ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4877

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
398602 - KG ZA 11-833
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige informatieverstrekking door de Staat in het kader van een Immuniteitsverzoek

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde eiser, een Amerikaanse advocaat, een verbod op het verstrekken van informatie door de Staat aan de Verenigde Staten in verband met een Immuniteitsverzoek. Eiser was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek in Nederland, het zogenaamde '[A.]-dossier', en had een transactieovereenkomst gesloten met het Openbaar Ministerie (OM) om strafvervolging te voorkomen. Deze overeenkomst bevatte een bepaling die het OM verbood om uit eigen beweging informatie over eiser aan buitenlandse autoriteiten te verstrekken. Eiser stelde dat het voornemen van de Staat om het Immuniteitsverzoek door te geleiden naar de VS in strijd was met deze overeenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat onrechtmatig handelde door informatie over eiser te willen verstrekken, aangezien dit in strijd was met de afspraken die in de transactieovereenkomst waren gemaakt. De rechter benadrukte dat de uitleg van artikel 4 van de overeenkomst niet beperkt was tot informatieverstrekking met het oog op strafvervolging, maar dat het OM in het algemeen geen informatie over eiser mocht verstrekken aan het buitenland. De rechter wees de vordering van eiser toe en verbood de Staat om het Immuniteitsverzoek of andere rechtshulpverzoeken met informatie over eiser te versturen naar de VS of andere buitenlandse autoriteiten.

Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van eiser. De voorzieningenrechter weigerde echter de oplegging van een dwangsom, omdat de Staat had aangegeven het vonnis te zullen naleven zonder dat een dwangsom nodig was. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 augustus 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 398602 / KG ZA 11-833
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [Z.] (Verenigde Staten van Amerika),
eiser,
advocaat mr. J.P. Heering te 's-Gravenhage,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie, in het bijzonder het Openbaar Ministerie, het functioneel parket te Amsterdam),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk ook aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 augustus 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [Eiser] is een uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna 'VS') afkomstige advocaat die aanvankelijk als verdachte van (samengevat) witwassen, het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, overtreding van de Wet melding ongebruikelijke transacties en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, betrokken is geweest in een strafrechtelijk onderzoek van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie te Amsterdam, hierna 'het OM', dat onderdeel is van de Staat. Dit onderzoek betrof het zogenaamde '[A.]-dossier'.
1.2. Op 11 en 14 februari 2011 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen het OM enerzijds en [eiser] en zijn raadslieden (mr. M. Muntjewerf en mr. F. Schneider (hierna 'mr. Schneider')) anderzijds om te komen tot een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Op laatstgenoemde datum is tussen het OM en [eiser] een transactieovereenkomst, hierna 'de overeenkomst', tot stand gekomen, als gevolg waarvan strafvervolging van [eiser] en een procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [eiser] in het '[A.]-dossier' worden voorkomen. Voorwaarde voor deze transactie is dat [eiser] een bedrag van in totaal € 1.200.000,-- aan de Staat voldoet. [eiser] heeft aan deze voorwaarde voldaan.
1.3. In de overeenkomst is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
"(...)
4.
Door deze transactie wordt het onderzoek naar de feiten zoals omschreven in het "[A.]" dossier ten aanzien van T. [eiser] definitief beëindigd. Voor zover een buitenlandse autoriteit een rechtshulpverzoek inzake T. [eiser] aan de Nederlandse autoriteiten zal richten en dit rechtshulpverzoek betrekking heeft op dezelfde feiten waarvoor thans wordt getransigeerd, zal het rechtshulpverzoek op grond van artikel 552 l Wetboek van Strafvordering niet worden uitgevoerd. Ten aanzien van T. [eiser] zal het openbaar ministerie niet uit eigen beweging aan het buitenland informatie verstrekken over feiten zoals omschreven in het "[A.]" dossier.
(...)".
1.4. Op 15 maart 2011 is aan de bevoegde autoriteiten in de VS een rechtshulpverzoek verzonden, waarin wordt verzocht om [eiser] als getuige te doen horen. De autoriteiten hebben aan dit verzoek gehoor gegeven, waarna het getuigenverhoor op 12 mei 2011 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft de Amerikaanse raadsman van [eiser], mr. Bohrer, meegedeeld dat zijn cliënt zich zal beroepen op zijn zwijgrecht. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor vermeldt hierover het volgende: "Now in terms of substance, just going forward, it is [eiser's] intention to invoke privilege in two forms in response to the questions today. One being the attorney/client privilege and the second being the privilege under the Fifth Amendment to the United States Constitution, which says that he cannot be compelled to be a witness against him.".
