Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 395202 / KG ZA 11-602
Vonnis in kort geding van 22 juli 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P. Huitema te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. L.C.W.M. van Kessel te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 13 juli 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Amsterdam van 6 september 2005 is eiser onder meer veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 36 uur (hierna: 'de taakstraf'), met bevel voor het geval dat eiser de werkstraf niet naar behoren verricht dat vervangende hechtenis voor de duur van achttien dagen zal worden toegepast (hierna: 'de vervangende hechtenis').
1.2. Op 24 juli 2006 heeft de reclassering een rapport aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gestuurd ten aanzien van de taakstraf. In dat rapport staat onder meer vermeld:
"Afloop: Contact met taakstraf client onmogelijk.
Uitgevoerd: 0.
Gelukt: NEE.
(...)
Twee uitnodigingen voor de heer [naam van eiser] zonden wij naar het adres:
[adres], [postcode en woonplaats]. Op beide oproepen heeft betrokkene niet gereageerd.
Genoemd adres is bij GBA gecontroleerd en correct gebleken."
1.3. Op 31 juli 2006 heeft de Officier van Justitie als gevolg van het niet uitvoeren van de taakstraf door eiser de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van achttien dagen bevolen.
1.4. Op 24 november 2006 is gepoogd de kennisgeving omzetting taakstraf te betekenen aan eiser. Eiser was niet aanwezig op het in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van hem bekende adres, zodat de omzettingsbeslissing niet in persoon aan hem is uitgereikt. Eiser heeft de kennisgeving niet van het postkantoor opgehaald.
1.5. Op 2 december 2006 is de omzettingsbeslissing aan het CJIB geretourneerd. Op 18 december 2006 is de kennisgeving omzetting taakstraf verzonden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam en aan het in de GBA bekende adres van eiser. Eiser heeft geen bezwaarschrift tegen de omzettingsbeslissing ingediend.
1.6. Op 3 januari 2007 is ten aanzien van eiser een arrestatiebevel uitgevaardigd. Van 16 maart 2007 tot 24 augustus 2010 was van eiser geen woon- of verblijfplaats bekend in de GBA en is hij opgenomen in het opsporingsregister.
1.7. Op 6 oktober 2010 heeft eiser een gratieverzoek ingediend ten aanzien van onder meer de taakstraf. Hij heeft daarin verzocht de taakstraf bij wijze van gratie om te zetten in een voorwaardelijke straf.
1.8. Op 15 oktober 2010 is eiser aangehouden op verdenking van een nieuw strafbaar feit. Een dag later is hij daarvoor heengezonden en is aansluitend de vervangende hechtenis geëxecuteerd. De Officier van Justitie heeft besloten de vervangende hechtenis te schorsen totdat op het gratieverzoek zou zijn beslist. Op de totale vervangende hechtenis is één dag in mindering gebracht. Op 25 oktober 2010 is aan eiser bericht dat hij ten aanzien van het nieuwe strafbare feit niet verder zal worden vervolgd.
1.9. Bij koninklijk besluit van 1 maart 2011 is het gratieverzoek van eiser betreffende de taakstraf afgewezen.
1.10. Op 12 mei 2011 heeft het CJIB de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis hervat. Er is opnieuw een arrestatiebevel uitgevaardigd ten aanzien van eiser. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is opgeschort in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven en na aanvulling van zijn vordering:
- primair: gedaagde te gebieden de taakstraf alsnog door eiser te laten uitvoeren;
- subsidiair: de vervangende hechtenis in overleg tussen partijen dusdanig te executeren dat hierbij met de gerechtvaardigde belangen van eiser rekening wordt gehouden, althans de huidige straf op te schorten voor drie maanden waarbinnen partijen overeen kunnen komen wanneer de straf wordt uitgezeten.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Na veroordeling door de politierechter heeft de oproeping voor de taakstraf eiser nimmer bereikt. Mede om die reden is de tenuitvoerlegging daarvan buiten zijn schuld om niet verwezenlijkt. Daarnaast heeft eiser zijn levensstijl verbeterd en is hij onmisbaar in zijn gezin als kostwinner. Eiser heeft er belang bij om zijn huidige levenssituatie te handhaven. Indien de vervangende hechtenis ten uitvoer dient te worden gelegd, dient dat in redelijk overleg te gebeuren zodat de impact op werk en gezin van eiser in de juiste verhouding komt te staan tot de lange periode die is verlopen tussen de feiten en de executie.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vordering gegeven.
3.2. Partijen twisten allereerst over de vraag of het alsnog uitvoeren van de taakstraf mogelijk is. Vaststaat dat het openbaar ministerie op grond van artikel 22g lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen. De omzettingsbeslissing is op het GBA-adres van eiser aan hem betekend. De omstandigheid dat eisers feitelijke woon- of verblijfplaats afweek van het in de GBA vermelde adres, komt - zoals eiser heeft erkend - voor zijn eigen rekening en risico. Op grond van artikel 22g lid 3 Sr kon eiser een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd. Dit is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die eiser niet heeft benut. Gelet daarop brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat de rechtmatigheid van de omzettingsbeslissing thans vaststaat en er voor een beoordeling daarvan in kort geding geen plaats meer is. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
3.3. Eiser vordert subsidiair kennelijk inspraak in de wijze en het tijdstip waarop de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ter onderbouwing van die vordering verwijst hij naar zijn persoonlijke omstandigheden. Nog los van het feit dat eiser niet concretiseert hoe bij de executie van de vervangende hechtenis rekening moet worden gehouden met zijn belangen, geldt dat in de beoordeling van het (afgewezen) gratieverzoek reeds de omstandigheden zijn meegewogen die eiser in deze procedure wederom naar voren brengt. Gelet daarop kunnen die omstandigheden niet opnieuw in dit kort geding worden getoetst. Bovendien ligt in het wettelijk stelsel besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Bij het bepalen van de wijze en het moment waarop de straf ten uitvoer zal worden gelegd, heeft gedaagde een grote mate van beleidsvrijheid. De veronderstelling dat aan eiser daarbij inspraak of een onderhandelingspositie toekomt, mist een wettelijke grondslag. Gelet op het voorgaande zullen ook de subsidiaire vorderingen van eiser worden afgewezen.
3.4. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2011.