordering kan worden ontvangen, omdat hij misbruik maakt van zijn procesbevoegdheid door in kort geding een vordering in te stellen die hij al eerder op dezelfde gronden bij zowel de voorzieningenrechter als de strafrechter aanhangig heeft gemaakt en waarover reeds is geoordeeld.
3.3. In het vonnis van 29 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank reeds beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot onmiddellijke invrijheidstelling, hetgeen heeft geleid tot een afwijzend vonnis. Vervolgens heeft eiser opnieuw in kort geding een (primaire) vordering ingesteld waaraan de ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden grotendeels (in essentie) dezelfde zijn als die waarover in die kortgedingprocedure is geoordeeld, hetgeen heeft geleid tot het vonnis van 16 september 2008 waarin eiser niet-ontvankelijk is verklaard in zijn primaire vorderingen. Weliswaar verschilt de onderhavige vordering enigszins met de primaire vorderingen in de twee eerder gevoerde kortgedingprocedures - thans wordt immers opheffing van de tbs-maatregel gevorderd en in eerdere kort gedingen de onmiddellijke invrijheidstelling -, doch de gevraagde voorziening komt inhoudelijk neer op een herbeoordeling van hetzelfde feitencomplex.
3.4. Op zichzelf bevat een vonnis in kort geding slechts voorlopige oordelen, waaraan partijen noch in een bodemprocedure noch in een later kort geding gebonden zijn. De vonnissen van 29 mei 2008 en 16 september 2008 hebben dan ook geen gezag van gewijsde. Dit neemt niet weg dat het opnieuw en op dezelfde gronden instellen van een vordering, althans het op dezelfde gronden voorleggen van precies dezelfde problematiek, wel kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Het staat eiser in een derde kort geding in ieder geval vrij aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij de eerdere twee kort gedingen gegeven beslissingen niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de behandeling van de zaak in die kort gedingen hebben voorgedaan.
3.5. Nog daargelaten de vraag of de gevraagde voorziening kan worden toegewezen nu deze een definitief karakter zou hebben en hierdoor de strafrechtelijke procedure op een onaanvaardbare wijze zou kunnen worden doorkruist, is gesteld noch gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die een herbeoordeling van een vergelijkbare vordering rechtvaardigen. De omstandigheid dat tbs met dwangverpleging door de strafrechter is omgezet in een tbs onder voorwaarden, is geen nieuw feit in voormelde zin. Voor zover eiser als nieuw argument heeft willen betogen dat de uitspraken van het EHRM hem recht geven om opnieuw een vergelijkbare vordering op dezelfde gronden bij de voorzieningenrechter aanhangig te maken, volgt dit niet uit de overwegingen van het EHRM. Hij is immers in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput door geen hoger beroep tegen het vonnis van 29 mei 2008 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in te stellen. Het is eventueel aan de bodemrechter om over de feiten te oordelen die thans voor de derde keer aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd. Het voorgaande leidt in de gegeven omstandigheden tot de slotsom dat eiser thans misbruik maakt van zijn procesrecht door het instellen van de onderhavige vorderingen.
3.6. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de lopende tbs met voorwaarden moet worden opgeheven nu bepaalde specifieke voorwaarden volgens eiser een belemmerend effect op zijn dagelijkse leven hebben, leidt dit betoog naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een andere beslissing. Te meer nu eiser op grond van het bepaalde in artikel 38b Sr de strafrechter kan verzoeken de voorwaarden aan te vullen, te wijzigen of op te heffen. Ingevolge artikel 509j Sv zal hierop op korte termijn een beslissing door de strafrechter worden genomen. Gesteld noch gebleken is dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan. Voor eiser staat dienaangaande een andere, met voldoende waarborgen omklede strafrechtelijke procedure open, op basis waarvan voor de beoordeling door de burgerlijke (voorzieningen)rechter geen plaats meer is.
3.7. Nu niet is gebleken dat zich na de kort gedingen bij de voorzieningenrechter in 2008 relevante nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, is eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering strekkende tot opheffing van de tbs-maatregel.
3.8. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2011.