2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen, omdat verweerder de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk acht voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Volgens verweerder is er geen reden de asielaanvraag met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Verordening in Nederland in behandeling te nemen. Daartoe stelt verweerder zich onder meer op het standpunt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan mag worden dat Italië zijn internationale verplichtingen naleeft. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit niet het geval is. Eiser is daarin niet geslaagd.
2.3 Niet in geschil is dat de Italiaanse autoriteiten op grond van de in hoofdstuk III van de Verordening neergelegde criteria verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Voorts staat vast dat eiser minderjarig is.
2.4 Eiser betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte geen aanleiding ziet het asielverzoek aan zich te trekken door toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Hij voert hiertoe aan dat de presumptie dat Italië zijn internationale verplichtingen ten aanzien van het bieden van opvang, medische hulp en rechtshulp aan minderjarige asielzoekers naleeft, moet wijken. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser onder meer naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011 in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland (nr. 30696/09), de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 februari 2011 (2011000112/3/V3, LJN: BP6350) en diverse rapporten over de situatie van (minderjarige) asielzoekers in Italië. Daarnaast heeft eiser zich beroepen op zijn individuele situatie.
2.5 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Verordening neergelegde criteria niet verplicht.
2.6 Verweerders beleid terzake is neergelegd in de paragrafen C3/2.3.6.1 en C3/2.3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc). Blijkens dat beleid wordt op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van voornoemd artikellid van de Verordening. Het ligt op de weg van de asielzoeker om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd. Hiervan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat ten aanzien van de asielzoeker niet zal worden onderzocht en vastgesteld of sprake is van een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
2.7 De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland volgt dat indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten biedt op grond waarvan getwijfeld kan worden of de ontvangende lidstaat zijn internationale verplichtingen nakomt, het aan de overdragende lidstaat is om deze twijfels weg te nemen. Indien dit niet lukt, mag de overdragende lidstaat niet langer volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en vervolgens overgaan tot overdracht aan de ontvangende lidstaat. Daarbij heeft het EHRM, anders dan het betoog van verweerder ter zitting dat altijd (tevens) sprake dient te zijn van individuele aspecten, geoordeeld dat ook louter door middel van een beroep op algemene informatie over de opvang- en detentieomstandigheden en de kwaliteit van de asielprocedure in de ontvangende lidstaat voornoemde concrete aanknopingspunten kunnen worden aangedragen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank het hiervoor onder rechtsoverweging 2.6 weergegeven beleid van verweerder nog immer toepasbaar, met dien verstande dat de vreemdeling ook op grond van algemene informatie concrete aanknopingspunten kan bieden op grond waarvan kan worden getwijfeld of de voor de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen nakomt. Voor dit oordeel vindt de rechtbank tevens steun in de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 25 februari 2011.
2.8 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat eraan moet worden getwijfeld of Italië zijn internationale verplichtingen nakomt ten aanzien van de opvang en begeleiding van minderjarige asielzoekers de volgende stukken overgelegd:
- het rapport van de Commissaris voor de mensenrechten Thomas Hammarberg over Italië van 16 april 2009,
- het rapport Monitoring Reports of UMA’s Reception Centres in Sicily van Save the Children Italy van 22 april 2010,
- het rapport Factual Reception Conditions for Refugees in Italy and returns under Regulation 343/2003/EC van Save the Children Italy van januari 2011,
- het rapport van Amnesty International inzake Italië van 28 mei 2010,
- het rapport van Stichting Nidos van 16 september 2009, waarin het standpunt van Nidos met betrekking tot overdracht van minderjarigen in het kader van de Verordening is verwoord.
2.9 Ten aanzien van het rapport van Save the Children van januari 2011 heeft verweerder zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser dit rapport in strijd met de goede procesorde eerst een dag voor de zitting heeft overgelegd en daarom buiten de beoordeling van het geschil dient te blijven. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Hoewel eiser in strijd met deze termijn een dag voor de zitting voornoemd rapport heeft ingebracht, verzet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de goede procesorde zich niet tegen het toelaten van het rapport in de procedure. Daartoe is van belang dat de omvang van het rapport slechts drie pagina’s bedraagt, verweerder daar ter zitting kennis van heeft kunnen nemen en verweerder desgevraagd heeft verklaard ter zitting afdoende te hebben kunnen reageren.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de door eiser overgelegde rapporten van Save the Children van 22 april 2010 en januari 2011 en van het rapport van Stichting Nidos van 16 september 2009 een concrete aanwijzing vormt voor twijfel of Italië zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Redengevend hiervoor is het volgende.
2.11 Uit voornoemde rapporten blijkt dat de Italiaanse autoriteiten minderjarige asielzoekers na aankomst in Italië niet de benodigde adequate opvang bieden dan wel dat niet duidelijk is waar minderjarige asielzoekers worden opgevangen en wie de voogdij krijgt. In het rapport van Save the Children van januari 2011, in de passages waarnaar eiser ter zitting meer specifiek heeft verwezen, staat het volgende vermeld: