ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4702

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/24077
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake visum kort verblijf voor zwangere verzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een zwangere vrouw van Indonesische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. Dit visum was oorspronkelijk verleend voor 90 dagen, maar werd door de korpschef van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord ingekort tot 2 augustus 2011. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze inkorting en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat zij niet in staat was om voor de vervaldatum van het visum te vertrekken, gezien haar zwangerschap. De voorzieningenrechter overwoog dat het beleid van de overheid is dat zwangere vrouwen tot zes weken voor en na de bevalling niet kunnen worden uitgezet. Dit beleid werd door de voorzieningenrechter als redelijk beschouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster tot 8 september 2011 uit Nederland kon worden verwijderd, maar dat de inkorting van het visum tot 2 augustus 2011 onterecht was. Daarom werd besloten dat verzoekster behandeld moest worden alsof zij in het bezit was van een visum dat geldig was tot 1 september 2011. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 437,- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter gelastte ook dat verweerder het griffierecht van € 152,- aan verzoekster moest vergoeden zodra dit door haar was voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 24077
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2011
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum], van Indonesische nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 1 juni 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor bezoek aan de heer [naam] (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 juni 2011 toegewezen en verzoekster in het bezit gesteld van een visum kort verblijf voor de duur van 90 dagen na inreis in Nederland.
1.2 Bij besluit van 21 juli 2011 heeft de korpschef van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord het afgegeven visum ingekort tot 2 augustus 2011. Verzoekster heeft tegen het besluit op 25 juli 2011 bezwaar gemaakt.
1.3 Verzoekster heeft op 25 juli 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder op te dragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf geldig voor 90 dagen met ingang van datum inreis 30 juni 2011.
1.4 Verweerder heeft bij brief van 28 juli 2011 schriftelijk een reactie gegeven op de gronden. Bij brief van 29 juli 2011 heeft verzoekster hier op gereageerd.
1.5 Gelet op de onverwijlde spoed en in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat partijen daardoor in hun belangen worden geschaad, is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:83, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Overwegingen
2.1 Blijkens het besluit van 21 juli 2011 heeft verweerder de geldigheidsduur van het verleende visum ingekort om de volgende redenen. De informatie die verzoekster heeft verstrekt met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf is niet betrouwbaar, nu verzoekster bij de aanvraag van het visum heeft verzwegen dat zij zwanger is. Bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum op 28 september 2011 is verzoekster acht en een halve maand zwanger waardoor het medisch niet meer verantwoord is dat verzoekster met een vliegtuig naar Indonesië reist.
2.2 Hiertegen heeft verzoekster aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat zij de zwangerschap heeft verzwegen bij de aanvraag van het visum. Verzoekster heeft bij het consulaat een echo van de ongeboren vrucht getoond waardoor niet gesteld kan worden dat zij haar zwangerschap heeft verzwegen.
2.3 Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter dat uit het dossier niet valt af te leiden dat verzoekster door het tonen van een echo of op andere wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij zwanger is. Uit het intrekkingsbesluit blijkt echter wel dat referent op 4 juli 2011 bij de Vreemdelingenpolitie heeft verklaard dat verzoekster haar zwangerschap bij de visumaanvraag heeft verzwegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder van deze informatie uit kunnen gaan. Verzoeksters enkele ontkenning hiervan is onvoldoende om te concluderen dat verweerder niet van de eerdere verklaring uit heeft mogen gaan. Bij de huidige stand van zaken is derhalve niet komen vast te staan dat verzoekster aan de afgiftevoorwaarden zou voldoen wanneer zij haar zwangerschap ten tijde van de visum aanvraag kenbaar had gemaakt. De verwijzing naar artikel 34, tweede lid van Verordening (EG) nr 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) en verzoeksters beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen derhalve niet slagen.
2.4 Verzoekster heeft tevens aangevoerd dat de terugkeer van verzoekster gewaarborgd blijft. Verweerder heeft allerlei mogelijkheden om verzoekster onder toezicht te houden en ervoor te zorgen dat zij zes weken na de bevalling daadwerkelijk vertrekt. Het feit dat verzoekster wellicht een beroep zal moeten doen op artikel 33 van de Visumcode, dat het mogelijk maakt om een visum te verlengen als een visumhouder wegens overmacht of humanitaire redenen niet in staat is om het grondgebied voor afloop van de geldigheidsduur van het visum te verlaten, kan er niet toe leiden dat haar visum wordt ingetrokken, aldus verzoekster.