1.5. In een brief van 26 juni 2011 heeft mr. J.H. van der Werff, officier van justitie, hierna 'de officier van justitie' namens het OM - voor zover hier relevant - het volgende aan mr. Schneider meegedeeld:
"(...)
Zoals al aangekondigd tijdens de rogatoire commissie naar de Verenigde Staten van Amerika in week 19 van 2011 heeft het Openbaar Ministerie middels een rechtshulpverzoek aan de Verenigde Staten van Amerika gevraagd om immunitieit van de heer [eiser] verzocht, nu deze geweigerd heeft als getuige antwoord te geven op grond van de vrees voor een mogelijke vervolging in de Verenigde Staten.
Het lijkt mij juist u er van op de hoogte te stellen welke informatie er in het kader van dit rechtshulpverzoek is verstrekt: een omschrijving van de toenmalige verdenking in de Nederlandse strafzaak, de aard en omvang van de transactie en de werkzaamheden die de heer [eiser] heeft verricht voor de [bedrijf 1] en de [bedrijf 2].
Gelet op de strekking van het rechtshulpverzoek en de houding van uw cliënt ten tijde van het getuigenverhoor achten wij dit niet in strijd met paragraaf 4 van de transactie-overeenkomst.
Mocht uw cliënt, de heer [eiser], alsnog naar Nederland willen komen om als getuige een verklaring af te leggen, dan verzoek ik u dit spoedig kenbaar te maken.
In dat geval kan het eerder genoemde rechtshulpverzoek worden ingetrokken.
(...)".
1.6. Bij brief van 1 juli 2011 heeft mr. Schneider namens [eiser] aan de officier van justitie meegedeeld dat het Immuniteitsverzoek in strijd is met artikel 4 van de overeenkomst en heeft hij het OM gesommeerd om het Immuniteitsverzoek in te trekken en te bewerkstelligen dat de betrokken autoriteiten in de VS geen kennis nemen van de in het verzoek verschafte informatie.
1.7. In reactie op de brief van mr. Schneider van 1 juli 2011 heeft de officier van justitie bij brief van 4 juli 2011 - voor zover hier relevant - het volgende aan mr. Schneider meegedeeld:
"(...)
Ik bericht u dat ik het verzoek aan de Amerikaanse autoriteiten niet intrek. In deze brief geef ik daartoe een onderbouwing.
(...)
De inhoud en de strekking van de bepaling in de transactieovereenkomst ziet, met in achtneming van artikel 552 l Wetboek van strafvordering en artikel 68 Wetboek van strafrecht, op de situatie dat de strafzaak in Nederland met een transactie is afgedaan en buitenlandse autoriteiten met het oog op vervolging en berechting om rechtshulp verzoeken. Aan zulk een verzoek wordt geen gevolg gegeven.
De bepaling in de transactie vermeldt onder dezelfde paragraaf voorts dat ten aanzien van de heer [eiser] het openbaar ministerie niet uit eigener beweging aan het buitenland informatie zal verstrekken over feiten zoals omschreven in het '[A.]'dossier.
Ook hier is de inhoud en de strekking geen andere dan dat het Nederlandse openbaar ministerie niet uit eigener beweging een strafvervolging in het buitenland zal uitlokken.
(...)
Het rechtshulpverzoek aan de Amerikaanse autoriteiten betreft geen informatieverstrekking met het oog op het uitlokken van strafvervolging in de Verenigde Staten. Integendeel, verzocht wordt juist de heer [eiser] immuniteit te geven.
De reden van dit verzoek is, zoals u weet, dat de heer [eiser] in zijn hoedanigheid van getuige gemeend heeft te moeten zwijgen met een beroep op the 5th amendment om reden van vrees voor een mogelijke vervolging in de Verenigde Staten.
Die vrees nu kan worden voorkomen als de Amerikaanse autoriteiten de heer [eiser] immuniteit geven. Dan kan hij vrijelijk in de Verenigde Staten als getuige verklaren. Daartoe heeft het openbaar ministerie summiere voor het verzoek tot immuniteit relevante informatie verstrekt over de toenmalige verdenking in de Nederlandse strafzaak, de aard en omvang van de transactie en de werkzaamheden die de heer [eiser] heeft verricht voor de [bedrijf 1] en de [bedrijf 2].
Het rechtshulp verzoek tot immuniteit is derhalve ingegeven door de proceshouding van de heer [eiser] als getuige.
(...)".
1.8. In een op schrift gestelde verklaring van 28 juli 2011 heeft [eiser] - voor zover hier van belang - het volgende verklaard:
"(...)
