Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1979], van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 26 januari 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt, warbij hem is aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 maart 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Op 20 april 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Bij brief van 19 mei 2011 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser heeft op 23 september 2008 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingediend. Bij besluit van 21 juli 2009 is de aanvraag afgewezen. Op 22 november 2010 is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 9 december 2010 heeft eiser hoger beroep ingesteld, waarop tot op heden niet is beslist.
1.2. Eiser is op 26 januari 2011 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep omdat het besluit van 21 juli 2009 niet als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) kan worden aangemerkt aangezien hij op het moment van de uitreiking van dat besluit niet illegaal was. Volgens eiser had hij op dat moment rechtmatig verblijf omdat de rechtsgevolgen van het besluit voor 28 dagen werden opgeschort.
3.1. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt onder een terugkeerbesluit verstaan de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt onder illegaal verblijf verstaan de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat.
3.2. In artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de lidstaten, onverminderd de in de leden twee tot en met vijf vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uitvaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
In het zesde lid van artikel 6 is bepaald, voor zover van belang, dat de richtlijn niet belet dat het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratief of rechterlijk besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.
3.4. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover van belang, worden het terugkeerbesluit en, in voorkomend geval, het besluit betreffende het inreisverbod en het besluit inzake verwijdering schriftelijk uitgevaardigd en vermelden de feitelijke en de rechtsgronden, alsook informatie over de rechtsmiddelen die openstaan.
3.5. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover van belang, wordt tegen een terugkeerbesluit een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar toegekend bij een bevoegde rechterlijke of administratieve autoriteit of bij een onpartijdig samengestelde bevoegde instantie waarvan de onafhankelijkheid is gewaarborgd.
Op grond van het tweede lid van dat artikel is de in lid 1 bedoelde autoriteit of instantie bevoegd om de in artikel 12, lid 1 bedoelde besluiten in het kader van terugkeer te herzien en kan deze eveneens de uitvoering ervan tijdelijk opschorten, tenzij op grond van de nationale wetgeving reeds een tijdelijke opschorting van toepassing is.
4. Vaststaat dat, nu geen implementatie van de Terugkeerrichtlijn in het nationaal recht heeft plaatsgevonden, de vreemdeling vanaf 25 december 2010 een rechtstreeks beroep op de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn toekomt, voor zover deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld. Niet in geschil is dat aan de hiervoor onder rechtsoverweging 3 weergegeven bepalingen van de Terugkeerrichtlijn directe werking in bedoelde zin toekomt.
5.1. De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 21 juli 2009 de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Het besluit tot afwijzing van de verblijfsvergunning is een zogeheten meeromvattend besluit.
In het besluit van 21 juli 2009 is, onder punt 5, onder het kopje “Rechtsgevolgen van deze beschikking”, voor zover van belang, vermeld:
“ De afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft de gevolgen als opgesomd in artikel 45 van de Vreemdelingenwet. Dat houdt onder meer in dat betrokkene, met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten voor het einde van de beroepstermijn. Bij gebreke hiervan kan hij worden uitgezet. Tevens zullen verstrekkingen op de voorgeschreven wijze worden beëindigd. […] Indien betrokkene tijdig beroep instelt tegen dit besluit, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, worden ingevolge artikel 82 van de Vreemdelingenwet de hier genoemde rechtsgevolgen echter opgeschort.”
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 21 juli 2009 aan te merken als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, nu daarin de door de Terugkeerrichtlijn vereiste administratieve vaststelling is vervat dat het verblijf van eiser onrechtmatig is of wordt verklaard en er een terugkeerverplichting wordt opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank werd het verblijf van eiser met de uitvaardiging van het besluit op 21 juli 2009 illegaal verklaard. Vastgesteld werd immers dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf. Ten tijde van de uitreiking van voornoemd besluit was aldus sprake van illegaal verblijf in de zin van de Terugkeerrichtlijn, zodat verweerder - anders dan eiser stelt - een terugkeerbesluit aan eiser heeft kunnen uitreiken. De omstandigheid dat eiser gedurende de beroepstermijn en hangende de beroepsprocedure tegen het besluit van 21 juli 2009 rechtmatig verblijf heeft gehad, maakt dat niet anders. Immers, in artikel 13, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is in de mogelijkheid van tijdelijke opschorting van een terugkeerbesluit hangende een tegen het terugkeerbesluit ingesteld rechtsmiddel voorzien.
5.3. Omdat eiser al eerder op 21 juli 2009 een terugkeerbesluit heeft ontvangen, kan hij met het onderhavige beroep tegen het latere terugkeerbesluit van 26 januari 2011 niet bereiken wat hij beoogt. De rechtbank acht van belang dat uit rechtsoverweging 2.1.7. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 (LJN: BP9281) voortvloeit dat een vreemdeling in de procedure gericht tegen het besluit op een asielaanvraag de juistheid van de vaststelling van de rechtsgevolgen van dat besluit aan de orde kan stellen en dat daarom geen grond bestaat om aan te nemen dat van een doeltreffend rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, geen sprake is. Eiser had daarom in de beroepsprocedure tegen het besluit van 21 juli 2009 de rechtmatigheid van de aan dat besluit verbonden rechtsgevolgen aan de orde dienen te stellen. Dit betekent dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Kuipers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.