2.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan deze grond niet slagen. Ten tijde van het verlenen van het visum was voor verzoekster reeds voorzienbaar dat zij niet van de volledige geldigheidsduur van het visum gebruik zou kunnen maken en dat zij gedurende de laatste weken van die geldigheidsduur niet meer aan haar vertrekplicht zou kunnen voldoen. Uit het door verzoekster overgelegde aanvraagformulier blijkt dat bij punt 44 door de aanvrager wordt toegezegd dat het grondgebied van de Schengenstaat wordt verlaten bij het verstrijken van het visum, indien dit wordt toegekend. Nu verzoekster de mogelijkheid heeft om (ruim) voor het verstrijken van de oorspronkelijke geldigheidsduur van het visum Nederland te verlaten kan niet gezegd worden dat sprake is van een overmachtsituatie, dan wel een andere humanitaire reden. Verzoekster komt dan ook geen beroep op artikel 33 van de Visumcode toe. De voorzieningenrechter merkt voorts nog op dat niet is gebleken dat verzoekster bij verweerder een verzoek tot verlenging op grond van genoemde bepaling heeft ingediend.
2.6 Tot slot stelt verzoekster zich op het standpunt dat de datum van verstrijken van het visum van verzoekster willekeurig en daarmee onrechtmatig is. Verzoekster moet eind oktober 2011 bevallen. Derhalve kan zij uiterlijk tot 19 september 2011 medisch verantwoord reizen.
2.7 Verweerder heeft in reactie op de gronden van de voorlopige voorziening bij brief van 28 juli 2011 allereerst opgemerkt dat niet precies valt vast te stellen hoever de zwangerschap is gevorderd, nu er geen zwangerschapsverklaring is overgelegd. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, nu verweerder voor het nemen van de beslissing tot het intrekken dan wel inkorten van het visum kennelijk geen aanleiding heeft gezien om van verzoekster een dergelijke verklaring te verlangen, maar is afgegaan op de overige informatie daaromtrent in het dossier, daar ook thans van kan worden uitgegaan. De voorzieningenrechter zal derhalve uitgaan van de verklaringen die door verzoekster en referent zijn afgelegd omtrent de duur van haar zwangerschap. Verzoekster en referent hebben op verschillende data verklaard omtrent de duur van de zwangerschap. Op 20 april 2011 heeft verzoekster verklaard dat zij drie maanden zwanger was, wat neer zou komen op een uitgerekende datum van 20 oktober 2011. Op 4 juli 2011 heeft referent verklaard dat verzoekster vijf maanden zwanger was, wat zou neer komen op een uitgerekende datum van 4 november 2011. De voorzieningenrechter neemt de uit de eerste verklaring af te leiden datum, te weten 20 oktober 2011, tot uitgangspunt, omdat dit de dichtstbij gelegen datum betreft en omdat uit de gronden van bezwaar kan worden opgemaakt dat ook de gemachtigde van verzoekster uitgaat van deze datum.
2.8 Bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum op 28 september 2011 is verzoekster zeven en een halve maand zwanger, zoals verweerder ook heeft erkend in zijn brief van 28 juli 2011. Verweerder stelt dat het beleid van verschillende luchtvaartmaatschappijen erop neer komt dat zwangere vrouwen tot de 36ste week van de zwangerschap worden toegelaten op een vlucht. Conform het beleid van verweerder zoals verwoord in paragraaf A4/7.6 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) blijft uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende zes weken voor en zes weken na de bevalling, omdat verweerder het niet medisch verantwoord acht om in die periode vreemdelingen uit te zetten. Gesteld noch gebleken is dat voornoemd beleid onredelijk moet worden geacht. De impliciete aanname van de gemachtigde van verzoekster dat tot vier weken voor de uitgerekende datum nog met het vliegtuig kan worden gereisd, is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Uitgaande van het beleid van verweerder kan verzoekster tot 8 september 2011 uit Nederland worden verwijderd. Gelet hierop valt niet in te zien waarom verweerder het verleende visum heeft ingekort tot 2 augustus 2011, zodat aan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in de navolgende zin.
2.9 Nu is gebleken dat verzoekster zich eerder niet aan de vertrektermijn heeft gehouden en geruime tijd illegaal in Nederland heeft verbleven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan verweerder voorafgaand aan 8 september 2011 een termijn van een week te bieden, waarbinnen verzoekster uit Nederland zou kunnen worden verwijderd wanneer zij zich niet aan haar vertrektermijn zou blijken te hebben gehouden. Bepaald zal derhalve worden dat verweerder verzoekster dient te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf geldig tot 1 september 2011. Verzoekster heeft aldus tot 1 september 2011 de tijd om Nederland vrijwillig te verlaten.
2.10 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.11 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoekster griffierecht moet vergoeden zodra dit alsnog door verzoekster wordt voldaan.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 draagt verweerder op verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf geldig tot 1 september 2011;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan verzoekster;
3.3 draagt verweerder op € 152,- te betalen aan verzoekster als vergoeding voor griffierecht zodra dit door verzoekster is voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, voorzieningenrechter, en op 29 juli 2011 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.