3. In negotiating the terms of the settlement agreeement it was one of my most important goals that no information about me in the [A.] File could ever be used against me or otherwise disclosed in the United States or elsewhere. Specifically, I was concerned that the PP could use the threat of disciplinary actions before the Bar or even the threat of loss of my licenses to practice law in the United States as leverage against me in their ongoing [A.] File case against other suspects.
4. I made it perfectly clear that I would not settle without this provision since the specter of losing my licenses to practice law, and thus my ability to earn a living, would be jeopardized. The PP agreed with my position and accordingly in Article 4 of the Settlement Agreement dated February 14, 2011 we included specific provisions that the PP could neither passively nor actively provide any information about me contained in the [A.] File to any other person for any purpose.
(...)".
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - primair het OM te verbieden het Immuniteitsverzoek of een ander rechtshulpverzoek met daarin informatie over [eiser] en het [A.]-dossier te sturen naar de VS of een andere buitenlandse autoriteit en het OM te verbieden verdere informatie te verstrekken over [eiser] en het [A.]-dossier aan de VS of een andere buitenlandse autoriteit, gevraagd of ongevraagd, voor zover dit informatie betreft over [eiser] en het [A.]-dossier en subsidiair - voor zover het Immuniteitsverzoek reeds is gestuurd - het OM te bevelen dit verzoek in te trekken, een en ander op straffe van dwangsommen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met bepaling dat dit vonnis op alle dagen en uren ten uitvoer kan worden gelegd.
2.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. De officier van justitie heeft in correspondentie met [eiser] meegedeeld dat het Immuniteitsverzoek reeds is verzonden aan de autoriteiten in de VS, terwijl in het kader van overleg met de advocaat van de Staat is gebleken dat dit niet het geval is. Dit is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en onrechtmatig jegens [eiser]. Het OM dreigt in het kader van het Immuniteitsverzoek informatie over de betrokkenheid van [eiser] bij het '[A.]-dossier' te verstrekken aan de VS. Het (dreigen met het) actief en passief verstrekken van informatie is echter in strijd met artikel 4 van de overeenkomst. Dat het verschaffen van informatie slechts verboden is wanneer dit gebeurt met het oog op het uitlokken van strafvervolging, zoals door het OM wordt betoogd in de brief van 4 juli 2011, blijkt niet uit artikel 4 van de overeenkomst, waarin in algemene zin en ongeclausuleerd is bepaald dat het OM geen informatie over [eiser] mag verstrekken aan het buitenland. Partijen hebben ook niet bedoeld een dergelijke beperking overeen te komen. Een verbod op informatieverstrekking was immers een essentieel onderdeel van de transactie voor [eiser] ter voorkoming van een nieuw onderzoek of een nieuwe vervolging in Nederland of elders, met name vanwege de gevolgen voor de uitoefening van zijn beroep als advocaat. Door in strijd met artikel 4 van de overeenkomst informatie te verstrekken aan de VS, althans daarmee te dreigen, handelt het OM onrechtmatig jegens [eiser].
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. Aan het standpunt van [eiser] dat het OM onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in correspondentie in strijd met de waarheid mee te delen dat het Immuniteitsverzoek reeds naar de VS is verzonden, wordt voorbijgegaan. [eiser] heeft zijn belang bij vaststelling van deze onrechtmatigheid immers voorshands niet aannemelijk gemaakt, aangezien die vaststelling niet kan leiden tot toewijzing van het gevorderde verbod om informatie over hem te verstrekken. Hetgeen partijen op dit punt naar voren hebben gebracht behoeft dan ook geen bespreking.
3.3. Tussen partijen is in geschil of de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt door het voornemen om het Immuniteitsverzoek door te geleiden naar de bevoegde autoriteiten in de VS. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat dat het geval is, nu partijen in artikel 4 van de overeenkomst hebben afgesproken dat het OM ten aanzien van [eiser] niet uit eigen beweging informatie zal verstrekken over de feiten zoals omschreven in het '[A.]-dossier'. De Staat betwist dat sprake is van schending van artikel 4, omdat de informatieverstrekking slechts dan onrechtmatig is als deze 'met het oog op een strafvervolging' heeft plaatsgevonden. Partijen verschillen derhalve van mening over de uitleg van artikel 4 van de overeenkomst.
3.4. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.5. Uit de tekst van artikel 4 van de overeenkomst valt af te leiden dat het OM niet uit eigen beweging informatie over feiten zoals omschreven in het '[A.]-dossier' met betrekking tot [eiser] aan het buitenland zal verstrekken. Aan de uitvoering van deze bepaling is geen beperkende voorwaarde verbonden. Uit artikel 4 blijkt - anders dan de Staat heeft betoogd - dan ook naar voorlopig oordeel niet dat het slechts verboden is om informatie te verstrekken aan de VS of een andere buitenlandse autoriteit, wanneer deze verstrekking plaatsvindt met het oog op een strafvervolging. Nu partijen, naar zij achteraf verklaren, ieder een andere bedoeling hebben gehad bij de totstandkoming van artikel 4 en zij elkaars standpunt over en weer gemotiveerd hebben weersproken, is een taalkundige uitleg zoals hiervoor weergegeven het meest geïndiceerd. Dat tijdens de onderhandelingen namens [eiser] benadrukt is dat hij zich ervan bewust is dat hij nog zal moeten getuigen tegen andere verdachten in het '[A.]-dossier', is door de Staat tegenover de betwisting daarvan door [eiser] voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] er gelet op het hiervoor vermelde op heeft mogen vertrouwen dat het verbod op het verstrekken van informatie aan een buitenlandse autoriteit alle informatie te zijnen aanzien met betrekking tot het '[A.]-dossier' zou omvatten en niet slechts die met het oog op een strafvervolging. Dat hiervan de consequentie is dat het OM ook geen informatie met betrekking tot het '[A.]-dossier' voor zover daarbij [eiser] genoemd wordt mag verstrekken ingeval dat noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek tegen andere verdachten, is een omstandigheid waarmee het OM bij het maken van de afspraken met [eiser] rekening had moeten houden. Dat het OM zich hiervan kennelijk onvoldoende rekenschap heeft gegeven, kan naar voorlopig oordeel niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Het voornemen van de Staat om het Immuniteitsverzoek door te geleiden naar de VS is dan ook naar voorlopig oordeel in strijd met artikel 4 van de overeenkomst. Dat het OM een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de beslissing of een rechtshulpverzoek moet worden uitgevaardigd, zoals de Staat heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af, omdat [eiser] en het OM juist over dit specifieke punt afspraken hebben gemaakt.
3.6. Voor zover de Staat heeft aangevoerd dat [eiser] geen belang heeft bij toewijzing van zijn vordering omdat de informatie die in het kader van het Immuniteitsverzoek zal worden verstrekt reeds op grond van het eerdere rechtshulpverzoek op 15 maart 2011 aan de VS bekend is geworden, wordt het volgende overwogen. De inhoud van het rechtshulpverzoek van 15 maart 2011, noch die van het Immuniteitsverzoek is door de Staat bekend gemaakt, zodat binnen het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van het Immuniteitsverzoek niet verder strekt dan de informatie die in de VS reeds bekend is. De enkele mededeling van de zijde van de Staat ter zitting dat dit zo is, is hiervoor naar voorlopig oordeel onvoldoende. Aan dit verweer van de Staat wordt dan ook voorbijgegaan, nog daargelaten of een eenmalige overtreding door de Staat van hetgeen tussen partijen is overeengekomen, legitimeert tot een tweede overtreding.
3.7. Gelet op voormelde omstandigheden handelt de Staat onrechtmatig door (zijn voornemen om) informatie over [eiser] ter zake van het '[A.]-dossier' in het kader van het Immuniteitsverzoek aan de Verenigde Staten te sturen. De primaire vordering wordt daarom, met een taalkundige verduidelijking, toegewezen. Hetgeen partijen overigens nog hebben gesteld en aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
3.8. De Staat heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat hij ook zonder dwangsom gehoor zal geven aan dit vonnis. Hoewel ervaring met het parket in Amsterdam in een andere richting wijst, acht de voorzieningenrechter - gezien de genoemde uitdrukkelijke toezegging - oplegging van een dwangsom niet passend, zodat de daartoe strekkende vordering wordt afgewezen. Nu [eiser] de vordering tot tenuitvoerlegging van dit vonnis op alle dagen en uren niet heeft onderbouwd, wordt deze eveneens afgewezen.
3.9. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente, zij het tot de dag van algehele voldoening;
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt de Staat (het OM) het Immuniteitsverzoek of een andersoortig rechtshulpverzoek met daarin informatie over [eiser] in verband met het [A.]-dossier te sturen naar de VS of naar andere buitenlandse autoriteiten;
- verbiedt de Staat (het OM), gevraagd of ongevraagd, verdere informatie te verstrekken over [eiser] in verband met het [A.]-dossier aan de VS of een andere buitenlandse autoriteit;
- veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.166,81, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 260,-- aan griffierecht en € 90,81 aan dagvaardingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2011.
mvt