ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/23791
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een Iraakse vreemdeling. De vreemdeling, geboren in 1980, had op 14 juli 2011 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen door de Minister voor Immigratie en Asiel, waarbij hij verplicht werd te verblijven in de gemeente Vlagtwedde. De vreemdeling heeft op 20 juli 2011 beroep ingesteld tegen deze maatregel. Tijdens de zitting op 2 augustus 2011 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De gemachtigde van de vreemdeling stelde dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet gerechtvaardigd was, omdat de vreemdeling bereid was om te vertrekken en altijd coöperatief was geweest. De rechtbank oordeelde dat de maatregel in feite bedoeld was om de uitzetting van de vreemdeling te verzekeren, wat volgens het beleid van verweerder niet is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet op goede gronden was opgelegd, omdat de vreemdeling zich had gehouden aan zijn verplichtingen en er geen noodzaak was voor een dergelijke maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de maatregel en veroordeelde verweerder in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit en subsidiariteit bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 11/23791
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 14 juli 2011 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56, eerste lid, Vw 2000 opgelegd. Eiser is daarbij opgedragen om met ingang van 14 juli 2011 te verblijven in de gemeente Vlagtwedde (in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel).
1.2. Eiser heeft hiertegen op 20 juli 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft op 26 juli 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Bij faxbericht van 1 augustus 2011 heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voorts nadere stukken ingezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 augustus 2011. Eiser is aldaar verschenen bij gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen
b, d en e.
2.2. Ingevolge artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, Vw 2000, bestaan uit – voor zover hier van belang – een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden.
2.3. Volgens verweerders beleid verwoord in paragraaf A6/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 – voor zover hier van belang – mogen de opgelegde beperkingen ex artikel 56 Vw 2000 niet zo verstrekkend zijn, dat zij het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel hebben, noch dienen zij ertoe om de uitzetting van een vreemdeling te verzekeren. Neemt de vreemdeling de opgelegde beperking niet in acht, dan begaat hij een in artikel 108 Vw 2000 strafbaar gestelde overtreding.
Alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, kan deze maatregel in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid toegepast worden. Hoewel de maatregel niet aan een wettelijke termijn is gebonden, dienen ook hierbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel toegepast worden) in acht genomen te worden. De maatregel wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en daartoe voor hem ook de gelegenheid bestaat. De vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw 2000 in de vrijheidsbeperkende locatie zal in beginsel uiterlijk twaalf weken worden opgelegd.
2.4. Verweerder heeft aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, Vw 2000 opgelegd onder de overweging dat het belang van de openbare orde dit vordert. Verweerder heeft dit gebaseerd op de grond dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten.
2.5. Bij faxbericht van 1 augustus 2011 heeft verweerder, in aanvulling op het procesdossier, aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser de navolgende stukken toegezonden:
- uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, van 10 mei 2011 (Awb 10/33834), waarbij het door eiser ingestelde beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond is verklaard; en
- proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2011 (Awb 11/21994), waarbij het door eiser ingestelde beroep tegen de hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 gegrond is verklaard en verweerder is bevolen de bewaring van eiser met ingang van heden [= 13 juli 2011] op te heffen.
2.6. Voorts heeft verweerder in het faxbericht van 1 februari 2011 meegedeeld dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) aan verweerder heeft meegedeeld dat de geplande vlucht [voor eiser] naar Irak nog steeds gepland staat voor 23 augustus 2011.
2.7. In het (hiervoor in 2.5. vermelde) proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2011 is onder ‘Motivering’ het volgende vermeld:
“Verweerder heeft niet op goede gronden afgezien van het toepassen van een lichter middel. Niet in geschil is dat eiser zich na de afwijzing van zijn asielaanvraag niet heeft gehouden aan de hem gestelde vertrektermijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een lichter middel is overwogen, maar dat daartoe geen aanleiding is gezien omdat eiser geen aantoonbare inspanningen verricht om aan documenten te komen. De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat eiser bij alle vertrekgesprekken is verschenen en zich bereid heeft verklaard te vertrekken. Voorts is gebleken dat eiser naar verwachting niet voor de maand september kan worden uitgezet naar Irak. Onder bovengenoemde omstandigheden heeft verweerder bij de afweging of een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast, niet op goede gronden aan eisers inactiviteit doorslaggevende betekenis gehecht.”
Verhandelde ter zitting
2.8. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Meteen na de gegrondverklaring op 13 juli 2011 van het beroep tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, heeft verweerder, op 14 juli 2011, aan eiser de onderhavige vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Daarmee heeft verweerder geen recht gedaan aan de mondelinge uitspraak van 13 juli 2011. Verweerder toont zich een aldus slecht verliezer. Van belang is dat eiser vrijwillig wil vertrekken. Hij is altijd coöperatief geweest. De rechtbank heeft dat in haar mondelinge uitspraak van 13 juli 2011 erkend. In dat licht bezien is het niet passend dat verweerder, na de gegrondverklaring van het beroep, gelijk is overgegaan tot de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats]. Daar verblijft hij ook thans. Eiser is bereid te voldoen aan een meldplicht bij de politie in zijn woonplaats. Eiser ziet niet in welke meerwaarde het heeft als van hem wordt verlangd dat hij zich telkens moet melden in Ter Apel. Eiser heeft de VBL op 19 juli 2011 verlaten en zich aldaar op 21 juli 2011 voor de laatste keer gemeld. Daarna is hij door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) ‘mob’ [= met onbekende bestemming vertrokken] gemeld. Feitelijk is hij niet ‘mob’, omdat hij gewoon thuis verblijft, op voornoemd adres. DT&V en COA in Ter Apel weten dat eiser thuis verblijft, aldus de gemachtigde van eiser.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat verweerder hem eerst op 1 augustus 2011 ervan op de hoogte heeft gesteld dat er voor 23 augustus 2011 voor eiser een vlucht naar Irak is gepland. Waarom is dat niet eerder meegedeeld? Daar komt bij dat in het met eiser op 7 juli 2011 gehouden vertrekgesprek is meegedeeld dat eiser er rekening mee moet houden dat “er niet veel eerder een vertrek in zit dan begin september”.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat verweerder tegen de mondelinge uitspraak van 13 juli 2011 geen hoger beroep heeft ingesteld.
2.9. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting allereerst aangegeven dat, voor zover hem bekend, door verweerder geen hoger beroep is ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van 13 juli 2011. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat hij niet weet, waarom verweerder daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
Voorts heeft de gemachtigde van verweerder het volgende naar voren gebracht.
De rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft in haar mondelinge uitspraak van 13 juli 2011 weliswaar geoordeeld dat de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 59 Vw 2000 te zwaar is, maar uit die uitspraak volgt niet dat een lichter middel, zoals de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 56 Vw 2000, niet zou mogen. Van belang is dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn. Dat is ook niet in geschil. Vervolgens is van belang dat uit de vertrekgesprekken die met eiser zijn gehouden blijkt dat hij met het oog op zijn vertrek uit Nederland nog niets concreets heeft geregeld, terwijl hij daarvoor wel tijd heeft gevraagd. Verweerder maakt uit die vertrekgesprekken op dat, nu de datum van het vertrek van eiser naar Irak dichterbij komt, eiser terugtrekkende bewegingen aan het maken is. Zo verklaart eiser in het vertrekgesprek van 30 mei 2011 dat hij gehoor wil geven aan zijn plicht Nederland te verlaten, maar dat hij tijd vraagt om het nodige te regelen omdat hij een huis, een auto en een vrouw heeft waardoor hij niet van de ene op de andere dag kan vertrekken. In het vertrekgesprek van 23 juni 2011 verklaart eiser dat hij helemaal niets heeft ondernomen met het oog op zijn vertrek. In het vertrekgesprek van 7 juli 2011 verklaart eiser, in een reactie op de mededeling van de medewerker feitelijk vertrek dat DT&V een vlucht naar Bagdad voor hem gaat aanvragen, dat hij niet moeilijk wil doen, maar dat hij het er niet mee eens is omdat het voor hem niet veilig is om naar Bagdad te vertrekken. Mede gelet op deze houding van eiser, wil verweerder eiser ‘dichter in de buurt houden’ zodat eiser ook daadwerkelijk beschikbaar is voor de geplande vlucht naar Irak op 23 augustus 2011. Overigens was, anders dan de gemachtigde van eiser kennelijk meent, die datum wel degelijk al eerder bekend, hetgeen blijkt uit het vertrekplan dat zich bij de stukken bevindt. Voor zover de gemachtigde van eiser, met de verwijzing naar de in het vertrekgesprek van 7 juli 2011 gedane mededeling dat “er niet veel eerder een vertrek in zit dan begin september”, bedoelt te betogen dat verweerder geen vlucht had mogen boeken voor 23 augustus 2011, volgt verweerder eiser niet in dat betoog, aldus de gemachtigde van verweerder.
De gemachtigde van verweerder heeft ten slotte benadrukt dat eiser tijdens zijn verblijf in de VBL, onder toezicht van DT&V, door DT&V dan wel andere aldaar aanwezige instanties kan worden ondersteund bij het regelen van datgene wat er nog moet gebeuren met het oog op zijn vertrek uit Nederland, zodat eiser op het moment van zijn geplande vertrek op
23 augustus 2011, ook daadwerkelijk gereed is voor vertrek.
2.10. In tweede termijn heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het argument dat verweerder eiser ‘dichter in de buurt wil houden’ geen argument is waaraan in de onderhavige procedure betekenis toekomt, nu verweerder hiermee in feite aangeeft dat de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd ter fine van uitzetting. Daar is die maatregel uitdrukkelijk niet voor bedoeld. De gemachtigde van eiser heeft ten slotte nog eens benadrukt dat eiser wel degelijk zijn medewerking verleent aan terugkeer naar Irak en dat eiser niet, zoals verweerder veronderstelt, terugtrekkende bewegingen aan het maken is.
Beoordeling door de rechtbank
2.11. Gelet op hetgeen partijen daarover ter zitting hebben verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2011. Dit betekent dat hetgeen in die uitspraak is overwogen, tussen partijen vaststaat. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep dient de rechtbank daarvan dan ook uit te gaan, voor zover van toepassing.
2.12. Strikt genomen is de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw 2000 aan te merken als een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 59 Vw 2000. In zoverre is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de mondelinge uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2011 ruimte laat voor toepassing ten aanzien van eiser van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eiser evenwel een punt, waar hij stelt dat het argument dat verweerder eiser ‘dichter in de buurt wil houden’, geen argument is waaraan in de onderhavige procedure betekenis toekomt.
Dit argument van verweerder voor de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat die maatregel ertoe dient om de uitzetting van eiser te verzekeren. Volgens verweerders eigen beleid, hiervoor weergegeven in 2.3., is dat niet toegestaan.
2.14. Het argument van verweerder dat eiser in de VBL kan worden ondersteund door DT&V dan wel andere aldaar aanwezige instanties bij het regelen van datgene wat er nog moet gebeuren met het oog op zijn vertrek uit Nederland, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin gelden als een deugdelijke motivering voor de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel. Immers, verweerder heeft meegedeeld dat voor eiser een vlucht naar Bagdad staat gepland voor 23 augustus 2011. De rechtbank leidt uit deze mededeling van verweerder af dat de vereiste documenten en/of toestemming voor vertrek van eiser naar (en toelating tot) Irak aanwezig zijn. Niet is gebleken dat verblijf van eiser in de VBL, tot aan zijn feitelijke vertrek uit Nederland, noodzakelijk is voor (nadere) facilitering van het vertrek.
2.15. Ten slotte kan ook verweerders argument dat uit de met eiser gehouden vertrekgesprekken volgt dat eiser terugtrekkende bewegingen aan het maken is voor wat zijn medewerking aan terugkeer naar Irak betreft – hetgeen de rechtbank overigens op zich met verweerder eens is –, niet gelden als een deugdelijke motivering voor de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel, gelet op doel en strekking van die maatregel, bezien in samenhang met hetgeen door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, is overwogen in haar uitspraak van 13 juli 2011.
2.16. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het besluit tot toepassing en tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.17. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juli 2011 tot toepassing en tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 Vw 2000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 874,-, welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van mr. F. Aïssa, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2011.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 84, aanhef en onder a, Vw 2000).
Afschrift verzonden: